syececi
Banketbakkerij
Boter-Banket letters,
Marsepain, Speculaas
Nieuws- en Advertentieblad
Verschijnt Woensdag en Zaterdag
HET ADRES
se
se
„Vogelvrij".
EFFECTEN
COUPONS
PROLONGATIËN
SAFE DEP0S1T
No. 96
Achttiende Jaargang
Woensdag 3 December 1930
Bekendmakingen.
Officieel
Een Sint Nicolaas
Vertelling.
J. VONK
v. Weedestr. 43 - Tel. 2071
voor de betere kwaliteit
MEVROUW Het beste adres voor
voor Soest is de
N.V. Eerste Baarnsche Brood- en Banketbakkerij
Burgem. Grothestraat 57 - Telef. 2158
i*
3>:
K
m
A
ALLE BANKZAKEN
Telef. 2317
BUREAU VOOR ADMINISTRATIE VAN WEEDESTRAAT 7 SOESTDIJK
ADVERTENTIËN EN INGEZONDEN STUKKEN WORDEN INGEWACHT TOT
UITERLIJK DINSDAGS- EN VRIJDAGSMORGENS 10 UUR AAN HET BUREAU
UITGAVE: N.V. EERSTE SOESTER ELECTR. DRUKKERIJ v.h. G. v. d. BOVENKAMP
ADVERTENTIËN VAN 1 TOT 5 REGELS 75 CTS., ELKE REGEL MEER 15 CTS.
GROOTE LETTERS NAAR PLAATSRUIMTE, BIJ ABONNEM. GROOTE KORTING
ABONNEMENTSPRIJS 1 1.— PER DRIE MAANDEN, FRANCO PER POST
REDACTIE- EN ADM.-ADRESVAN WEEDESTR. 7 - TEL. 2062 - SOESTDIJK
HET AUTEURSRECHT VAN DIT BLAD WORDT UITDRUKKELIJK VOORBEHOUDEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 15 VAN DE AUTEURSWET 1912 (STAATSBLAD NUMMER 380)
Burgemeester en Wethouders van Soest,
gelet op artikel 75 der Lager Onderwijs
wet 1920
brengen ter openbare kennis, dat de
Raad dier gemeente in zijne vergadering
van 26 November 1930 heeft besloten
de wettelijk voorgeschreven medewerking
te verleenen ten aanzien van de navol
gende drie door het Bestuur van de Ver-
eeniging „Een School met den Bijbel te
Soest", ingediende aanvragen:
1. tot het verleenen van medewerking
tot het aanbrengen van een rioleering
voor afvoer van het hemelwater van de
speelplaats, behoorende bij de school voor
gewoon lager onderwijs aan de Spoor
straat
2. tot het toestaan van gelden voor
het aanschaffen van schoolmeubelen en
leermiddelen ten behoeve van de school
aan den Driehoeksweg, welke schoolmeu
belen en leermiddelen benoodigd zijn we
gens de ingebruikneming van het vijfde
lokaal
3. om ten behoeve van de school aan
de Schoolstraat de noodige gelden toe te
staan voor:
a. den aanbouw van een lokaal,
b. het doen metselen van 2 muren met
deur ter vervanging van de bestaande
schuifdeuren,
c. het doen aanbrengen van een licht-
koker in de gang.
Soest, 28 November 193.0
Burgem. en Weth. voornoemd.
De Burgemeester G. Deketh.
De Secretaris J. Batenburg.
Ofschoon het nog geen vijf November
was, leek het wel, of de kalender een
ir.aand vóóruit was, althans het was echt
St. Nicolaas-weertje en op het oogenblik,
d it ik naar mijn redactiebureau moest,
zwiepte de regen tegen de ruiten.
Zoo heel aangenaam vond ik mijn positie
v n redacteur nu niet, daar ik had te doen
n;et een hoofd-redacteur, die mij soms het
h een vergalde met zijn lastige opdrachten.
1 <<?en wonder, dat ik dan ook niet in het
beste humeur was, toen ik het restaurant
Eureka" binnentrad, waar ik altijd den
lunch gebruikte, iets wat er nog niet op
- rbeterde, toen ik mij eensklaps van aan
gezicht tot aangezicht bevond met Oom
Bieeker, die mij wenkte, om tegenover
hum plaats te nemen.
