Ontwapenings-conferentie Twee weken te gast bij den Staat der Nederlanden. DE 1932. Kerkeroverpeinzingen door Ir. B. Swanenburg. Plaatselijk Nieuws Toen op 24 Augustus 1898 het bekende manifest van den Russischen Keizer Nico- las II verscheen, gewijd aan mogelijke ver mindering van de drukkende kosten der be wapeningen, ging een stille juichkreet door Europa en de wereld, en zagen velen met hoopvolle verwachtingen1 de Conferentie te gemoet, die in dit manifest werd aangekon digd. Deze verwachtingen zijn, gevolg van den tegenstand, die zich tegen het denkbeeld van vermindering van bewapeningen reeds aanstonds kenbaar maakte, niet, althans slechts zeer ten deele verwezenlijkt. Gelijke hoopvolle verwachtingen bestaan niet ten aanzien van de Ontwapeningsconferentie, die op 2 Februari a.s. onder leiding van den Engelschen Oud-Minister van Buitenland- sche zaken Henderson zal samenkomen, welke Conferentie zal worden bijgewoond door een paar duizend gedelegeerden, en aan welke een duur van eenige maanden wordt voorspeld. Dat houdt geenszins in, dat de verwachtingen, die thans niet worden ge koesterd, meer kans hebben op verwezen lijking dan die, welke in 1898 wèl, en ten onrechte werden gekoesterd, maar het brengt met zich, dat gewezen mag worden op aanmerkelijke verschillen, die ten deele tot voordeel, ten deele tot nadeel van de Ontwapeningsconferentie-1932 strekken, Wel geen vraagstuk, dat zóó ingewikkeld is als het ontwapeningsvraagstuk, hetwelk eene reeks van problemen in zch bevat, die ieder op zichzelf een gelijke samengesteld heid vertoonen. Feitelijk is het niet juist om te spreken van een Ontwapeningsconferen tie, want zelf zij, die het aandurven ten aan zien van de a.s. Conferentie een zekere ma te van optimisme aan den dag te leggen, weten zeer goed, dat van ontwapening geen sprake zal zijn. Zelfs zij, die in de rijen dezer optimisten zijn in te deelen, oordeelen en terecht dat geen grooter resultaat mag worden verwacht dan dat van een aanmerkelijke vermindering der bewapenin gen, waarvoor een cijfer van 25 reeds hoog genomen is. Maar zelfs al zou deze Conferentie geraken tot een beperking der bewapeningen, dat wil zeggen tot een be sluit, waarbij overeengekomen wordt de bewapeningen niet te versterken, dan reeds mag zij beschouwd worden een resultaat van zekere beteekenis te hebben bereikt. Want van het vraagstuk, dat deze Confe rentie onderhanden neemt, geldt in hoog'e mate, dat, indien slechts de eerste stap ge daan is, de volgende niet kunnen en niet zullen uitblijven. Het kan reeds dadelijk in het credit van deze Conferentie worden geschreven, dat zij den weg opent tot een reeks van pogingen, die ongetwijfeld niet zullen ophouden, voordat eenig resultaat is bereikt. De Vredesconferenties van 1899 en 1907 stonden, evenals pogingen, in vorige eeuwen door edelmoedige souvereinen ge daan teneinde tot vermindering van bewape ning te komen, op zichzelf. Zij boden niet de minste zekerheid, dat, bij event. gebrek aan welslagen, deze pogingen zouden wor den voortgezet, Met de Ontwapeningscon ferentie1932 is het, bedriegen de teekenen althans niet geheel, anders gesteld. Want al behoeft ook weer geenszins te worden aangenomen, dat zij geheel geen resultaat zal bereiken, dan staat wel vast, dat on middellijk daarna de Volkenbond langs an dere wegen en met andere middelen zal trachten den plicht, hem door het Grond- verdrag opgelegd en sprekend uit geheel zijn wezen, tot uiting te brengen. Toen ter eerste Vredesconferentie in 1899 