WEERBERICHT.
Thermometerstand
Uit de Pers.
MEDEDEELENDEN YAN HET
KONINKL. NEP. MET. INSTITUUT
Opgemaakt Toorm 10.50 uur.
De Bilt, 3 Januari 1911.
Hoogste barometerstand 778.5 m.M. te
Ilernosand, laagste 748.4 te Nice.
Verwachting tot den avond van 4 Januari
1911. Meest matige Oostelijke tot N.O.-
lijke wind.
Gesteldheid van de lucht: Gedeeltelijk
bewolkt, weinig of geen neerslag.
Temperatuur: Geringe vorst.
(Barometerstand te AMERSFOORT.
Barometerstand hedenmiddag te 12 uur
7G6 m M
Vorige stand te 12 uur 754 m.M.
te Amersfoort.
Hoogste gisterenF. 39
Laagste hedennachtF. 28
Hedenmiddag 12 uurF. 34
geuit in de zitting van 21 Dec. 1910,
als zouden de twee predikanten „deelen
het geld, hetgeen voor drie predikanten,
wordt uitgekeerd". Dit beweren, dat
volgenB Zjjne Excellentie een geheel
ander licht" zon werpen op de mede-
deeling van „Geestelijke Bijstand", is te
eenenmale onjuist en bewijst, dat de
adviseurs van den Minister van de kerke
lijke toestanden te Helder, noch van de
kerkelijke wetten in het algemeen op de
hoogte zjjn.
De Kerkvoogdij betreurt, dat motieven,
zoo groot een onbekendheid met de
kerkelijke wetten en gebruiken toonend,
door een Minister in de Kamer kunnen
worden gebracht.
Steeds worden de traktementen van
vacatures uitbetaald aan den waarnemen-
den ring.
De Kerkvoogdij acht genoemde bewe
ring den Minister in den mond gelegd
door zeer lichtvaardige adviseurs, te meer
grievend, daar zij een verkeerd licht
kan werpen op haar predikauten, die
juist alles doen om de vacature te doen
eindigen.
Zij hoopt, dat Zijne Excellentie genoeg
karakter betoone, een dergelijke bewe
ring en motief te herroepen.
De Kerkvoogdij voornoemd,
A. KORFF, Jz., Voorzitter.
L. v. d. PLOEG, Secretaris.
Helder, 29 December 1910.
Daar de Tweede Kamer eerst over eenige
weken weder bijeenkomt en het onzeker
is, of ik zelfs dan spoedig een geschikte
gelegenheid zou vinden om de in boven-
staanden brief behandelde zaak te sprake te
brengen, heb ik gemeend aan den wen6cb
dor kerkvoogdij om aan haar protest
openbaarheid te geven niet beter te kunnen
voldoen dan door haar schrijven in zijn
geheel te doen opnemen in „Het Vader
land".
DE MEESTER.
Ontwerp Program S. D. A. P.
Naar „Het Volk" meldt, is in de jongste
vergadering van het partijbestuur der S.
D. A. P. besloten, de behandeling van het
ontwerp-program te verdagen tot het congres
van 1912. Aanleiding tot dit besluit was
een desbetreffend verzoek der federatie
Rotterdam, gegrond hierop, dat de afdee-
liugen der partij zoo geheel en al in actie
ziin voor het petitionnement, dat de be
sprekingen over het ontwerp-program niet
voldoende tot haar rocht kunnen komen.
De nieuwe minister van Oorlog.
De heer H. Coljjn is 22 Juni 1809 te
Haarlemmermeer geboren. In 1892 werd
hij benoemd tot tweede luitenant bij het
Indische leger, als hoedanig hij deelnam
aan de expeditie tegen Lombok en, na
zijn overplaatsing naar Atjeh aan den strijd
tegen Toekoe Oemar in 1896. In dat
zelfde jaar volgde zijn bevordering tot len
luitenant.
Hij werd toen belast met het bestuur
over het eiland Poeloe Weh en later met
dat over de Sagi der XXV en die der
XXII Moekims. Omstreeks het midden
van 1899 werd hy als colonne-commandant
tevens burgerlijk bestuurder gezonden naai
de WestkuBt van Atjeh, waar hij in Augus
tus 1901 bij keuze bevorderd werd tot
kapitein; tevens werd hij toen benoemd
tot adjudant van generaal Vau Hcutsz. In
het begin van 1903 werd hij beiast met
het bestuur van de Passtreek. In 1904,
na het uitbreken van den Russisch-Japan-
schen oorlog werd hy naar Sabang ge
zonden, om daar toezicht te houden op de
naleving der neutralitcits-voorschriften. door
ouze Regeering uitgevaardigd. Van Juni
tot September 1904 vergezelde de heer
Colijn generaal Van Heutsz naar Nederland.
