DAGBLAD VOOR AMERSFOORT EN OMSTREKEI
No. 169.
VRIJDAG 22 JULI 1910
7e JAARGANG.
Een bekende alarmkreet
BUITENLAND.
Hoofdredacteur K. O. BIJHEItg.
Bureun: ULBIÜ'E H.\,tG G. Telel. Intere. 18».
Abonnementsprijs:
Prijs der Advertentiën:
Per jaarf 4.Franco per l
Van 1 tot 5 regels f 0.40. Voor iederen regel meer f 0.08.
post id. f5.60. Per 3 maanden id. f 1.Franco per post j
Buiten het Kanton Amersfoort per regel f 0.10. (By
id. f 1.40. Afzonderlijke nummers f 0.05.
abonnement belangrijke korting).
Tot plaatsing van advert, en reel, van buiten het kanton Amersfoort iu dit blad is „uitsluitend" gerechtigd het Alg. Binnen- en Buitenlandsch Advert.- bureau U. Y. ALTA, Warmoesstr. 7S- 78 Amsterdam
Onder dagteekening van 30 April ia bij
dc Tweede Kamer ingekomen een ontwerp
tot wijziging der Arbeidswet, en al is dit
nog niet het groote sociale werk dat van
minister Talma verwacht wordt, althans
door hem is toegezegd, nl. de ziekte- en
de invaliditeits- en ouderdomsverzekermg,
't is dan toch een bescheiden poging tot
verbeteriug van dc arbeidsverhoudingen in
de industrie.
Overeenkomstig zijn den 9en December
in de Kamer aangekoudigd soornemeu, wil
de minister gebruik maken van de wijzi
ging der Arbeidswet ingevolge de Berner
Conventie, welke den nachtarbeid van
vrouwen in de industrie internationaal ver
biedt, om eukele andere weusclielijk ge
bleken wijzigingen tot stand te brengen,
o.a. door de beperking van den arbeidstijd
voor jeugdige personen en vrouwen, welke
thans op 11 uren is gesteld, zooveel mo
gelijk op 10 uren te brengen, „ten einde
aldus binneu zeer korten tijd in de indu
strie, welke te werken heeft met beschermde
personen, een stoot te geven in de richting
van den tienurigen arbeidsduur", zooals
de minister woordelijk zeide in verband
met don aandrang van enkele leden der
Kamer tot invoering van den normalen
arbeidsdag vau 10 uren als regel, waarvan
dc wenschelijkheid in het voorjaar van
1809 door de bekende motie-Aalberse
werd uitgesproken. En nu de minister
Talma, aan zijn voornemen gevolg geveud
met enkele werkelijk hoogst bescheiden
verbeteringen iu de arbeidsregeling aan
komt, roepen de groote firma's der weef
industrie te Enschede waarschuwend de
Tweede Kamer toe, dat wat de minister
voorstelt „de textielnijverheid bier te lande
in een harer eerste levensvoorwaarden
treffen zal.
't Is het bekende geluid dat telkeus en
telkont weer van de zijde der industrieeleon-
dernemers gehoord werd, als in de laatste
35 jaren een poging werd gedaan om ons
land op het terrein der arbeidswetgeving
zooveel mogelijk gelijken tred te doeu
houden met, om niet te zeggen zoo
weinig mogelijk achteraan te doen komen
bij het buitenland. Toen in 1876 bet on
schuldige en gebrekkige wetje-Van Houten,
met geleidelijke overgangen don kinder
arbeid verbiedende beneden 12 jaar, zou
worden ingevoerd, werd daarvan reed6 dc
ondergang van Nederlands iudustrie voor
speld toch is zij niet alleen niet ten on
dergegaan, maar sedert heeft zij zich in
tegendeel in omvang en bloei op reusach
tige schaal ontwikkeld, niettegenstaande
steeds weer dezelfde alarmkreet aangeheven
was telkens als slechts gepoogd werd op
het gebied der arbeidswetgeving een stap
voorwaarts te schrijden.