aan de deskundigen de vraag werd voorge legd of het Russische voorstel tot stilstand der bewapening gedurende voorloopig 3 of 5 jaren, voor verwezenlijking vatbaar was, luidde het bijkans eenstemmige ant woord ontkennend. Reeds dadelijk op dezen grond, dat zij het bewapeningsvraagstuk te ingewikkeld oordeelden dan dat het moge lijk mocht heeten zelfs het ontwerp eener overeenkomst daarvoor op te stellen. De Ontwapeningsconferentie1932 is in dat opzicht gelukkiger; zij vindt een ontwerp voor zich. Het is opgesteld door de Com missie, die gewerkt heeft onder leiding van den Nederlandschen gedelegeerde Loü- don en die daartoe van 1926 tot 1930 is be zig geweest. Zij vond in haar midden op militair-technisch gebied sterk tegenover elkander staande gedachten; zij had te kam pen met den eisch, van de eene zijde ge steld, dat de nationale veiligheid diende te zijn verzekerd; zij had te kampen aan den anderen kant met de verwijzing naar de Vredesverdragen van Versailles c.s., die de bijkans geheele ontwapening der overwon nen Staten hebben voorgeschreven, maar juist om een algemeene ontwapening moge lijk te maken. Heeft deze laatste zienswijze Duitscfiland en andere landen aanleiding gegeven om het door de Commissie-Loudon opgesteld ontwerp slechts onder zekere reserves te teekenen, ten aanzien van de veiligheid zijn voorzieningen getroffen, die van beteekenis niet zijn ontbloot. Totdusver toch werd veiligheid slechts te verzekeren geacht door machtsmiddelen, en zelfs de Waarborgtractaten, die Lord Robert Cecil ontwierp, gaven aan de machtsmiddelen een overgroote plaats. Door het bekende Protocol van Genève van 1924, kwam men tot de opvatting, dat de veiligheid ook door rechtsmiddelen, door toepassing van recht spraak van arbitrage, van bemiddeling en van verzoening kan worden verzekerd. Deze veiligheid langs den weg der rechtsmidde len heeft zich in de afgeloopen jaren in sterke mate uitgebreid. Bijkans alle landen hebben de verplichte bevoegdheid van het Permanente Hof van Internationale Justitie in Den Haag er kend voor wat rechtsgeschillen aangaat; een groot deel dezer Statem, en daaronder ook de groote als Engeland, Frankrijk en Duitschland, hebben de Algemeene Akte van Arbitrage geteekend, die arbitrage mo gelijk acht voor belanggeschillentusschen bijkans alle landen bestaan paarsgewijze Commissiën van Verzoening, gereed om den eersten stoot van een ernstig conflict op te vangen. Aan de preventieve kracht, die art. 11 van het Grondverdrag heeft ten einde oorlogen te voorkomen, is door be slissingen van den Raad een zekere, niet onbelangrijke kracht van uitvoering gege ven. Voor de ongestoorde verbinding van Genève met de buitenwereld in crisistijd is zorggedragen. Maatregelen zijn voorbereid voor den financieelen bijstand aan den aan gevallen Staat, en een verdrag is gesloten betreffende maatregelen teneinde een drei genden oorlog te voorkomen. Zeker, dat alles staat op papier; en papier is gebleken voor verscheuren vatbaar te zijn. Maar op welke wijze denkt men anders de veiligheid langs den weg der rechtsmiddelen te verze keren? Bij velen is het zelfs de vraag of men niet te veel aanstuurt op wijziging en op versterking van het Grondverdrag van den Volkenbond. Zij vragen en zeker niet geheel ten onrechte wanneer gij den letter van het Grondverdrag, die meer dan voldoende houvast geeft, niet volkomen vertrouwt, wat helpen U dan andere maat regelen op papier? Waartegenover staat, dat juist de uitwerking van alle deze ge dachten hoogst