Woensdag 12 December 1906. 3e Jaargang. Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken Uitgave van de Vereeniging „DE EEMLANDER". ten geluMig debuul. No. 99. 4 -* FEUILLETON. Onze volmaakte keukenmeid! Rake interruptie. Versoliij ut Woensdags en Zaterdags. Iturcau Hendrik van Viandenstraat 28. Abonnementsprija Per jaar1 Franco per post Per 3 maanden Franco per post f 3.00 - 3.50 - 0.75 - 0.90 Prijs der adverteutiëu Van 1 tot 5 regels0.40 voor iederen regel meer0.08 {Bij abonnement aanmerkelijke korting.) Dc nieuwgekozen afgevaardigde voor Leiden, Dr. J. Th. de Visser, heeft zich geroepen gevoeld zeer kort na zijne intrede in de Tweede Kamer, eene redevoering te houden, waarin dc anti these-politiek werd verdedigd. Iets wat de Kamer in hooge mate en terecht ontstemd heeft, aangezien weinige dagen te voren, dezelfde afgevaardigde, daartoe geprest door Ds. Wagenaar, verklaard hadde anti-these op politiek ge bied niet te erkennen. De heer de Visser is daar zeer be hoorlijk over onder handen genomen door de heeren Tydeman, Borgesius en Troelstra. De laatste verklaarde, dat, toen hij de redevoering hoorde, hij den indruk kreeg, dat, toen de Kamer in 1905 uit elkaar ging, hier een speel doos was opgewonden, die toen stond in het eerste groote begin van een groo- ten antithese-marsch, met pauken en trompetten. Hen kon toen dat lied niet afdraaien; het was pas begonnen; men dacht onmiddelijk na de verkiezingen weer terug te zullen komen, om het lied af te spelen, maar dat is niet ge beurd. Nu echter is men hier weer teruggekomen, men heeft de speeldoos weer ter hand genomen. Daarop staan nog wel andere liedjes, maar voordat men daaraan toe is, moet het eerst het oude lied worden afgedraaid. Deze karakteriseering is. volkomen juist. Ware nu die redevoering alleen oud nieuws, we zouden er wellicht geen woord over zeggen. Redevoeringen, waarin niets nieuws wordt verteld, wor den er wel meer gehouden in de Tweede Kamer, maar wat wel weer opmerkelijk is, is dat de heer de Visser, wiens politieke naam door zijne houding bij de verkiezingen van 1905 zoo zwaar gecompromitteerd was, nu al weer be gonnen is met het debiteeren van meer Wij z'jn meer onsz elven, wanneer wij schrijven, dan wanneer wij spreken, omdat wanneer wij schrijven wij alléén zijn. DOOK JOHN. C. WINDER. 2). Alles liep goed van stapel. Bab was in den zwevonden hemel van geluk cn ik had een gevoel, dat ik vrouw Usher een cadeau moest geven. Ik schaam mij haast om 't te zeggen, doch hoewel ik een alleraardigst vrouwtje, een mooi huis en een goede positie had, was dit de eerste keer dat ik jalouzie opwekte. Wat een stumpers zijn wij menschen toch! Toen ik vroolijk en wel de trap op ging om naar bed te gaan, meende ik een brandlucht te ruiken. Ik ging weer naar beneden en keek alle kamers na - overal was 't donker, doch, alles scheen in orde. Ik ging weer naar bo ven, doch de lucht was nog sterker dan dan eene onjuistheid. Dit is hem zeer slecht bekomen. De bovengenoemde heeren hebben zicli tot taak gesteld hem daarop te wijzen, en vooral de heer Tydeman heeft dat op zulk eene kalme maar tevens vernietigende wijze gedaan, dat men dit eene waarschuwing voor het leven zou kunnen noemen. De heer do Visser heeft beweerd (als een bewijs, dat de liberale partij ten alle tijde strijd had gevoerd tegen don godsdienst) dat in de Troonrede van 18G9 de gebruikelijke inroeping van Hoogeren Zegen wegbleef op instigatie van dc liberalen. Wat was de waarheid in deze? Toen door een der leden op dit wegblijven als op eene onaangename verrassing ge wezen werd, antwoordde de toenmalige minister-president: „Indien het eene verrassing en eene onaangename ver