donderdag 12 januari 1911.
DAGBLAD VOOR AMERSFOORT EN OMSTREKEN.
buitenland!
No. 10
8e JAARGANG
- DE PROTECTIEPLANNEN
- - DER REGEERING. -
DE EEMLANDER.
Hooidred acteur B. fi. BHHENS.
Abonnementsprijs:
Per jaarf 4.Franco per
post id. f 5,60. Per 3 maanden id. f 1.Franco per post
id. f 1.40. Afzonderlijke nummers f 0.05.
Bureau: KLEINE H*i» 6. Telet. luiere. 18».
Prijs der Ad ver ten tien:
Van 1 tot 5 regels f 0.40. Voor iederen regel meer f 0.08.
Buiten het Kanton Amersfoort per regel f 0.10. (Bij
abonnement belangrijke korting).
Tot plaatsing van advert, en reel, van buiten het kanton Amersfoort in dit blad is „uitsluitend" gerechtigd het Alg. Binneu- en Bnitenlandsch Advert.- bureau D. Y. ALTAJ Warmoesstr. 7b- 78 Amsterdam
De vereenigiug „Het Vrije Ruilverkeer"
heeft een vliegend blaadje uitgegeven,
waarin gesproken wordt over het karakter
der handelspolitiek in Nederland.
Hot beginsel, dat sinds het midden der
vorigo eeuw in do commercieelo politiek
van Nederland heeft gegolden, kan niet
ten volle worden begrepen, wanneer men
het tegenwoordig tarief beschouwt zonder
rekening te houden met zijn historische
wording.
Een overzicht der fiscale politiek moet
daarom beginnen met de vraag te beant
woorden hoe het tegenwoordig tarief is
ontstaan. Het is daarvoor niet noodig terug
te gaan tot het continentale stelsel; het is
algemeen bekend, dat het verbod van
handel te dryven met de Britsche eilanden,
tegelijk met een bovenmatig hoog tarief
op don invoer uit neutrale havens, de zee
vaart verlamd had en den buitenlandschen
handel had doen stil staan. De prijzen
van alle eerste levensbehoeften hadden een
buitensporige hoogte bereikt zonder eenig
profijt voor den eerlijken handel; de indu
strie kwijnde en slechts enkele fabrieken
konden ontstaan door de productie van
surrogaten van de verboden koloniale
waren.
Na het herstel van Neerland's onafhan
kelijkheid verkeerde de regeering van
Willem I ten aanzien van de handelspolitiek
in groote moeilijkheid. Het lag in de
bedoeling het vrijbandelsbegiusel weer in
te voeren. „Overwegende dat het strijdig
is met het door ons voor de welvaart der
goede ingezetenen aangenomen systema
eens vrijen handels", om den invoer van
Oost-Indische producten aan bijzondere be
palingen te verbindeü, besloot de Regeering
den kolonialen handel vrij te laten; de
doorvoerrechten werden verlaagd met 50
pCt. en andere maatregelen werden ge
nomen in het belang van een vrijeren
handel en vrijer verkeer.
Doch sedert de vereenigiug met de
Zuidelijke Nederlanden, waar overeenkom
stig hunnen wensch een nieuw piotectionis-
tisch tarief was ingevoerd ten behoeve van
nijverheid en landbouw, die daar op kunst
matige wijze ontwikkeld slechts werkten
voor de beschermde markt van Frankrijk,
begonnen de moeilijkheden. De noorde
lijke provinciën verlangden do politiek van
de vrijheid des handels in het belang vau
hun verkeer; de zuidelijke wenschteu
protectie. De regeering trachtte beide par
tijen tevreden te stellen en koos in het
belang van de schatkist een middenweg.
Het tarief van 1816, ingevoerd als on
derdeel vaD het in dat jaar ingevoerde
samenstel van indirecte belastingen om de
staatsfinanciën te versterken, heette te
„berusten op het systeem van een vrijen
algemeen handel in gepast verband met de
belangen van de eigen fabryeken, trafyeken
en andere takken van nijverheid". Doch
de vrijhandel was niet meer dan een
woord; feitelijk was er bescherming. De
strekking vau het tarief van J3 October
1816 was in het algemeen protectionistisch
zonder de rechten zóó hoog te stellen dat
zy den invoer weerden: in bijzondere
gevallen werden uitvoer premiëu verleend
voor sommige eigen producten, terwijl de
uitvoer van grondstoffen voor de nationale
nijverheid verboden was in het belaug vau
goedkoope productie; tegelijkertijd werdeu
verschillende kunstmatige maatregelen ge
nomen in het belang van handel en zee
vaart.
En wat waren de resultaten?
Het gevolg van dit uitermate slechte
systeem kan reeds worden gevonden iu
een Regeeringsverklaring van het jaar 1821,
dat „de hooge rechten, tot heden bestaan
de op artikelen van Nederlandsche industrie,
aan deze niet gebaat hebben, dat zij alleen
den sluikhandel dionden", dat de protectie
de prijzen had verhoogd ten koste van de
verbruikers; „indien men toch de belangen
van de groote menigte opofferde aan btj-
zoudere belangen, het ware eenvoudig een
hatelyk stelsel van monopolie ten behoeve
van bijzondere personeu te herstellen."