nuttig is en de onderlinge veiligheid verstevigt. De Ontwapeningsconferentie1Ö32 komt bijeen, terwijl meer dan ooit blijkt, dat het vraagstuk van herstelbetalingen en oorlogs schulden oplossing behoeft, en de economi sche toestand van geheel de wereld niet veel meer dan hopeloos is. Men mag aan nemen, dat deze beide overwegingen zullen drukken op de besluiten der Conferentie. Zeker, het ware voor haar taak gemakkelij ker, indien tevoren een uitweg ware gevon den' uit het labyrinth van het genoemde her- stelvraagstuk, en de zenuwen zouden wel licht minder gespannen zijn, wanneer niet de economische nooden overal dreigden. Daartegenover staat echter, dat Europa niet onbekend is met bet feit, dat Amerika, de grootste schuldeischer van allen, tot zekere concessies bereid is, indien Europa zich tot ernstige vermindering van bewapeningen opmaakt. En daartegenover staat ook, dat de economische nood dwingt en dringt. Men beschouwe het welslagen der Ontwape ningsconferentie niet als een uitsluitende vraag van den goeden wil; als een uitslui tende terzijdestelling van de veelgenoemde nationale veiligheid. De conferentie is slechts dan tot oplos sing te brengen wanneer van alle zijden goede wil wordt getoond, en wanneer daar door de oplossing van de tal van detailpro blemen, welke op zichzelf reeds ingewik keld genoeg zijn, wordt vergemakkelijkt en mogelijk gemaakt. Waar een wil is, is een weg, dat geldt voor het ontwapeningsvraag stuk gelijk voor elk. Maar men zal op dezen weg vrij ver moeten gaan en men zal het einddoel in het oog moeten houden, wil men slagen. De datum van 2 Februari 1932 kan voor de volkeren van Europa en van geheel de wereld een uiterst belangrijke datum vor men. De openbare meening in elk land, die in deze meer is dan belangstellenden toe schouwer alleen, heeft zich te bedenken, dat, teneinde de resultaten te kunnen beoor- deelen, het nauwkeurig volgen van de be raadslagingen en het bestudeeren van de daaruit voortgekomen resultaten vóór alles noodzakelijk is! Als inleiding van dit verslag van mijn ervaringen in het Huis van "Bewaring te Utrecht, voel ik mij verplicht in de eerste plaats uiteen te zetten, in welke over wegingen ik aanleiding vond tot deze pu blicatie over te gaan'. Eenerzijds dan, om dat het op zich zelf van belang geacht kan worden, een breedere schare op de hoogte te brengen met de heerschende om standigheden, waarvan de meesten een uiterst vaag begrip hebben zelfs zij, die men uit hoofde van hun beroep tot de insiders zou meenen te mogen rekenen. Zoo konden noch de Officier van Justi tie, noch mijn advocaat mij eenigszins1 exacte inlichtingen verstrekken over den internen dienst van een Huis van Bewa ring of Strafgevangenis. Kan men dat gemis aan kennis van zaken bjj laatst ge noemden als een tekort duiden by den doorsnee-burger is deze onbekendheid al leszins verklaarbaar. Want al is het contingent intellectuee- len, dat tot een principieele vrijheidsstraf veroordeeld wordt, voornamelijk wegens verkeersdelicten, gedurende de laatste ja ren zeer aanmerkelijk toegenomen, het meerendeel zwijg, zelfs tegenover de saas- te relaties,' in een streven om de straf te verheimelijken. Maar dit is niet mijn voornaamste be weegreden tot publicatie. Uit een overwe ging van rechtvaardigheid wilde ik gaarne eenige commentaar leveren op het we k van Bernard Canter, die een vijf dental ja ren geleden in zijn „Tien dagen op water en brood", oorspronkelijk in de „Tele graaf" als feuilleton, later in boekvorm