rassing is geweest, dat ditmaal in de Troonrede dc woorden niet voorkwamen, die men daarin gewoonlijk aantrof, dan was het voor de Regeering eene ver rassing ze niet te hooren." Uit het toen ingesteld onderzoek is verder gebleken, dat men hier te doen had met een verzuim van den copiïst, toe te schrijven aan de haast waarmee deze het stuk overgeschreven had. Wal doet nu de heer de Visser? Geeft hij zijn ongelijk toe, en belooft hij be terschap voor het vervolg Allerminst. Nu gooit hij het op een anderen boeg, en zegt, al moge dan wat ik gezegd heb niet juist zijn, dan is toch in de vergadering van 1869, waarin het ont werp adres op de Troonrede behandeld werd, van liberale zijde de wensen geuit, dat dit verzuim zou omgezet worden in eene daad. Ook dat was echter volkomen onjuist. In die bedoelde vergadering heeft de heer van Houten enkel gezegd, dat hij het niet zou betreuren als die zin, daarin niet moer werd vernomen, omdat hij het niet noodig achtte, dat straks; ik riep Bab on zij kwam op het portaal en rook eens. Toen ging zij op haar teenen naar vrouw Ushers's slaapkamer en stond daar een oogen- blik stil. „'t Is in orde hoor", zeide zij la chend. „Susan zegt, dat Usher eenige sigaretten rookt, voor zij naar bed gaat, zonder dat kan zij niet slapen". „Sigaretten?" vroeg ik; ik herkende nu de lucht oen goedkoop soort tabak. Ik legde Bab uit, dat dit geen siga retten waren, doch dat Usher denkelijk een pijp rookte. Bab schrikte er van, wat mij betreft, als dames van rooken houden, laten ze dan hun gang gaan vooral oude dames. Toch vond ik 't noodzakelijk, dat haar gezegd werd dat zij in de keuken mocht rooken, doch niet de slaapkamers moest verpesten met haar gemeene tabak. „Dat vindt ik ook", zeide Bab. „Wil jij het haar zeggen?" „Neen, lieveling", antwoordde ik. „Ze kon eens boos worden, 't Is ook eige- lijk meer jou werk om met de dienst boden te spreken, vind je niet?" „O, dan zal ze wel blijven rooken in haar slaapkamer". De volgende verrassing die wij had den door Betsy Usher waB, dat Briggs, de blozende, welgedane waker voor onze openbare veiligheid, een slachtoffer in Staatsstukken van godsdienstige ge voelens blijke. Hij sprak als zijne meening uit, dat het voldoende is, cn dat de beste hulde aan den godsdienst wordt gebracht, wanneer de Kamerleden door hnune handeltngeu toonen, dat zij van de beginselen van den godsdienst doordrongen zijn. Wat blijft hier nu over van het gezegde van Dr. de 'Visser, dat do heer van Houten had voorgesteld die for mule te weren uit de Troonrede. Wij spreken nu niet over het bekla genswaardige figuur, dat Dr. de Visser onder de executie van den heer Tyde man maakte, daarover werpen wij kieschheidshalve een sluier, maar wij protesteeren ten sterkste tegen de voor stelling van de „Standaard", dat de heer Tydeman daarom Dr. de Visser van zijneonjuistheden zou hebben overtuigd, niet omdat de oud-liberalen spijtig zijn over het verlies van Leiden, (hm. lim.!) maar over het feit, dat door de rede van den nieuwen afgevaardigde voor Leiden alle kans op den steun der Christelijk Hittoriscken tegen de kerkelijken is verkeken. „Land en Volk" zegt hierop zeer te recht, en wij onderschrijven dat ten volle „Dat mocht Dr. De Visser wenschen! Hij is afgestraft enkel en alleen, omdat hij alle eischen van waarachtigheid cn politieke moraliteit met voeten heeft getreden. Het is jammer voor de „Standaard," dat het blad maar niet liever, evenals de meeste andere bladen dor rechterzijde over deze executie heeft gezwegen. „Indien er politieke bedoelingen in het spel waren, dan zijn ze, naar de scherpe vraag door den heer Tydeman uit de hoogte tot Dr. De Visser gericht, bij