Na zijn terugkeer in Indië bleef hij nog
voornamelijk met het oog op de regeling
van het bestuur in de Gajo-landen, tot
Maart 1905 in Atjeh, van toen tot in 1907
bereisde hij de Buitenbezittingen, ter voor
bereiding var regelingen betreffende het
bestuur der pas onderworpen streken.
In 1907 verliet hij het leger onder toe
kenning van den rang van majoor en ging
hij over in burgerlijken dienst; hij werd
secretaris van het Gouvernement van Neder-
laodsch Indië. In 1908 word het nieuwe
ambt van „Adviseur voor de bestuurszaken
der Buitenbezittingen" ingesteld en de heer
Colijn als zoodanig benoemd.
Terwijl hij nog in Indië toefde werd hg
gekozen tot lid van de Tweede Kamer
voor Sneek. De heer Colijn behoort tot
de anti-revolutionnaire party.
Centraal Testamentenregister.
In het Weekbl. v. h. Notariaat ia opge
nomen een request van het hoofdbestuur
van de broederschap der Notarissen in
Nederland aan den minister van justitie in
zake een Centraal Testamentenregister.
Het hoofdbestuur zegt daarin:
„Herhaaldelijk is in notarieele kringen
gewezen op het nadeel voor het publiek,
voortvloeiende uit het gemis van oen
Centraal Testamentenregister.
Het komt voor, dat verklaringen van
erfrecht door notarissen of kantonrechters
te goeder trouw, op getuigenis van bo-
trouwbare lieden, worden afgegeven en ook
dat nalatenschappen worden vereffend,
zonder dat een door den betrokken erflater
gemaakt testament bekend is.
Indien men, na eenig overlijden, onder
zoeken wil, of de erflater over zjjn nala
tenschap beschikte, is men verplicht een
onderzoek in te stellen aan al de registratie-
(of successie) kantoren, waaronder hij ge
domicilieerd is geweest en indien
men groote voorzichtigheid zou willen be
trachten aan alle registratie-(of successie-)
kantoren uit het land; doch zelfs dan nog
wordt geen zekerheid verkregen, aangezien
met de tegenwoordige gegevens de iden
titeit dor personen niet voldoende vaststaat,
zulks vooral tengevolge van het herhaald
voorkomen van dezelfde voornamen en
geslachtsnamen.
De we:gover heeft het belang voor het
publiek van de wetenschap van het bestaan
van uiterste willen en dergelijke acten wel
degeljjk begrepen blijkens artikel 990 van
het Burgerlijk Wetboek en artikel 39 der
Wet op het Notarisambt, voorschriften
waarvan de naleving in de practijk volstiekt
ondoenlijk is gebleken. De vaak voorko
mende advertentiën van notarissen, die op
gaaf verzoeken van een eventueel bestaand
testament van een erflater bewijzen dit.
Telkens wordt dan ook de wenschelijk-
heid gevoeld van een Centraal Testamen
tenregister dat op zeer eenvoudige wjjze
zou kunnen worden ingesteld en welks
kosten niet slechts gedekt zouden worden
door de voor inlichtingen te heffen retri-
butiën, doch dat zelfs nog een voordeelig
saldo voor den Staat zou kunnen opleveren,
daar voortdurende raadpleging daarvan
door notarissen stellig mag worden ver
wacht.
Na de instelling van zoodanig Register
blijft weliswaar nog eenige onzekerheid
bestaan, wegens de mogelijkheid van in de
koloniën of in het buitenland gemaakte
testamenten, doch niet alleen de koloniën,
maar ook het buitenland zouden in de
toekomst kunnen volgen en wederzijdsche
renvooien zouden de algeheele volledigheid
doen bereiken
Aanvankelijk echter zou de instelling
van zulk een Register voor Nederland
reeds een weldaad zijn en ons land zoude
met zoodanige instellingen den anderen
beschaafden Staten ten voorbeeld strekken."
Bij het request is gevoegd een ontwerp
der gewenschte rechtsvoorschriften met be
knopte toelichting.
Minister Colijn.