En ook nu weder heet 't dat door het
uiterst bescheiden ontwerp van den minis
ter Talma de bloeiende textielnijverheid
van Twente in eeue barer eerste levens
voorwaarden zal worden aangetast 't Is
haast niet aan te nemen, dat de 17 Ensche-
deesche firma's, die dit in haar adres aan
de Kamer beweren, 't zelf eigenlijk wel
gelooven en zij niet zouden inzien, dat de
openbare meening zich nu toch wel einde
lijk door dat herhaald geroep van „de wolf
komt 1" niet meer zal laten verontrusten.
Zooveel is echter wel zeker, dat de adres
santen er ook nu maar weinig in geslaagd
zijn hun vrees voor het voortbestaan der
weefnijverheid waar te maken.
Naar aanleiding hiervan werd onlangs
door „Land en Volk" zoo zeer te pas
herinnerd aan hetgeen mr. Drucker in zijn
rede over den 10-urigen arbeidsdag in de
jaarvergadering van onzen Bond te Arnhem
verteld had. Toen in Zwitserland de arbeids
tijd wettelijk zou worden beperkt, verze
kerde een fabrikant tegenover een arbeids
inspecteur, dat de industrie dit niet zou
kunnen lijden, en dat rijp voor oen
gekkenhuis zou zijn wie onder deze om
standigheden nog een fabriek ging bouwen.
Een paar jaar later bezocht de arbeids
inspecteur denzelfden fabrikant, terwijl
men bezig was een nieuwe fabriek voor
hem te bouweu; hij herinnerde hem aan
zijn gezegde van vóór de wet, en, verhaalt
hij „wij keken elkaar aan en lachten".
Voor hun verzet tegen het voorstel om
de leeftijdsgrens voor het verbod vau kin
derarbeid van 12 op 13 jaren te verboogen,
weten de Twentscho fabrikauten, uit het
oogpunt van het belang hunner industrie,
iu hun adres dan ook niets meer aan te
voeren dan dat „kindoren van 12 jarigen
leeftijd hoogst nuttig licht fabriekswerk
kunnen verrichten, 't gemakkelijkst loeren
en uit hen de bekwaamste werklieden
groeien." Kunnen de adressanten nu wer
kelijk eeuig gewicht hechten aan zulk ecu
argument, als zij toch zullen moeten toe
geven dat hetzelfde evenzeer geldt van elf-
of dertien-jarige kinderen en derhalve tegen
een verhooging der leeftijdsgrens niets
bewijst?
De bezorgdheid der adresseerende fabri
kanten voor den ftnancieolen voorspoed
der arbeidersgezinnen, die bij verhoogiug
van de leeftijdsgrens nog voor een jaar het
loon van het kind moeten derven, hoe
prijzenswaardig ook op zich zelve! vermag
gaandeweg steeds minder gewicht in de
schaal ce leggen, nu meer eu meer de
vakvereenigingen eu in de weefuijver
heid niet 't minst in kracht winnen en
daardoor iu staat zijn voor de stoffelijke
belangen der arbeiders te waken, en daarbij
bovendien rekening te houden met huuue
ntoreele en hygiënische belangen. Vau wat
uit dit laatste oogpunt den 12-jarigen toe
komt, wordt in Het adres der fabrikanten
niet gerept; wat nog al zonderling aan
doet bij huune bezorgdheid voor de be
langen dor arbeiders, wordt daarin ge
dreigd mot opheffing der fabrieksschool,
waarin tijdens de arbeidsuren de jeugdige
arbeiders tot hun 16e levensjaar kosteloos
herhalingsonderwijs ontvangen, indien de
verhooging der leeftijdsgrens en de in het
ontwerp voorgestelde verplichte rusttijden
wettelijk mochten worden vastgesteld.