„Ik wilde je eens even spreken, Jan,
bigon hij. „Maar vertel mij eens allereerst:
heb je nog niet genoeg van de pennelik-
kurij?"
„Neen," antwoordde ik stroef. Want i
waarheid was ik dat voortdurende hameren
van oom op zijn voorstel moe, om bij hem
op het kantoor te komen, waar ik dan
i n goed gesalarieerde positie zou beklee-
dun. Ik voelde nu eenmaal niets voor de
iudustriëele onderneming, die oom beheer-
du, en trachtte veel liever als letterkundige
1. ngzamerhand naam te maken.
,.Je bent nu acht-en-twintig, hè? ,En wat
v rdien je wel?"
„Zoowat een drie duizend per jaar."
„Je kon op z'n minst het dubbele maken,
als je verstandig was. Hoe kan je nu ooit
een vrouw willen onderhouden op zoo'n
inkomentje?"
„Maar daar denk ik ook niet aan, oom!
Ik heb in het minst geen trouwplannen."
„Allemaal gekheid! Je moet jong trou
wen, kerel! Zoo'n ouden man willen ze
-uun van allen meer hebben!"
„Maar ik ken geen enkel meisje, dat ik
tot de mijne zou willen maken, oom!"
„Ik wèl! Ik weet een allerliefst meisje
voor je en het is mijn innigste wensch,
jullie met elkaar getrouwd te zien. Je
zoudt er wèl bij varen, dat verzeker ik
je! En nu zal ik je nog eens even wat'ver
tellen, jongen: de doktoren hebben mij te
verstaan gegeven, dat ik het niet lang meer
maken zal. En het zou mij zoo'n rust geven,
aL ik wist, dat mijn erfgenaam gelukkig
gitrouwd was, eer mijn einde naderde."
Het spijt mij zeer. oom, dat U zulke
slechte berichten geeft van uw gezond
heid. Weet u wel zeker....?"
„O, ja, heel zeker! Ik heb de beste me
dische adviezen ingewonnen."
„Ik zou heel wat voor u willen doen,
oom, maar de keuze van een vrouw, dat
moet ieder toch voor zichzelven weten,
vindt u niet? Ik zou nog liever trouwen
mej "de eerste de beste, die ik |Ontmoet,
dan zóó maar, op voorschrift van een an
der!"
Toen volgde zulk een geweldige drift
bui van oom, dat zeker de helft van de be
zoekers zijn woorden verstaan zullen heb
ben. Hij besloot met den uitroep:
„Goed, ga je gang, als je tenminste een
greintje moed in je hebt!"
Driftig sprong ik op en riep:
,.Nu, ik verzeker u, dat ik de eerste, de
beste vrouw trouw, die ik tegen kom; als
ze mij tenminste hebben wil!"
Deze betuiging liet ik van zulk een uit-
dagenden blik vergezeld gaan, dat oom
wel zag, hoe er van een verzoening geen
sprake kon zijn. Verder negeerden we el
kaar totaal en ik ging door met mijn lunch.
Toen ik het restaurant verliet, waren er
niet velen op de natte straat te zien. Ik
kwam een paar bakvischjes tegen; maar Jat
waren toch geen vrouwen te noemen! Ik
stapte in een omnibus, maar die zat zoo
vol, dat er mij niets anders overschoot,
dan op het imperiaal te gaan zitten. Daar.
was nog maar één passagier: een lang,
slank meisje, zonder paraplu. Wat was
dus natuurlijker, dan dat ik haar de beschut
ting van de mijne bood? Zij wendde zich tot
mij met een glimlach en ik weet niet, waar
door ik het meest getroffen was: door du
lieftalligheid van haar gezichtje, of de wel
luidendheid van de stem, waarmee ze zei
„Ik ben al zóó nat, dat het haast niet de
moeite waard is, om mij nu verder droog
te houden!"
„Maar u begrijpt toch wel, dat ik hier
niet zoo kan zitten en kalm de paraplu
boven mijn hoofd houden! Wij mannen
zijn nu wel zelfzuchtig, maar dit is mij toch
ten eenenmale onmogelijk!"