Het Handelsblad schrijft:
De heer Colijn heeft zich dus waarlijk
toch nog laten vinden voor het Minister
schap van Oorlog. Hij heeft een invloed
rijke positie als koloniale specialiteit een
positie welke ook buiten de Kamer veler
lei aandacht op hem deed blijven vestigen
opgegeven om de buitengewoon zware
en allicht ondankbare taak van een
Minister van Oorlog te aanvaarden. Er
behoort in 't algemeen zeer veel moed toe
om in de gegeven omstandigheden do
plaats in te nemen, waarop iu zoo korten
tijd reeds zooveel bekwame mannen zijn
gesneuveld, maar voor den heer Coljjn in
't bijzonder moet er nog veel zelfopoffering
en plichtsbesef bijgekomen zijn om hem te
doen zwichten voor den op hem geoefenden
aandrang; Dat hij nochtans niet is terugge
deinsd voor wat een opvolger van den heer
Cool staat te wachten, strekt hem tot eer.
De algemeene achting en sympathie die hjj
zich in de Kamer heeft verworven, zal nem
ongetwijfeld zijn taak wat verlichten, maar
als het aan zal komen op wjjziging van
de Militiewet of op de verdediging van het
ontwerp betreffende de kustdefensie, zal
ook hij toch ongetwijfeld voor heete vuren
komen te staan.
Intusschen doet de benoeming van den
heer Coljjn de disqualificatie van den heer
Duymaer van Twist nog scheller uitkomen.
Indien men, gelijk men gedurende eenige
dagen voornemens is geweest, den nieuwen
Minister had gezocht buiten het Parle
ment, ware er althans een schijn van reden
geweest om den afgevaardigde van Steen-
wijk voorbij te gaan. Men had dan kunnen
zeggen: Wjj wilden liever niet een politiek
man op den zetel van Oorlog brengen.
Doch nu men den heer Colijn heeft voor
gedragen, een lid van de Tweede Kamer,
lid nog wel van dezelfde fractie als waartoe
de heer Van Twist behoort, nu zegt men
daarmee voor heel bet Nederlandsche volk:
De afgevaardigde voor Steenwijk nu ja,
die telde natuurlijk niet mee! Hij was
onmogelijk als regeeringsfiguur.
Immers, het is ongehoord dat men, in
een ministerieelê crisis, tot oplossing van
die crisis het oog vestigt op een Kamerlid,
dat er weinig mee te maken heeft gehad,
met voorbijgaan van het lid dat daar vlak
naast hem stond en dat de leider van de
oppositie is geweeBt welke den aftredenden
minister ten val bracht.
De heer Duymaer van Twist was inder
daad onmogelijk als regeeringsfiguur.
Maar daarmee is tevens het heele relletje
van dr. Kuyper en zjjn Gideonsbende ver
oordeeld, waarbij die troep zich geplaatst
heeft onder de „leiding" van iemand die,
toen het er op aan kwam, niet voor parle
mentair „vol" kon worden gehouden.
Waarschijnlijk, aldus schrijft de N.R.Ct.
heeft bij deze benoeming de Regeering
zich laten leiden door de gedachte, dat waai
de anti-revolutionnaire partij aan het Kabi
net zijn Minister van Oorlog ontnam, ook
deze partij tot aanvulling van de leemte
het eerst geroepen was. Kwam uit de bus
de heer H. Colijn, dien men als Minister
van Oorlog niet den eerst aangewezene
zou wanen. Maar er zijn menschen, wien
het nu eenmaal voor den wind loopt. Do
heer Colijti heeft als Indisch militair een
goeden staat van dienst. Ziedaar de eenige
geloofsbrief, dien hij als Minister van Oor
log meebrengt. Tot nu toe gold hij als een
Indische specialiteit, als de Indische spe
cialiteit van de antirevolutionnaire partij.
Dat hij voldoende op de hoogte zal zijn,
om de Nederlandsche militaire vraagstuk
ken en de Nederlandsche defensie-aange
legenheden uit het moeras op te heffen
waarin zij, volgens de heer Duymaer
van Twist, verzonken zijn kan men
slechts hopen. Het getuigt van moed, dat
de heer Coljjn het ambt aandurft. Men
kan slechts wenschen, dat het niet over
moed zat zjjn geweest, die bem er toe
heeft gebracht. Er zjjn er in de laatste
jaren verschillende gestruikeld, die zeker
heel wat beter van Nederlandsche militaire
toestanden op de hoogte waren, dan deze
Indische specialiteit.
Wat zeker door deze benooming is be
reikt, is hetgeen ons enkele weken geleden
als het doel van de anti-revolutionnaire
partij is geschilderd, toen zij minister Cool
deed vallen. Er zal voor de afwikkeling
van de defensiemoeilijkheden tijd worden
gewonnen, of als men de zaken van den
anderen kant beschouwt, worden verloren.