Tegen den op zich zeiven allerminst
onredelijken eisch, in 't ontwerp voor be
schermde petsonen (jongelieden beneden
17 jaar en vrouwen) gesteld, dat na 4'/2
uur onafgebroken arbeid een half uur rust
moet volgen, geldt volgens de Enscbe-
deesche adressanten het bezwaar, dat iu de
textielindustrie dit niet is door to voeren.
Men zou in deze nijverheid tot in de bij
zonderheden moeten zijn ingewijd om dit
met grond te kunnen weerleggen, maar
als de fabrikanten in hun adres de tegen
woordige regeling ia hunne industrie be
vredigend noemen en meenen ten voor
beeld te kunnen stellen, waarbij er ge
legenheid is, zonder de machine stop te
zetten, tot het eten van een boterham en
het drinken van een kop koffie, omdat
„de taak der werklieden zich in de meeste
gevallen beperkt tot toezicht eu bediening",
dan behoeft men waarlijk geen des
kundige te zijn om van meening te wezen,
dat zulk oen „rusttijd" hoegenaamd nietB
van eene verpoozing heeft.
Voor jongelieden en vrouwen is, wij
herinnerden hierboven er reeds aan,
de arbeidsduur thans reeds beperkt tot 11
uren 's daags; de minister Talma stelt voor
dion met een uur in te krimpen en air
norm vast te stellen op 10 uren. „Tegen
deze bepaling, zeggen de adressanten,
moeten wij met de meeste beslistheid en
overtuiging in verzet komen; zij beteekent
in de practijk beperking van den arbeids
duur in de geheelo katoenindustie tot 10
uur".
Is dit laatste werkelijk 't geval, dan zal
ten aaozien van dezen nijverheidstak het
doel bereikt zijn, dat de minister Talma
den 9en December in de Tweede Kamer
openl()k zeide na te streven. Voor invoering
van een 10-urigen arbeidsdag als regel,
waarvan de wenschelijkheid door de motie-
Aalberse werd uitgesproken, moeten uiter
aard nog vole moeilijkheden overwonnen
worden, te meer daar er nog zoovelen zyn
die van een regeling van den arbeidstijd
voor volwassen mannen niets willen weten,
en teneinde nu reeds terstond een schrede
te doen in de door dn Tweede Kamer ge-
wenschte richting, wilde de minister trachten
de met beschermde krachten werkende
industrie te nopen, zelfstandig over te gaan
tot het invoeren van den normalen arbeids
dag door voor jongelieden en vrouwen den
arbeidsduur tot 10 uren te beperken. Van
bij uitstek bevoegde zijde, van de fabri
kanten zeiven dus verneemt de minister
nu, dat voor de textielnijverheid althans
z(jn doel bereikt zal worden, want wat het
adres aanvoert tegen een gedwongen 10-
urigen arbeidsdag voor deze industrie,
herinnert te zeer aan hetgeen reeds vroeger
telkens tegen elke wettelijke regeling dei-
arbeidsvoorwaarden in fabrieken werd in 't
midden gebracht, om er aan te kunnen
twijfelen of ook naar deze nieuwigheid zal
de textielnijverheid zich wel schikken. Ook
de beeren fabrixanten zouden daarover
misschien wel wat lichter denken, als zij
maar wat minder uitsluitend letten op de
productie hunner fabriek, en iets meer op
de lichamelijke en zedelijke belangen huuuor
arbeiders.
De daartegen aangevoerde bezwaren zijn
tweeërlei: voor de onderneming „groote
verzwaring van productiekosten"; voor de
arbeiders „vermindering van loon". Wat
dit laatste betreft, leest men in het adres,
dat „in goed ingerichte en beheerde fa
brieken van heden de productie onge
veer tot het theoretisch maximum is
opgevoerd; elke vermindering van arbeids
duur beteekent eene evenredige verminde
ring der productie eu dus van het loon".