Zoo zaten wij nu daar samen onder de
paraplu, en, gebonden door mijn gelofte,
moest ik dus wel met een huwelijksaanzoek
te voorschijn komen..en gauw ook, warit,
als ze nu aan een volgende halte soms uit
stapte, was ik haar kwijt!
Daar kwam de conducteur. Ik betaalde
mijn rit en toen, die ongelukkige uitdruk
king op haar kinderlijk lief gezichtje!
„Tk zie mijn beurs niet meer", zei ze, wan
hopend rondzoekend in haar taschje.
Ik betaalde den conducteur en troostte:
„O, u zult ze nog wel terugkrijgen. Zat
er veel in?"
„Dat hangt er van af, wat u véél noemt'.
Er zaten drie rijksdaalders in en dat is nu
wel niet zoo'n schat, maar toch is het alles,
wat ik bezit."
„Dat meent u toch niet?"
„Ik heb geen cent meer. Als ik nu maar
gauw werk krijg; anders weet ik niet, wat
ik doen moet."
„Ik weet het wel: u trouwt mij!"
Er stond angst te lezen in haar blik en
ik haastte mij, haar te verzekeren:
„Ik meen het in vollen ernst; als een
man van eer. Hier heeft u mijn kaartje. Ik
ben letterkundige, en, ofschoon dit nu niet
zoo'n ruim bestaan oplevert, kunnen wij er
toch best samen van komen."
„Maar waarom wilt u mij trouwen?"
Ronduit kwam ik toen met de waarheid
te voorschijn.
„Ik moet mijn belofte nakomen- en niets
zal mij liever zijn, dan zorg te dragen voor
u. Ik wil u ook niet o,verijlen met uw ant
woord, maar neemt u het in ernstig beraad.
Bij nadere kennismaking kunt u immers
evenzeer voor mij gaan voelen, als ik reeds
voor u."
„En u kent niet eens mijn naam, of weet
iets van mij af!"
„Ik vertrouw, dat dit niets dan goed is.
Maar heel prettig zou ik het" vinden, als u
mij wat wilt vertellen van uzelve en als u
mij toestaat, voorloopig niet meer dan een
vriend, maar later iets anders te worden,
naar ik hoop."
De omnibus hield stil.
„Hier ga ik er uit," zei ze. „Als u met mij
een eindje langs de kade wilt gaan, dan zal
ik u alles vertellen, wat u verlangt. Ik ken
uw naam wel door enkele novellen, die ik
van u heb gelezen en ik voel, dat ik u ver
trouwen kan".
Ze deelde mij de geschiedenis van haar
kort leven mee: Eerst had zij een gelukkig
bestaan geleid, tot achtereenvolgens finan-
tiëele en andere moeilijkheden haar hadden
beroofd van haar vader, haar thuis en haar
geld. Toen kolonel van Houten stierf, bleek,
dat hij zijn dochtertje onverzorgd had ach
tergelaten, zoodat ze haar eigen weg door
het leven zou moeten vinden. Haar opvoe
ding was daarop in 't minst niet berekend.
Vrienden hadden haar nu wel een onderdak
geboden, maar op den duur wilde zij niet
teren op hun gastvrijheid en was er dus
op uitgegaan, om werk te zoeken. Het was
dan ook volkomen waarheid geweest, toen
ze zei, dat ze niets meer bezat, dan de drie
rijksdaalders bij de ontdekking, dat zij haar
beurs kwijt was
,Kijk eens hier", sprak ik bezadigd, „we
zijn alvast kameraden daarin, dat wij beiden
moeten werken, om in ons onderhoud te
voorzien Laat ik je nu mogen helpen en
tegelijk mogen hopen, dat je ernstig zult
overdenken, wat ik je vandaag in overwe
ging gaf. Wat is je antwoord hierop, Ma-
rie?"
„Ik heb niet veel keus," zei ze eenvoudig
en oprecht. „U is dan wel zeer vriendelijk
en ik wil niet ondankbaar zijn. Ik zal uw
hulp aannemen en misschien, dat eens...."