En de merkwaardige slotsom luidde: „in
dien ook eens sommige fabrieken met dat
maximum (n.l. 6 pCt. op den invoer)
mochten blijken niet to kannen bestaan,
ware 't inderdaad wenschelyk dat het ka
pitaal dat daarin met verlies werkte, wierd
aangewend voor andere takken van nijver
heid."
De regeering van die dagen durfde
echter dit fatale systeem niet, veroordeeleu
eu zocht naar een nieuw stelsel, waarbij
„iedere klasse in de maatschappij bepalin
gen te haren gunste vindt". Een moeilijk en
ingewikkeld stelsel volgde op deze verkla
ring; een aantal rechten werden verlangd
in het belang van den handel, en tevens
werden de nationale takken van nijverheid
gewapend tegen vreemden invoer door
middel van export-premiën; in 't kort, de
regeering meende de belangen vau allen
te kunnen behartigen. En zoo ver ging de
vaderlijke zorg, dat in 1892 eene commis
sie benoemd werd om te onderzoeken „in
hoeverro zonder oenige belemmering aan
don graanhandel toe te brengen van de
eeno zijde de landbouweis altijd te waar
borgen zouden zyn tegen zoodanige aan
merkelijke daling der graanprijzen, welke
hunnen ondergang ten gevolge zoude kun
nen hebben, en om van de andere zijde
te zorgen dat de middelen van bestaan der
consommateurs, door gebrek in jaren van
schaarschte en bovenmatige duurte van de
eerste levensbehoefte nimmer kondeu wor
den verkort".
Maar de resultaten van dit beschermende
stelsel waren het tegendeel van wat men
bedoelde: protectie werd gegeven waar zij
niet noodig was, elders openbaarde zich
kwijning en achteruitgang; industrieën, die
van ouds bloeiende waren, zooals distilleer
derijen, zeepfabrieken, zoutkeeten en in het
bijzonder de scheepstimmerwerven bogon-
nen in verval te geraken als gevolg van
verminderden handel en zeevaart. Om den
landbouw uit den staat van inzinking op
te heffen werden in 1822 en 1824 graan
rechten ingevoerd, terwijl in 1835 de
„sociaal-rechten" huone intree deden, zoo
dat do „rechten op granen olk jaar moesten
worden vastgesteld overeenkomstig den
wettelijken middel-prys van inlandsch koren
op verschillende markten".
In 1S40 kwijnden de handel on de indu
strie onder het protcctronistisch stelsel; de
welvaart ging overal achteruit. In 1844
was dc handel geheel in verval: „reeds
vroeger waren er klachten over den toestand
van den handel in ons vaderland. In stede
van te zijn afgenomen, hebben zij zich
meer en moer verbreid en zijn thans alge
meen. Van den tegenwoordige toestand
onzer ny verheid is by de meesten dc on
gunstige staat mede overbekend".
Om hierin verbetering te brengen werd
in 1845 een nieuw tarief ingevoerd. De
uirioer rechten werdeu afgeschaft, de door
voer werd slechts aan een laag nominaal
recht onderworpen en de Regeering werd
bevoegd verklaard om „in het belang van
handel en nyverheid" het invoerrechten-
tarief te veranderen.
Vau dat jaar '845 dateert dan ook een
krachtige beweging voor vryen handel.
„Meer" dan ooit" aldus o.m. eon regoe-
riugsverklaiing van 1849 „wordt de
behoefte aan zulke maatregelen (voor
vrijeren handel) gevoeld". De wetten van
1850 verlaagden de rechten op grondstoffen
voor den scheepsbouw en ecnige andere
artikelen, en deden de differentiëele be
handeling van do nationale vlag vorvallen;
transit- en scheepvaartrechten werdeD afge
schaft. In 1854 werden wederom een aantal
rechten verlaagd of opgehoven; in 1857
werd een wetsvoorstel tot partieele wijzi
ging door de Tweede Kamer verworpen,
omdat men geen gedeeltelijke doch alge-
meene herziening wensebte; de Kamer
verklaarde „te willen voortgaan op den weg
van vrijzinnige verbetering der rechten op
den in- en uitvoer, gedurende de laatste
jaren met goed gevolg ingeslagen".
Overeenkomstig dit verlangen naar meer
vrijheid van handel kwam een nieuw tarief
in 1862 tot stand. Hierbij werd de grondslag
gelegd voor het tegenwoordig nog bestaande
tarief, waarvan het hoofdbeginsel is: op
volledige fabrikaten eeu recht naar de waarde
ad 5 percent: een recht van 2 a 3 percent
op halffabrikaten (artikelen voor industrioele
doeleinden) terwijl grondstoffen en eerste
levensbehoeften vrij kunnen worden inge
voerd.
Deze maatregelen echter worden be
schouwd als te zijn van voorloopigen aard;
de tariefsherziening werd geacht te zijn de
eerste stap die zou leiden tot algelieele
afschaffing van alle beschermende rechten
en tot invoering van een zuiver fiscaal
tarief.