den afgevaardigde voor Leiden ge weest. Hij heeft eene poging gewaagd, om de Leidsclie volgelingen van Ds. Wagenaar voor goed van de oud liberalen te vervreemden. werd van haar bekoorlijkheden. Briggs de dikke, onderdanige, langzame ongevoelige Briggs was overwonnen door de geuren uit onze keuken en kouden kip. Ik zelf was de ontdekker van die idylle. Ik had een jonge houd mee naar huis gebracht, doch daar hij te opge wonden druk in huis werd, besloot ik hom op het plaatsje te brengen; nu wilde ik tegenover mijn buren geen mal figuur slaan niet de hond aan oen touw achter mij aan sleepend en waag de ik mij in Usher's heiligdom om Towser door de keuken naar buiten te krijgen. Daar vond ik de bekoorlijke keuken prinses zitten breien in oen armstoel bij de kachel in haar gewone donkeie japon en mot een wit schort voor. Te genover haar zat, met een bold op zijn knieën, de trouwe Briggs. Beiden stonden op, toen ik binnen kwam, Briggs een beetje verlegen, doch zijn uitverkorene volkomen kalm en bedaard. „Goeden avond, Briggs", zeide ik, „ik wist niet dat je hier zoo op bezoek kwam." „Mijnheer", antwoordde Usher, nog vóór Briggs iets zeggen kon, „om alle misverstand, wat betreft de personen die mij in mijn keuken komen opzoe ken, te voorkomen, vertel ik u, dat ik en Briggs neef en nicht zijn.„ Ik zeide nietB, doch wilde wel Yer- „Indien de kiezers van Dr. De Visser iets voor politiek fatsoen gevoelen, zul len zij hem voor den laatsten keer heb ben gestemd." Het is scherp gezegd, maar ten volle verdiend. Terecht mocht de lieer Lieftinck aan het- slot van do rede van don heer Heemskerk, toen deze betoogde, „dat onder de heerschappij van de linkerzijde de geloofsvrijheid niet geheel en al veilig is," verontwaardigd uitroepen: „Neen, daarvoor moet je bij Calvijn wezen Bij Calvijn! Met alle achting die men voor de groote geleerdheid en recht schapenheid van deu stichter van het georganiseerde protestantisme koesteren kan, staat het vast dat godsdienstvrijheid en Calvijn er twee waren. En dat zal weldra ook voor zijn volgelingen in Nederland vaststaan, wat tot nog toe niet het geval was. Totnogtoe bestreed de anti-revolutionaire pers ons, dat Calvijn de godsdienstvrijheid niet hoog hield, toen hij Servet liet verbranden, omdat deze eene andere opvatting van het avondmaal had dan hij, ja, verweet ons zelfs gemis aan historische kennis, omdat wij deze bewering hadden durven uiten. En waarom zal dat alles anders wor den? "Waarom zullen de anti-revolutio naire blaadjes en de lezers daarvan het in het vervolg in deze met ons eens moeten wezen? Om de eenvoudige reden, dat Dr. Kuypcr het zelf dezer dagen toegaf. In de „Standaard" van 3 Dec. schrijft Dr. Kuypcr in een hoofdartikel, getiteld „Twee Tafelen," dienaangaande het volgende: „Calvijn heeft in zijn dagen de destijds nog algemeen heerschende meening vastgehouden, dat de Overheid geroepen en verplicht was, de eenige ware religie in do eenheid van het geheele volk te hcitgd en belangstellend schijnen, als Towser niet alle verdere conversatie on mogelijk had gemaakt. Briggs hielp mij hem buiteu te brengen en ik verliet het romantische paar om hun gestoord tète-a-tête te hervatten. Barbara was niet erg ingenomen met Brigg's bezoeken in onze keuken het was niet beta melijk vond zij. „Niet betamelijk! Och kom, op vrouw Usher's leeftijd is alles geoorloofd. Brigg is een heel respectable weduwnaar; wij moeten die roerende idylle niet door overdreven kieschheid iu zijn geboorte smoren. Bovendien is hij toch ook haar neef!" „Nonsens", zeide Bab. „Ze zijn altijd neven. Ik vind het geen goed vooibeeld voor Susan." „O, daaromtrent kun je gerust zijn; daar zal Usher zelf