Verder ging zij niet, maar ik was zeer te
vreden
Na dezen eersten keer ontmoette ik Ma-
rie bijna dagelijks; ik had haar aan een be
trekking als secretaresse kunnen helpen en
onze vriendschap ontwikkelde zich veel
belovend. Van oom Bieeker had ik niets
meer gehoord of gezien
Op een dag dat ik mij weer aanmeldde
aan de eenvoudige woning, waar Marie
haar thuis had, deelde de hospita mij mee,
dat juffrouw van Houten door een ouden
heer met rijtuig was afgehaald, maar dat
zij een brief voor mij had achtergelaten.
Ik scheurde de enveloppe open en las:
„Beste Jan,
Een oude vriend van mijn moeder is mij
komen halen en hij zegt, dat „St. Nicolaas
over mij heeft gesproken en dat die zulke
goede bedoelingen met mij heeft." Wat er
nu ook voor mij is weggelegd, wees over
tuigd, dat er nooit iets tusschen ons zal
komen, waardoor onze vriendschap zou ver
broken worden Ik hoop je spoedig te zien
en je dan te kunnen vertellen, wat dit ge
heim beduidt. Tot nu .oe weet ik het zelve
niet.
Je Marie.
Ja wel heel geheimzinnig, maar daar ik
op het kantoor oom op mij vond wachten,
moest ik mijn gedachten wel bij andere din
gen bepalen. Oom keek bijzonder opgewekt
en vroeg:
„Denk je er nog altijd zoo over, Jan?"
„Wat huwelijksplannen betreft, ja oom!
Mijn gelofte heb ik gestand gedaan. Ik heb
de eerste, de beste vrouw, die ik ontmoette,
gevraagd, en ik hoop, dat ik u binnenkort
aan uw aanstand nichtje zal kunnen voor
sttellen."
„Zoo?.... Vertel mij eens, hoe dat m
z'n werk is gegaan?"
Dit deed ik, en, nadat oom doodstil ge
luisterd had, zei hjj:
„Een romantische geschiedenis, dat moet
ik zeggen! En neemt de jonge dame er ge
noegen mee, op een inkomen van drie dui
zend 's jaars?"
„Dat geloof ik wel, oom. Het is alles nog
niet definitief afgesproken, maar ik heb
toch alle hoop, dat het er van komt".
„Welnu, in ieder geval mag je je dan
vleien met de gedachte, dat ze je althans
niet om je geld genomen heeft."
En na een tijdje vroeg oom weer:
„Je komt toch vanavond bij mij St. Ni
colaas vieren?"
Zonder het antwoord af te wachten,
stapte oom het kantoor uit.
Zijn mooi huis zag er dien avond bijzon
der gezellig uit. Een nicht van oom fun
geerde als gastvrouw. Oom zat te praten
met een lang, slank meisje ineen wit ja
ponnetje. Toen ik binnentrad, keerde zij
zich om; onwillekeurig ontsnapte mij een
kreet: het was Marie!....
Oom begon:
„Ik hoef jullie niet meer aan elkaar voor
te stellen Ik verond^. stel, dat jullie elkaar
al kent. Ik moet je nog even vertellen, Jan,
dat juffrouw van Houten het jonge meisje
is, waarvan ik 'n tijd geleden al gesproken
heb; de dochter van een oude vriendin van
mij. Ik heb haar geheel als mijn kind aan
genomen en mag ik jullie nu als een St.
Nicolaascadeautje aan elkaar geven?"
Onnoodig te zeggen, dat vijf December
altijd in de hoogste eere zal worden gehou
den door ons!
Van 1955 tot 2000.
In de Telegraaf van 11 Nov. j.l„ 4e
blad staat eene afbeelding van een gedood
hert. Eene oude vrouw en eenige omstan
ders hebben de oogen op het hert geves
tigd. Dit medelijden? Verre van daar. De
zachte hand van dit onvrouwelijke wezen,
zond het. met een schot uit haar jachtge
weer in den dood. Zij schoot reeds 1955
dieren neer en hoopte lang genoeg te !le-
ven, om de 2000 te halen, want ook zij
heeft, als de kinderen, liever twee groote
stukken, dan één. Hoe jammer, dat zij
geen tijdgenoote is geweest van Jan Pie-
terz. Koen, of van Al va. Wat zou zij een
kranige figuur in die Christenlegers zijn
geweest. Elk schot een kind van een an-
dere vrouw, elk schot een jong leven.
