No. 57- Woensdag 17 Juli 1907. Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken Uitgave van de Vereeniging „DE EEMLANDER". Idees 11 4e Jaargang. Werk voor V. V. FEUILLETON. Hoe ik aan mijne vrouw kwam, Een beleefdheid beantwoord. DE EEMLANDER. Verschijn* Woensdags en Zaterdags. Bureau Kortegrarht 1. Abonnementsprijs Per jaarf 3.00 Franco per post- 3.50 Per 3 maanden- 0.75 Franco per post- 0.90 Prijs der adverteutiën Van 1 tot 5 regels0.40 vooi iederen regel meer0.08 (Bij abonnement aanmerkelijke korting.) Gesteld en deze veronderstelling is alleszins gewettigd ,dat iemand, 't zij inwoner of vreemdeling, het voor nemen heeft om in de omstreken van Amersfoort wat te wandelen en b.v. van den Berg over den Kalkweg naar Oud- Leusden wil gaan, dan moet hem die overigens prachtige wandeling ten sterk ste worden ontraden. Een of andere militaire autoriteit is n.l. op het vernuftige denkbeeld geko men 011. het door V. V. in orde go- maakte wandelpad over den Kalkweg aan te wijzen tot oefenplaats voor tam boers en hoornblazers, en deze staan dan ook, ongeveer 200 M. in rechte lijn voor het hotel Oud-Leusden, den ganschen heven dag de meest oorver scheurende geluiden voort te brengen, die het vredige landschap totaal bedel ven en zelfs voor ijzersterkc zenuwen op den duur niet zijn uit te houden. Deze keuze is zonderling. Men zou zeggen, dat er in A. terreinen in ovci- vloed ter beschikking voor militairen zijn, hun eigendom, waar niemand gehinderd wordt; en men vraagt zich af, met welk recht iemand den openbaren weg in beslag neemt voor hinderlijke bezigheden, die hij op zijn eigen erf niet kan of wil verrichten. Dat dit een particulier niet zou worden toegestaan, is tamelijk zeker. Als V. V. zich daar eens voor spannen wilde, en, hoe dan ook, een einde maken aan dat voor alle bezoe kers van Oud-Leusden ergerlijke mis baar, zou deze vereeniging zich verdien stelijk maken en ongetwijfeld den dank van velen oogsten. Juli 1907. X. DOOK C. J. HAMILTON. (2 Eene heerlijke blos kleurde kaar wangen, haar oogen schitterden. „O, als u zoo goed zoudt willen zijn!" „Ze zullen gemakkelijk te vinden zijn. „We zijn nu dicht bij Hatfield -- de trein stopt al. Ik zal daar uitstappen en teruggaan naar het punt, waar ze wegwoeien; ik weet de plek nog wel, het was juist na dien tumel „Ja ja, dat herinner ik me ook!" „Als ik ze vind, zal ik, ze nu van avond nog terugbrengen. Waar kan ik u vinden?" „Ik moet het volgende station, na Hatfield, uitstappen. Ik ga bij vrienden logeeren op de Red House. Ik zal erg In een artikel aan het Driemanschap: TydemanBorgcsius Marchant gewijd, heeft de hoofdredacteur van „De Stan daard" gemeend zijne volgelingen te moeten waarschuwen tegen onderschat ting van deze heeren „onder wier aan voering de macht stond, die op ons aanviel om de Christelijke partijen te verpletteren." Deze waarschuwing is verstandig; men moet zijne vijanden nooit te licht tellen en wie den tegenstander niet weet te waardeeren, verliest zelf alle aanspraak op waardceriug. Zoo dr. Kuyper (immers „De Stan daard") dan ook tot zijne volgelingen zegt: „Staatslieden van hoogeren rang zijn deze drie heeren niet" dan leidt hij er zijne trouwe volgers licht toe weer te vervallen in de onderschatting die hij geweerd wil zien. En dan mag de vraag rijzen: en gijzelt? Geeft heel uw Staatsmans-vcrledcn recht u te ver gelijken met een V011 Todleben, een Moltke, een Thiers, een Cavour, een Bismarck? Mag men u wel een Staats man hcetcn in den eigenlijken zin des woords? Waart