wol voor zorgen;'t is immers Susan's uitgaansdag, niet waar?" Hoewel dit zoo was, was Barbara toch niet geheel gerustgesteld. Soms be kroop mij den angst, dat zij niet meer zoo tevreden was over onze kokkin. Een terugkeer tot ons dagelijksch „koud schapenvleesch" moest in ieder geval, het kostte wat het wil, voorkomen worden. Ik was va6t besloten Briggs, te verdragen ja meer dan één Briggs voor dat doel. Als een overvloed van Briggsen het leven aan ons kook-genie aangenamer maakte, dan zou zij ze hebben ook! handhaven. Niet in dit volk deze,- en in dat volk die religie. Neen, alle Overheid had, in alle volk, eenzelfde religie in stand te houden, tot bloei te brengen, en desver eischt met Staatsmacht te handhaven, te zuiveren zoo ze ontaard was, en haar tegenover valsche religie, dwaalleer en ongeloof te verdedigen. Dit nu heeft hij zelf in paragraaf 9 van het 20e hoofd stuk van het 4de boek zijner Institutie aldus omschreven, dat op de- Overheid de zorgo rust voor de handhaving van de beide tafelen der wet: Magistratuum officium sese extendit ad utya'que tabulam legis. „En dit r.iet alleen, maar Calvijn ver wacht tegen deze stelling zoo weinig bedenking, dat hij zegt: „Indien de Schrift 't ons niet alzoo voorschreef, dan zouden we nog uit de profane schrijvers hiervan overtuigd kunnen worden." Calvijn onderwerpt de zaak niet aan een nieuw onderzoek, hij brengt zo niet in verband met de zich wijzigende om standigheden: hij houdt zelfs geene rekening met bedenkingen, die rijzen konden. Ilij ziet iu de stelling, dat de Overheid ook tot handhaving van de ware religie (leer, eeredienst en practijk) met den sterken arm moet optreden, iets, dat altoos gold, iets dat iu den aard der zaak ligt, en dat ook in de Schrift alzoo geboden is. Het is eene stelling, die hij niet zelf opzette, maar vond en overnam en tegen welks zeker heid geen twijfel bij hem oprees. Ilij beroept er zich uitdrukkelijk op, dat niet één schrijver over Staatsrecht an ders heeft geoordeeld; dat alle wijs- geeren in gelijken zin schreven; en dat alle volken zonder onderscheid het in gelijken zin hebben opgevat. En wel heeft hij ontwaard, dat er in en om Geneve stemmen van enkele lieden op gingen, die beweerden, dat de magistraat (de overheid) zicli alleen met burger lijke zaken had in te laten, maar dat zijn hem woelgeesten (turbilenti homines) Barbara was diep verontwaardigd. „Ik dacht niet. dat je zoo'n slaaf van lekker eten zou worden", zeide zij min achtend. „Ik zeg je, dat als ik meer dan één Briggs in de keuken vind, neef of geen neef, kan zij vertrekken. Ja, al moeten wij tot onze stervensdag koud schapenvleesch eten!" Tot vrouw Usher's eer moet ik ech ter zeggen, dat wij nooit iemand anders in onze keuken vonden dan die ééue eenige Briggs. Daar ons diner hoofdzakelijk Bar bara's glorie was geweest, wilde ik nu ook de mijne hebben. Dobbs moest komen. Nu is Dobbs een heel bijzondere ke rel. Zijn gezelschap wordt veel gezocht; hij heeft veel gereisd, weet aardig te vertellen, kortom een uitstekend prater; hij kan de banjo bespelen en kan eten. Bij hem was eten een kunst; als hij aan een diner zat, waar hij bepaald ge noot, dan kon men niet nalaten hem te bewonderen. Ik heb eens een heel dichterlijke beschrijving van hem hooren geven door een fijn besnaard persoon, die hem ontmoet had op een uitgezocht diner, waarzelfs Lucullus oen voorbeeld aan had kunnen nemen, door een mil- lionair gegeven. Ik gaf vrouw Usher een wenk haar beste beentje voor te zetten en vroeg Dobbs of hij familiaar bij ons kwam eten en mij onsterfelijk wilde maken door zijn toestemming.

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1906 | | pagina 1