Zou de vischvrouw het ook tot 2000
willen brengen, of heeft die er al meer
om hals gebracht. Ach, wij zullen al'(het
dierenleed maar niet in al zijn naakte
wreedheid beschrijven. Het gaat bij allen
om het IK, bij de hertogin om de eer. de
aanbidding van Jan Publiek. Bij de visch
vrouw, vogel- en wildkooplui om het buik
je van de verbruikers, en vooral 0111 Hen
broode vcor haar, of hun gezinnen. In
elk geval is het 0111 het eigen rampzalig
IK. De oude hertogin wil de eerste en
eenigste zijn, dus de afgod „IK" regeert
haar. De handelaars, de slaven van het
gewin moeten ter wille van de anderen
het gebod overtreden: „gij zult niet doo-
den". Ik zeg „MOETEN" en zal daar
voor zeker aangevallen worden, doch over
deze menschen gaat het NU niet. Mis
schien een andermaal. Het gaat nu over
dit jachtfeest.
Naar aanleiding van dit jachtfeest kreeg
ik een briefkaart, waarop ook een gedood
hert lag. Een Moederhert, wier jong uit
de doode borst voedsel trachtte te be
machtigen, 't onderschrift luidde: „Jacht
vermaak en Dierenleed." Op de achter
zijde stond: „Kunt: gij uw hart niet eens
lucht geven en hooren, wat anderen er
van denkenik ben helaas niet in de ge
legenheid tegen het werk van die „kra
nige", hertogin te protesteeren?" Zonder
dat hierop een antwo.ord zou komen, kun
nen wij de gedachten van anderen zeer
goed weten, al naar 's menschen opvat
ting, en als ik het zoo noemen mag, le
vensbeginselen.
Ziehier mijn antwoord aan afz. der
kaart; een antwoord, dat vele hoofden
op onrustbarende wijze „neen" zal doen
schudden, ook dat van afz. Ik maak vol
strekt geen aanspraak er op, dat mijn
oordeel „HET JUISTE" is, of dat ik de
wijsheid en waarheid in pacht heb. Verre
van daar. Dwaal ik, en ben ik ten volle
overtuigd van mijne dwaling, dan wil ik
dit erkennen.
Het feit, dat eene vrouw, misschien
eene moeder in staat is, zonder noodzaak
met eigen hand 1955 dieren te dooden, en
er als het ware met wellust aan te 'den-
borgen voor deze menschen. Moeten wij
daarom verachting voor ze koesteren, om
dat zij niet geleerd hebben, dat het: „gij
zult niet dooden", in de eerste plaats van
kracht is, waar dit dooden een zaak van
genot, van eer, van zelfzucht is?
De keerzijde is anders en droevig. Het
dier is niet het eigendom van den mensch.
Het dier is niet „Vogelvrij". Wij men
schen behooren immers tot het Dieren
rijk; en zeker tot de afdeeling: „Roofdie
ren". Wij, bestrijders van jachtvermaak,
zien met ons geestes-oog het vogelvrij
verklaarde dier: ditmaal een hert. In de
heilige stilte van het Woud is het niets
vermoedende dier ingeslapen. Op eens is
die heilige stilte een hel. Het verschrik
te, beangstigde dier gevoelt, dat er gevaar
dreigt, ziet zijn grootsten vijand, den
mensch naderen. Hij ziet ze komen,
zijn schoon lichaam trilt van angst;
zijn mooie weemoedige oogen kij
ken hulpbehoevend rond. Het opgejaagde
verschrikte dier ziet de rust van de
heilige stilte verstoord; in vreeselijken
doodsangst rent het voort, verder, steeds
verder; overal dagen de menschen (zijne
vijanden) op, steeds ziet het zich achter
volgd door de zwaar ademende jachthon
den. Dan, als laatste bedrijf: Een mach-
êT» »Tt
S
8
8
8
i
ie
ken, dit getal tot 2000 te brengen, is voor
mij, als vrouw, iets zoo onvrouwelijks, dat
daarvoor wéinig woorden te vinden zijn.