gij, zijt gij, zult gij ooit iets anders zijn dau een thcologisch- demagoog? Dr. Kuyper heeft in dit opstel een karakteristiek gegeven van onzen lei der, mr. Goeman Borgesius, op de vol gende wijze: Een heel andere figuur is de heer Goeman Borgesius, dien men wel eens, en niet geheel ten onrechte, een licha melijk en geestelijk perpetuum 111 0 bile heeft genoemd. Wie hem uit zijne Kaïnerbauk of op eene meeting hoorde spreken, zag niet alleen het hoofd zelf, maar van dat hoofd oog en lippen, en onder die lippen heel 't lichaam met armen en handen, en tot do voeten toe, verlangend zijn 0111 te hooren of u ge slaagd bent". „Naar wie moet ik vragen?" „O, ja, dat vergat ik; mijn naam is Helen Okcden". „En de mijne Beckonsale Allan Beckonsalc". „Als u mij de papieren vanavond terugbrengt, dan zal ik „Nu?" .Dan zou ik u mijn heele leven dankbaar zijn!„ Zij keek mij aan met haar open, eer lijken blik, en stak mij haar kleine, gehandschoende hand toe; ik nam die aan en zeide zacht: „Zoo'n belooniug is alles waard; ik zal mij uw dank ver dienen". Toen de trein het station te Hatfield uitstoomde, stond ik daar op liet perron inct mijn tasch iu mijn hand en een kruier met mijn fiets. Ik zou zoowat zeven mijl terug moeten. Een bagatel! Op mijn kar zou ik er in een half uurtje zijn! Doch het woei hard en deed ik er langer over, dan ik gedacht had. Eindelijk was ik bij den tunnel! Juist toen wij er doorgevlogen waren, had ik een eigenaardig vergroeide wilg opge merkt, hangende over een stroompje, en nu zag ik hein weer; ik was dus op het goede punt. Een kleine jongen wenkend om op mijn fiets te passen, be gon ik mijn onderzoeken tusschen de rails. Iets wits trok daar al dadelijk in gestadige beweging E11 wie hem in zijn geestelijken en politiekcn gedachten- gang gevolgd heeft, moet wel erken nen, dat lichaam en geest bij dezen politicus in volkomen harmonie leven. Altoos trillen, Bteeds slingeren en wis selen. Het typische tegenbeeld van het semper idem. Een kleur verschietend politiek gedoe. Juist dus datgene wat Mr. Tydeman zoo ten eenenmale mist. Wat bij hem stroefheid is, is bij Borgesius enkel soepelheid. Mr. Tydeman zingt céne aria, altoos dezelfde, Mr. Goeman Bor gesius heeft op eiken vinger een an dere deun. Maar juist hiermee hangt bij den laatste saam zijne ongelooflijke vaardigheid van aanpassing aan de toe standen. Iets bijna camcleontisch. Men heeft van zijne sluwheid, gesproken. Gaat men niet veiliger door te spreken van zijne onuitputtelijke ressources? Ge herinnert u zijne gestie bij de jong ste Drankwet. Toen 't ontwerp uit kwam, was hij enthousiast ervoor. Eene prachtige wet. Dat was de positie die hij met een prime sautier innam. Was hij uiet de Voorzitter van den grooten Bond tegen liet drankmisbruik? Tweede bedrijf: Hem woei eene gewaarwording aan, dat er uit dit ontwerp politieke niuut is te slaan. Travestissement a vuc. Hij gaat ditzelfde ontwerp bestrijden. Er komt oppositie van Roomsche zijde. Hij er als de kippen bij, om zich aan die oppositie aan te sluiten. Toch be rust hij nog tot het slotbedrijf komt. En nu krijgt ge eene deftige allocutie urbiet orbi, dat hij wel tegenstem men moet. Hoe soepel en rijk moet een geest wel niet zijn, die zulk eene volte face in minder dan geen tijd doorloopt. En toch, haast nog sterker was zijn toeschieten op Mr. Schokking, 0111 eene orthodox-theologische faculteit in Lei den, Utrecht en Groningen te herstel len. Ook hier zat politieke munt in. En weer sloeg Mr. Borgesius zijn slag. Oordcel nu, dat zulk