verschenen, van zijn ervaringen in een Huis van Bewaring vertelt. U begrijpt mij wel: ik wil geen pleidooi leveren voor ons huidige systeem van strafoefening in tegendeel, ik heb steeds in woord en ge schrift gefulmineerd tegen het zedelijk moordende stelsel der cellulaire vrijheids straf en met innerlijke bewogenheid ken nis genomen van alle pogingen om een betere strafmethotl'è in praktijk te bren- gent zooals het Elmira-stelsel, dat toepas sing gevonden hkoft in Amerika, waar men„ naast evenzeer op middeleeuwschen leest -geschoeide gevangenissen als ten on zent, ook model-inrichtingen aantreft, waar (niet te vergeefs!) een wissel getrokken wordt op het goede in de gevangenen, ..verpleegden" zou ik willen zeggen, in- plaats van dit te dooden. Ja, de slechte instincten nog aan te wakkeren. Evenmin wil ik een pleidooi leveren voor onze straf vordering. Ik onderschrijf ten volle Can- ters eischen tot herziening van het stelsel der subsidiaire vrijheidsstraf, als hooge- lijk onrechtvaardig tegenover de minder bedeelden; ik oordeel met hem, dat vele straffen onrechtvaardig zwaar zijn, deels doordat zij, die veroordeelen zich geen beeld kunnen vormen van de zwaarte der straffen, die zij opleggen en deels doordat zij in den loop der jaren van hun beroeps uitoefening afstompen, de milde en hu mane rechters niet te na gesproken. Ik wensch mijn stem allerminst te onttrekken aan het koor dergenen, die met kracht op een nieuwe strafmaat en een nieuwen strafvorm aandringen. Wanneer ik dus in deze artikelen woorden uiispreek. die tot op zekere hoogte "als waardeerend aange merkt kunnen worden, getuigen deze voor namelijk ten gunste van ambtenaren, die, wat betreft het nu eenmaal nog bestaande stelsel „have made the best of it", ambte naren, waarover men in het werkje van Canter weinig woorden van waardeering zal aantreffen. Het zij verre van mij, het getuigenis van den auteur in twijfel te willen trekken ik wil slechts documen- teeren, dat ter plaatse, waar ik dezen tijd verblijf hield, de tses^anden gewijzigd zijn. De reden. Het komt voor, dat in tijden van groo te epidemieën, pest of cholera, ongeluk- kigen sterven, onder alle symptomen van de gevreesde heerschende krankheid, zon der dat, zooals een later onderzoek aan wees, zij in werkelijkheid door de ziekte aangetast waren. Een frappant voorbeeld van auto-suggestie, bijna even frappant als dat van den veldwachter, die zich zelf suggereerde, dat hij een overtreding dei- Motor- en Rijwielwet constateerde, terwijl de auto, in zijn visioenen bij het delict be trokken, rustig op een parkeerterrein stond. Tot zoover kan men geen bezwaren van practischen aard hebben, tegen wel ken visionairen veldwachter ook, maar als de aangelegenheid via een proces-ver baal van het imaginaire naar het reeële verschoven wordt, zou men bedenkingen kunnen opperen. Evenwel, het omvangrijk rad van avon tuur van Vrouwe Jusiitia, dat zooals be kend, in tegenstelling met het geliefde kermis-amus ment van weleer, geen prij zen kent, hoogstens een niet, maar dat meestal een verlies aanwijst, werd aan 't draaien gebracht. Men mag meerdere ma len draaien voor hetzelfde geldik ge bruikte al mijn kansen een heele toon ladder van instanties maar het kwam, via een kleine geldboete, op een hechtenis- straf van 14 dagen tot stilstand. Wat zal een rustig, maar getuigenloos, burger te gen een veldwachter, die geheel alleen, reeds verscheidene getuigen represen teert? Zoo liep ik dan geruimen tijd als „ver oordeelde" rond, in afwachting