Doch'.... wij moeten niet doen, alsof wij
paarden zijn, die men (wreed en krank
zinnig genoeg) oogkleppen doet dragen;
dan laten wij, óf enkel ons gevoel spre
ken, óf enkel ons verstand, al naar wij,
in dezen benepen en daardoor eenzijdi-
gen gezichtskring, het recht aan den sterk-
sten geven. Doen wij dit, dan handelen
wij in strijd met de, laat ik zeggen:
„rechtvaardigheid". Ik weet niet, of dit
het juiste woord is.
Wij hebben bij ALLE bestrijdingen der,
in onze oogen wanstaltige uitwassen der
menschelrjke samenleving, zeer te WA
KEN voor eenzijdigheid: zoo ook hier.
Wij hebben te bedenken, dat jachtver
maak geen opkomende modegril is, zooals
het dragen van rokjes zwembroekjes,
of vossenbont in de hondsdagen, wij heb
ben te bedenken, dat het jachtvermaak
van zeer hoogen ouderdom is, en dat in
die oude tijden ook de vrouwen mede ter
jacht gingen. Men denke aan de Valken
jacht. Te protesteeren tegen deze eeuwen
oude traditie, „HALT" te roepen, staat
m.i. gelijk met water te scheppen in een
vergiet. Het resultaat zou nihil zijn, en
een medelijdend glimlachje bij een dito
Schouderophalen, het loon. Dat is nu
wel, wat het laatste betreft, van nul en
geenerlei waarde, doch ons is het te doen
om de resultaten. Bij deze eeuwenoude
sport, moeten wij, om te oordeelen, al
les wat het uitzicht belemmert, verwijde
ren zoo geloof ik, dat bij dergelijke
jachtfeesten, niet zoo zeer het dooden,
de moordlust, op den voorgrond treden,
dan wel liet opwindende van de jacht.
De voorbereidselen, de aankomst der
genoodigden, het geschal der jachthoorns,
het hondengeblaf, het paardengetrappel,
het gelach en gepraat, dat alles draagt
er toe bij de vrooljjkheid den boventoon
te geven. Het wezen van de zaak ligt ver
teloos, afgejaagd, hijgend vermoeid dier,
dat nooit eenig mensch leed deed, en dat
niet kan begrijpen, waarom diezelfde
mensch hem vervolgt.
....Een zachte adelijke vrouwenhand lost
een schot; en doodelijk getroffen stort
het edele dier ter aarde. Moeilijker dan
ooit is het in dezen sensatietijd voor den
mensch het eigen ik, het eigenzelf, ook
maar eenigszins door een Hoogere en
Edeler Macht te doen overwinnen. Dat
zien wij in de gezinnen, waar een elkaar
„niet willen begrijpen", men niets, ja
niets van eigenzelf wil offeren. Het ge
volg? In zedelijken zin, soms in licha-
melijken zin „Broedermoord". Luipold von
Sacher Masoch noemt dit „Kaïns Nala
tenschap". En wee den mensch, die deze
Nalatenschap aanvaardt, en niet strijdt
tegen haar MACHT. Helaas een strijd in
dien zin werpt de doorsnee mensch met
afkeer van zich. Wij leven in een tijd,
waar het recht van den sterkste regeert,
dat zien wij zelfs in de andere deelen
der sportwereld, ten zeerste voor het
voetlicht treden.
En deze geestestemming getuigt, dat
èn de ziel èn het lichaam zeer ziek zijn,
en in strijd met het bekende spreekwoord
der sportbeoefenaars. Ik beschouw de
ze ziekte dan ook in gezelschap van vele
andere, zeer besmettelijke en uitwassen,
als groote vijanden van Beschaving en
Groei. Deze menschonteerende afgoderij
van eigenzelf, dit begeeren en meer Ue-
geeren van de grootste brokken voor
zich, is m.i. de grootste factor, die den
Groei van het wezen belemmert. Het is
de rotsachtige bodem, waarin het zaad
geen wortel kan schieten, zijn eigen zelf
heet: „Legio". Er bestaat, meen ik, eene
processie, die men de Hupprocessie noemt.
Men gaat twee stappen, of sprongen voor
uit en vervolgens een ^tap, of sprong
achteruit. Deze oefening en het aanschaf
fen van een spiegeltje, als de Japanners
gebruiken, zou misschien een hulp zijn