Overeenkomstig dc verklaring van 1857
werd het tarief in 1877 wederom verlaagd:
de rechten op graan, zaden en meel en op
de meeste grondstoffen voor landbouw- en
nijverheidsdoeleinden werden opgeheven. In
de Memorie van Toelichting tot dit wets
voorstel schreef do regeering in 1875 „dat
leidend beginsel moest zijn de afschaffing
van alle belemmeringon voor den buiten
landschen handel en scheepvaart". Maar de
voornaamste tegenwerping van de Tweede
Kamer was, dat de wetsvoordracht niet ver
genoeg ging; zy wenschte een zuiver
fiscaal tarief en alle bescherming te zien
afgeschaft.
Deze wet van 6 April 1877 Staatsblad
n°. 71 mag niettemin een hoogst belang
rijke stap genoemd worden in de richting
van vrij ruilverkeer en het kan in deze
dagen nuttig zyQ in herinnering te brengen,
dat de wet haar ontstaan te danken heeft
aan het initiatief van den minister Yan der
Heim, lid van het toenmalige kabinet
Heemskerk.
En dat de 5 percents rechten zijn blijven
bestaan, is dan ook slechts op rekening
van de behoeften der schatkist te schrijven.
Dit blijkt duidelijk uit de verklaring van
de regeering in hare Memorie van Toe-
lichtiug: „Moest men zich niet'beperken
met het oog op de eischen der schatkist,
dan zou er inderdaad geen reden kunnen
zijn om niet verder te gaan en om niet het
normaal recht van 5 pet. op de volledige
fabrikaten hetzij geleidelijk te verminderen
of zelfs geheel af te schaffen en alleen de
belastingen op accijnsartikelen te behouden",
Niettegenstaande de 5 percent nog bestaan
en het Nederlandsche tarief van inkomende
rechten dus geen zuiver Yryhandelstarief
kon worden genoemd, is de bewering van
sommige protectionisteD, „dat hetgeen zij
wenschcn geon wijziging in de geldende
beginselen onzer handelspolitiek zou bren
gen, daar toch deze rechten ad 5 pet, ook
reeds beschermend zijn", niet juist; zij is
in strijd met de lessen van onze historie.
De Clkrus en dk Vrijzinnige Pers.
Eenige r. k. bisschoppen in hetZ.O. van
Frankrijk hebben een aantal vrijzinnige
bladen, die te Lyon en 8t. Etienno ver
schijnen, voor verboden lectuur verklaard.
De Parijsche correspondent van de Köln.
Ztg. wijdt aan dit optreden ecu bespreking
waarin hij o.a. de volgende opmerkingen
maakt:
Het moge zijn, dat deze republikein-
8che bladen tegen de dogmata cn de iu-
richting der Katholieke Kerk een toon
hebben aangeslagen, die soms in plaats
van een kalme, zakelijke ciitiek to zijn
een kwetsenden vorm aannam, maar in
de uitvoerige uiteenzetting, waarom dn
maatregelen togen de bedoelde bladen
werden genomen, wordt behalve op den
ongepasten vorm, de nadruk meer bepaal
delijk gelegd op de aanvallen zelve dier
bladen tegen do dogmatiek, de moraal en
de hiërarchie der Kerk. Als grieven wor
den genoemd het loochenen van de Godde
lijkheid van Christus, van dc Onbevlekte
Outvangeui8, van het Scheppingsverhaal,
van de Wonderen en voorts ook, dat deze
bladen huweiyks- en begrafenisplechtig
heden zonder geestelijken bijstand hadden
verdedigd.
Maar wat belet dan, vraagt genoemde
correspondent, don bisschoppen van Frank
rijk om de geheele republikeiosche pers
en dc geheele vrijzinnige literatuur van
Frankryk in den ban te doen Vond dan
hun optreden navolging in de andere
beschaafde landen, zoo zou de geheclo
niet-Katholieke pers en literatuur op den
Index komen.
In den grond der zaak is hot gebeurde
dau ook niets dan een hernieuwde oor
logsverklaring van het Clericalisme aan
het moderne Frankrijk en den republi-
keinschen geest. En wel oigenaardig is
het, dat deze maatregel uitging van dezelfde
kerkelijke autoriteiten, die met medeweten
van het Yaticaan een jaar geledeD den
oorlog verklaarden aan de wereldlijke
Staatsschool.
Nog op andere wijze staat deze Index-
verklaring in verband met de politiek en
wel door de bijvoeging, dat de genomen
beslissing in alle kerken der betrokken
diocesen moet worden afgelezen.
Het onvermijdelijk gevolg daarvan zal
zijn, dat het republicanisme de vraag zal
stellen, hoe deze aflezing met de bepalin
gen van de wet op de scheiding van Kerk
eü Staat te rymen is, daar door dezo
iedere uitdaging door den clerus wordt
verboden, wanneer een dergelijke uitdaging
er op berekend is een deel der burgers
tegen het andere op te zetton. (Soulever,
zegt de wet).