der din gen, die komen zouden. Die kwamen voor- alsnog echter niet en met de befaamde lichtvaardigheid des menschelijken gees- tes, dacht ik eerst aan een „fout in de boekhouding" en begon daarna de aange legenheid te vergeten. Arme lichtvaardige ik! Op een gedenkwaardigen Zaterdagmor gen werd mij een bevelschrift overhan digd, dat ik mij d: i daarop volgenden Maandag te 10 ure moest bevinden in het Paleis van Justitie. Ik wist het ter dege te apprecieeren, dat men mij geen tele gram zond, dat ik binnen een half uur verwacht werd. Tot mijn spijt moest ik toch voor Maandag een berichtje van ver hindering schrijven, waarbij ik evenwel mijn verschijnen in het vooruitzicht stel de, zoo spoedig ik mijn zaken geregeld had. Dinsdag was ik dan zoover daarme de gevorderd, dat ik mij dit uitstapje kon veroorloven. Gevangen genomen. Zoo stond ik dan dien bewusten Dins dagmorgen op het plein voor het Paleis van Justitie te Utrecht, deed een weemoe digen trek aan de sigaret, die voor langen tijd mijn laatste zijn zou en betrad het gebouw. Ik was er voor dien meerdere malen geweest en was volledig geprepa reerd op een gedwongen sighseeing van het geheele gebouw, met veel vragen, vëel verwijzingen naar kamer nummer zooveel en veel antichambreeren. Niets bleek min der waar: in een lokaliteit vlak bij den ingang kampeerde een nederzetting Rijks veldwachters en waar ik mij blijkens het bevelschrift tot hen had te wenden, trad ik binnen, wenschte goeden morgen en verzocht gevangen genomen te mogen wor den. Dit bleek te kunnen, en lichtte even zelfs wat echte belangstelling op in den blik van den functionaris tot wien ik mij richtte. Hij vermoedde in mij blijkbaar een ernstig misdadiger, die zichzelf kwam aanmelden. Met mijn bevelschrift moest ik hem deze hoop ontnemen. Men wees mij een .plaats, mijn naam werd in een register genoteerd en ik was gevangene. Het eerste kwartier van mijn pas inge gane gevangenschap bracht ik door met de bestudeering van het raorgenblad, daarna werden mijn stukken naar boven gezonden ter gereedmaking en ik zelf naar een cel, waar ik op deze gewichtige gebeurtenis mocht wachten. De eigenlijke bestemming van deze cel is de verdachten in verze kerde bewaring te houden, wier zaak voor zal komen, en die van het Huis van Bewa ring naar het Paleis van Justitie overge bracht zjjn. De cellen grenzen dan ook aan de zittingszaal van de rechtbank en waar het verblijf daarin berekend is van korten duur te zijn, bepaalt zich het ge heele ameublement tot een in den muur gemetseld balkje, waaronder een emmertje. Dit apparaat is niet voor normaal zitge- bruik bestemd. Evenwel zijn de eenmaal gewitte muren en de met ijzer beslagen deur door vorige tijdelijke bewoners van het apartement rijkelijk met muurschrif ten en fresco's voorzien, waarin zij een leerrijke commentaar leveren op onze rechtspraak, het minderwaardige van„ver- raiers' in ongezouten woorden aantoonen en nieuwkomers met wenschen als „houd je maar taai'", jongens", moed in spreken. Er is geen vierkante centimeter der muurvlakte onbeschreven gebleven en geen enkele mededeeling van eenige beteeke nis is anoniem. Men is toch „entre nous!" Men wandelt dus rond om van het ge schrevene nota te nemen, zoodat stoel of bank ook feitelijk als overbodig beschouwd kunnen worden. Toen ik na eenige uren weggehaald werd, had ik nog niet eens alles bestudeerd. Thans wachtte mij een verrassing op het binnenplein van het „Paleis", waar heen ik geleid werd, de vervulling van een wensch, die