eene vaardige mijne attentie; ik ging er op af, doch helaas, 't was niets als eene advertentie van een of auder geneesmiddel. Een andere vruchtelooze jacht bracht mij in het bezit van eene groote papieren zak waar koekjes in geweest waren. Tot nu toe had ik niet veel succes gehad, de wensch die. proeven terug te viuden, was gemakkelijker geuit, dau vervuld. Doch ik laat mij nogal niet gauw uit het veld slaan en gaf het nog niet op. Ik herinnerde mij, dat de drie papic ren vastgehecht waren, dat gaf mij hoop ze gemakkelijker te vinden, dan als ze alle drie los waren. Toen ik een goed eind langs de spoorlijn had afge legd, in spijt van het verbod, zag ik een ouden man op een stuk land wer ken; ik ging naar hem toe en vroeg: „Heb je ook soms ergens diie lauge einden papier zien waaien? De man legde zijn schoffel neer, en keek mij aandachtig aan. Ik herhaalde mijn vraag nog eens, langzaam en duidelijk, doch hij schudde zijn hoofd. „Nee, ik heb geen pa pier zien waaien, maar ben je wel goed in je hoofd, jonge man?" „Ik hoop van wel. Waarom vraag je dat zoo?" „Wel, ik zag je naar beueden komen op de lijn, juist even voor den sneltrein van 5.5 daar heb je hem! en nou dacht ik zoo bij mij zelf, dat je er ge noeg van had zelfmoord, begrijp je?" mobiliteit den politiekcn ernst in ver denking kan brengen, toch zult ge niet kunnen loochenen, dat er in zulk een perpetuum mobile (de zedelijke waardeering ervan nu buiten rekening gelaten) eene ongcmcene kracht schuilt voor den aanval, die togen u loskomt- Immers, zulk een aanval geeft telkens onberekenbare momenten, waarop ge niet bedacht waart. Ge kunt er geen peil op trekken. En vooral zoodra als fidus Achates de heer Roodhuizen nog voor hem uitwipt, Btaat ge bloot aan verrassingen, die ge soms duur moet betalen. Borgesius is daarom voor onze tegen partij goud waard. Hij rekent op alles. Schikt zich naar alles. Weet op alles raad. En daargelaten of hij het karak ter van den aanval in hooger op zicht verhoogt, met Mr. Tydeman sa men vormt hij een duo, dat ons ook in de Toekomst nog parten kan spelen I11 de Kamer moet hij nu reed6 gezegd hebben: Ja, ik zit nu als Job op mijn aschhoop, maar Job kwam er :wccr bovenop. En denk er om, dat dit bij zoo vindingrijken geest als hem eigen is, een diepen zin kan hebben. Verlegen staat hij nooit. Wij willen de beleefdheid rccipro- cceren. Op den voorgrond zij gezegd, dat er icis kleins in is op den lachlust te spuculecren, door icmand's physickc en oratorische eigenaardigheden te char geeren. Men zou van dr. Kuyper kuunen zeg gen, dat hij zich in de Kamer wel eens doover hield dan hij is, 0111 aan wen ken zijner collega's aan de groene tafel (denk aan Harte) geen aandacht te schenken of 0111 tijd te winnen voor het beantwoorden van lastige interrup ties; dat hij vaak „poseerde"; dat hij een welgevormd zinnetje lanceerde, zooals een tenor een hooge c, wachtend op applaus. Maar dat zijn uiterlijke kleinigheden. „O, neen, dat heb je glad mis, mijn goede man. Ik zoek alleen maar naar een stuk of wat papieren, die het raampje van den trein zijn uitgewaaid". „Je bent dus niet een van die gekken uit dat groote huis ginder? Ik dacht dat je aan de bewakers ontsnapt was, je ziet er slim genoeg voor uit" Ik keerde mij diep verontwaardigd om. Aangezien te worden voor een wcggeloopcn gek! Neen, dat was te erg! Een eindje verder zag ik eene met stroo gedekte boerenwoning, omringd door hooischelven en appelbooinen, 't ideaal voor een schilderin de deur van de melkerij stond een roodharig