De heer Colijn zal heel wat maanden
noodig hebben, om zich in do hangende
vraagstukken „in te werken".
„Het Vaderland" is van oordeel, dat de
crisis van Oorlog eeu andere oplossing
heeft gevonden, dan aanvankelijk door
velen verwacht werd.
De demissionnaire Minister, van huis
uit vrijzinnig, behoorde niet tot de par-
lijen der coalitie en vertegenwoordigde iu
het Ministerie geen bepaalde richting.
Waar zoo dikwijls, en van verschillende
zijden do wenschelijkheid is geuit, dat
op het beleid aan Oorlog niet te sterk
het stempel der partij-politiek zou worden
gedrukt, was er wellicht reden om te
verwachteu, dat gezocht zou worden naar
een man van ongeveer dezelfde weinig
geprononceerde richting.
Van den heer Colijn kan dit niet ge
zegd worden. Hjj is een der bekwaamsten
onder de jongere leden der antirevolu
tionnaire partjj, maar tevens een harer
incest besliste leden. In hoeven e dit van
invloed zal zijn op zjjn beleid als Minister,
zal moeten worden afgewacht.
Getuigt de schitterende staat van
dienst van den nieuwen Minister van zijn
groote bekwaamheden als Indisch officier,
tjjdens zjjn lidmaatschap van de Tweede
Kamer heeft hjj zich bovendien doen
kennen als een man, die gemakkelijk
het woord voert, en een moeilijke stof
helder weet te behandelen.
In het Nederlandsche leger heeft de
heer Colijn niet gediend, en het is de
vraag, of zjjn gemis aan eigen ervaring
op dit gebied hem in de tegenwoordige
bijzonder moeilijke omstandigheden in
het richtig uitoefenen der gewichtige taak,
die hem is ópgedragen, niet zal bemoei
lijken.
Het blad zet uiteen, wat betreft de aan
leiding der crisis, dat de heer Colijn zich
toen min of meer aan het hoofd heeft ge
steld van de zeer scherpe oppositie, die
van antirevolutiouuaire zijde niet alleen
tegen het voorstel in quaestie, maar in het
algemeeu tegen het beleid van den Minister
werd gevoerd.
Met het oog daarop, en omdat de heer
Duymaer van Twist, de voorsteller der
motie moeilijk kon worden geacht ernstig
in aanmerking te komen voor de porte
feuille van Oorlog, schijnt de verkregen
oplossing ons in constitutioneel opzicht
juist.
iVaatscliappeljjlie en
Hygiënische vraagstukken.
winstdeeling voor arbeider8.
Uit de Labour Gazette neemt het Maand
schrift van het Contr. Bur. v. d. Statistiek
de volgende opgave over, betreffende de
winstdeeling van Engelsche arbeiders.
Voor zoover bekend waron er einde
Juni 1910 iu Groot-Britauuië en Ierland
69 ondernemingen,, die aan de werklieden
eeu aandeel in de winst toekennen. Bij
twee ondernemingen werd dit stelsel afge
schaft en bij één ooderneming tiideljjk niet
toegepast. Het totaal aantal personen, dat
in 1909 bij de 69 ondernemingen in dienst
was, wisselde tusschen ongeveer 84.350 en
77.900, terwijl bij 65 ondernemingen, die
op denzelfdeu datum van ly09 een stelsel
van winstdeeling toepasten, volgens de
nieuwste gegevens 76.763 tot S3.232 per
sonen in dienst waren.
Uit do volgende cijfers blijkt, in welko
mate het loon van de werklieden by 51
ondernemingen door het winstaandeel 6teeg.
Bij 5 ondernemingen (gem. aant. werkl.
1.640) was de stijging in 1909 0 pro
cent; bjj 1 onderneming (gem. aaut. werkl.
15.980) 1 tot 2 procent; bjj 3 ond.
(gem. aant. werkl. 122) 2 tot 3 proc.;
bjj 9 ond. (g. a. w. 21.815) 3 tot 4
proc.; bij 17 ond. (g. a. w. 6.064) 4
tot 6 proc.; bij 10 ond. (g. a. w. 9.091)
6 tot 8 proc; bjj 3 ond. (g. a. w. resp.
57, 27 en 2.325) resp. 8 tot 10, 10
tot 12 en 12 tot 16 proc.; bjj 2 ond. (g.
a. w. 634) 16 tot 20 proc. en bjj 1
ond. (g. a. w. 112) meer dan 40 procent.
Het aantal deelhebbers in de winst be
droeg meestal iets minder dan het aantal
arbeiders, in de 2e categorie {15.93Q