ik gekoesterd heb sedert mijn kinderjaren. Daar stond namelijk het merkwaardige vehikel, dat in de wande ling „den dievenwagen" wordt genoemd, voor het vertrek gereed. Hoe had ik ge brand van nieuwsgierigheid om te weten, hoe dit vervoermiddel er inwendig uitzag en hoeveel plaatsen het feitelijk bood. Thans zou mijn wensch in vervulling gaan, hoewel ik mij dit aanvankelijk niet realiseerde. Ik kon mjj namelijk niet voorstellen, dat iemand die zich zoojuist vrijwillig aangemeld had, vervoerd zou worden onder inachtneming van zulke veiligheidsmaatregelen. Ik zou spoedig er varen, dat het geen verschil uitmaakt in wijze van behandeling, of men een boete van enkele guldens voor een onschuldige overtreding „afzit", of dat men een staats gevaarlijk „misdadiger" is. Wij mochten aus in het ondeiinieerbar^ rollende appa raat plaats nemen. Het bleek uit een aan tal kleine cellen te bestaan, waarvan de een door de andere heen bereikt wordt men kon er in, veel meer niet. Er was zelfs nog plaats voor een kleine suitca- se, hoewel de begeleidende veldwachter zich hiervan eerst terdege overtuigen moest en aanbood, mijn koffertje „balcon" te laten meereizen, inplaats van „loge", zooals ik zelf. Daarna stelde het vehikel zich in be weging. Veel woorden van lof over deze staats-diiigence kan ik niet uit mijn pen persen. De ontstentenis van veerén open baarde zich niet alleen in een erbarmelijk stooten verschillende, vermoedelijk nog weinig bestudeerde geluidswetten resul- teeruen in een denderende resonans, die niet door vijf personen te overschreeuwen geweest ware. Sommige der eerste auto bussen hadden iets dergelijks in geringe mate. Mijn cel had een klein schoorsteen tje, waardoor een stukje hemel en, nu en dan, de dakgoten der huizen zichtbaar werden. Ik heb nooit geweten, dat er zoo'ri eindelooze variatie van dakgoten bestond. Na een gehobbel van circa twintig mi nuten kwamen wij dan aan het Huis van Bewaring, dat te Utrecht tegenover een Kerkhof gelegen is. In den volksmond heet deze wijk daarom „het luie eindje"; rechts liggen ze en links zitten ze. Wij nieuwe gasten werden door een uiterst hoffelijken ambtenaar, die den di recteur verving, ontvangen. Bij deze gele genheid kon ik kennis maken met mijn medereizigers, waarvan er een, één dag zou blijven en de andere reeds onmiddel lijk weder vertrok, omdat de boete door zijn vrouw inmiddels betaald was. Hij moest te voet terug.... In het kantoor konden geldswaarden en voorwerpen van waarde gedeponeerd wor den en werden nog enkele formaliteiten vervuld. Men deelt mede, of men kan lezen of schrijven en vervolgens wordt de religie geregistreerd. Wie niet R.K. is of een Jood, is Protestant, dus viel ik on der de laatste rubriek. Tenslotte gaf ik nog te kennen, dat ik afzonderlijk plaat sing wenschte, dit met het oog op schrif telijk wetenschappelijk werk, dat ik ge durende mijn gevangenschap mij had voor gesteld te verrichten en waartoe ik de ge gevens en enkele boeken mede mocht ne men naar de cel. Hiervan had ik mij door een telefonische navraag bij den directeur van te voren vergewist. Hechtenis wordt namelijk in gemeenschap ondergaan: vier personen hebben dan een gezamenlijke zaal. Men heeft evenwel recht op afzonderlij ke plaatinsg, waardoor de straf dan dus overeenkomt met gevangenis. Van het kantoor vertrok ik naar de ei genlijke afdeeling, waar de cellen zijn. Het administratiegebouw herbergt in de hoogere regionen de kerk, spreekkamer voor den rechter van instructie, getui- genkamers