Bedenkt men dat bij elk ingrijpen van
don wetgever in de arbeidsverhoudingen
telkens is beweerd, dat de iudustrie dat
niet zou kunnen lyden, waarom zon men
dan moeten gelooven dat thans werkelijk
de grens de relasticiteit van haar produc
tievermogen bereikt is? Dat het stellen
van wettelijke eischen aan de nijverheid
voor haar verzwaring van kosten ten ge
volge heeft, wie zal 't ontkennen, maar
gesteld al dat zij die niet zou kunnon
dragen, zou dau van 't stollen dier voor
waarden maar volstrekt moeten worden
afgezien zelfs ten koste van het lichamelijk
en geestelijk welzjjn der arbeiders? En wat
nu eindelijk de te verwachten verminde
ring van het loon aangaat, zou toch wel
eens gevraagd mogen worden, of het met
de instemming hunner arbeiders is als de
fabrikanten daarover van hun oenzydig
standpunt uit, spreken golyk zij doen om
zich te verzetten tegen maatregelen waar
van zjj benadeeling voor hun eigen belan
gen duchten. Het mag toch wel eenigszins
worden betwijleld of 't den arbeiders bij
zonder aangenaam is, als tegen iu hun
belang beraamde maatregelen voortdurend
geageerd wordt met mogelijke beuadoeling
in hun loon.
Van minder overwegend belang achten
de adresseerende firma's te Enschede de
wijzigingen in do wet, wolke verhooging
voorschrijven van de leeftijdsgrens voor
jeugdige personen van 16 op 17 jaar en
die bepalen dat voorde gehuwde vrouw de
arbeid in de fabriek des Zaterdags namid
dags te 4 uur eindigen moet. Maar wat te
zeggen van de reden, waarom dit laatste
voorschrift den fabrikanten minder belang
inboezemt Dit zal het ontslag dier vrou
wen uit de fabriek ten gevolge hebbeu,
wordt met onverstoorbaar cynisme door
hen to kennen gegeven, hoewel zij uit
drukkelijk verklaren te weten dat menig
gezin „waarin de vrouw de kostwinner is",
daardoor broodeloos wordt. En dan stel-
leu zij voor hun harteloos voornemen waar
lijk den minister verantwoordelijk, die met
ziju voorschrift volgens beu, „eene onge
motiveerde achteruitzetting der vrouw" be
werkt I Zoo uocmeu de Eusehedeosche fa
brikanten hot rekening houden met de
eischen, welke op den laatsten dag der week
het huishouden stolt aan do gehuwde vrouw,
welk motief voor het voorschrift in de me
morie vau toelichting uitdrukkelijk wordt
aaugegeven. Maar dat zijn dan ook geen
eischen ten bate van de productie hunner
fabriek
De noodzakelijkheid van regelend ingrij
pen van den wetgever in de arbeidsvoor
waarden bij de groot-industrie komt inder
daad zelden duidelijker uit dan in do re
denen waarom zij zieh daartegen pleegt te
vorzetteu. De 17 adresseerende firma's op
textielgebied te Enschede hebben dit nog
weder eens helde' in het licht gesteld.
V. D.
Wij spatieeren.
DUITSCHLAND.
Er is te Berlijn een vcreeniging gesticht,
welke zich ten doel stelt de slechte behan
deling der soldaten in het leger en de
marine te bestrijden. Er is oen bureau in
gestelde* het volgende pograin is opgesteld:
Vorming van een repertorium van al de
vonnissen, door de Dnitsohe militaire recht
banken uitgesproken bij gevallen van slechte
behandeling van ondergeschikten. Open
baarmaking eener jaarlijkeche kroniek van
deze vonnissen, met opmerkingen door
bevoegde mannen. Vorming van aangesloten
groepen in de voornaamste steden, met
opdracht het hoofbureau in te lichten en
te helpen. Inrichting van conferenties, een
pe's- en inlichtingendienst.
Er zal eerstdaags een oproep verschijnen,
waarin vooral zal gewezen worden op het
feit, dat het aantal gevallen van mishande
ling weinig verminderd is, niettegenstaande
de meer voorkomende tusscheukomst van
de overheden.