meisje, met opgestroopte mouwen, een boterton schoon te maten. Om de waar heid te zeggen, was ik er een beetje verlegen mee, weer met dezelfde vraag aan te komen, doch er zat niets anders op. Een laugdurig gegichel was al het antwoord, dat ik kreeg. „Lange einden bedrukt papier! Of ik die gezien heb? Wel nee! Je kon even goed een naald in dien hooiberg zoe ken! hi-hi-hi! Ze zullen wel in 't water gewaaid zijn!" Water! Was er water in de nabijheid?! Dat zou de zaak nog ingewikkelder maken; mijn kans om te slagen, werd hoe langer hoe hopeloozer! ,'t Is toch geen geld?" vroeg het meisje, nog steeds gichclend; „anders Er hoorde moed toe om van den heer Borgesius te zeggen, dat hij niet semper idem, steeds dezelfde, was. Was dr. Kuyper het soms wel? De man, die zoovele banvloeken slin gerde naar het hoofd van Rome, den erfvijand, maar sedert jaren met Rome heult. De man, die art. 80 der Grondwet een wetgevend schandaal noemde, maar niets beproefde, veeleer tegenwerkte en nog tegenhoudt, om aan dit schandaal een einde te maken. De man, wiens liefde voor het volks leger, eene liefde die hjj „verpand" had, plotseling bekoelde 11a een inter ruptie van den heer Van Kol. De man, die de „inperking van den vaccinedwang", die de regeling der Zondagsheiliging liet rusten, met zijne beginselen op dit stuk sjacherde, ter wille van het behoud zijner meerder heid. De man, die niets tot stand bracht van de maatregelen, waarop do armen niet konden wachten „geen dag en geen nacht", omdat zijne scholen en zijne Universiteit geld moesten hebben. De man, die steeds den mond vol had van de rechten der Kroon, doch als bewindsman, in de Overijselsche quaestie, de Kroon eenvoudig terzijde schoof. De man, die met het Soli Deo Gloria op de lippen slechts op vernedering van den tegenstander en op eigen hoog heid is bedacht geweest. De man, die niet slechts op eiken vinger een deun heeft, maar een geheel klavier der volksconscientie" met de magogische vaardighoid bespeelt. Spreek van volte face, van came- leontisch politiek gedoe denkt ge eerder aan Borgesius dan Kuyper? Toch zijn we „De Standaard" erken telijk voor deze schets van onzen lei der. Al ware het alleen maar daarom dat het blad zijne volgelingen op de moet je naar de politic gaan". „Neen, geen geld, doch ik zou er wel een halveu sovereigu voor over hebben". „Lieve hemeltje!" riep zij ongcloovig. Zij scheen ook te denken, dat ik niet wel bij mijn hoofd was. Een troepje kicderen, zoo juist uit de school gekomen verzamelde zich bij de deur en staarde mij nieuwsgierig aan, en zoo ik mij verbeeldde, lachten zij mij uit. Nu is er niets, waar ik meer hekel aan heb; ik keerde mij dus boos om, en volgde een smal pad, dat langs de spooilijn liep. Wat een jacht om die ongelukkige papieren! Het was om wanhopig, om gek van te worden! Daar sloeg het zes uur. Ik was moe, knorrig en had een razenden honger. En geen spoor van drukproeven, zelfs geer. enkel stukje papier fladderde in 't rond; niets dan hier en daar nog een enkele !ate, wilde roos. De wind was oost, dus zorgde ik, in die richting te blijven. Het pad, dat ik volgde, bracht mij bij een aardig, klein huisje met roodc pannen. Eene oude vrouw, met een zwarte muts op, stond voor haar deur een lange, grijze kous te breien; zij keek mij nieuws gierig aan: „Stukken papier, mijnheer? Nee, ik heb niets gezien; maar ik zal 't eens aan mijn zoon Jim vragen, als hij thuis komt hij werkt op do lijn, ziet u,

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1907 | | pagina 1