enz. De eigenlijke gevangenis is een lage langwerpige ruimte, waarvan het middengedeelte over drie verdiepin gen ononderbroken tot aan het dak reikt. Langs de wanden bevinden zich de cellen aan weerszijden en daarvoor de balcons en met alle trappen, die den toegang er heen vormen. Door deze holle bouw maakt ierjere kleine windstoot den indruk, een filiaal van een orkaan te zijn. Vooral des nachts valt dit op. In hét centrum van het gelijkvloersche gedeelte bevinden zich de ketels van de centrale verwarming en in de onmiddellijke nabijheid daarvan de administratie der bewakers. Hier bleven alle attributen, die mij tot gemeenschaps- fahig mensch stempelden, zooals vulpen, portefeuille, sigarettenkoker enz. hier werd ik definitief tot gevangene 6—26b getransformeerd. Al deze nuttige voorwer pen van den mensch-overdag verdwenen, in de suit-case met het toebehooren van den mensch-des-nachtspyama en alle elementen van een reisnecessaire. De hoop deze uitrusting met mij mede te mo gen nemen naar de cel bleek een voor beeld van jeugdig doch misplaatst opti misme. En zoo berood, alsof ik het slachtoffer van een dozijn Chineesche roovers en twee schipbreuken geweest was, verwees men mij naar de badcel. Ik kleedde mij uit waarvoor komt men anders in een badcel en op het zelfde moment verdwenen mijn kleederen. Die werden grondig op de mogelijke aan wezigheid van verborgen verboden waar, tabak of ijzerwaren en messen, onderzocht. Daarna werden zij in de cel terugbezorgd, exclusief onderkleeding, die door het „Huis" verstrekt werd. Gevangenen mo gen wel eigen onderkleeding dragen desgewenscht, doch zij moeten daar van te voren voorziening in treffen. De bewa ker, die de kleeding van het Huis bracht, had evenwel de tact elk der mvstische ob jecten aan mij voor te stellen: „Een hemd", nu hij het zei, zag ik het ook. „Een borstrok" zoover strekte mijn fantasie niet, ik kon in het kleedingstuk. dat ik aan Johannes de Dooper toegedicht zou hebben en van kemelshaar gemaakt achtte, niet als borstrok herkennen. Ik legde het zacht verwijtend terzijde na derhand bleek, dat ik onrecht had: in de cel heb ik van het ondefinieerbare voor werp een zeer aannemelijke sweater weten te maken, die mij bij koud weder verschei dene calorieën heeft helpen beletten te ontsnappen en 's nachts capitoneerde ik er de deelen van het ijzeren ledikant mede, die zich op schouderhoogte bevonden. Ik heb een dankbare herinnering aan deze merkwaardigste aller borstrokken. Ver volgens hoorde bij mijn uitrusting nog een onderbroek. Ik weet, het is niet comme- il-faut in gezelschap over al deze intieme kleedingstuk ken te spreken, maar z(j le ken zoo weinig op de voorwerpen, wier naam zij droegen, dat ik daar een veront schuldiging in hoop te vinden. Deze onderbroek dan was niet veel meer dan een hoofd kleiner dan ik zelf en van banden voorzien. De overbodige lengte verdeelde ik zoo eerlijk mogelijk tusschen onder- en bovenzijde, zoodat ik de schou ders vrij hield mijn teenen helaas niet. Mijn kennis van de manufacturen branche gaat niet ver genoeg, om inlichtingen te kunnen verstrekken over de soort van stof, waarvan het kleedingstuk vervaar digd was. Het kon van zichzelf vrij in de ruimte staan ik denk, dat het pantser- baai heet, of zoo. Met een paar wollen sokken was mijn toilet compleet. Ook deze sokken waren „suiisant", zooals de bewa ker de gevangeniskleding noemde. Met deze sokken aan kon men zich veilig door iemand met klompen aan op de teenen la ten trappen. Eenigszins stram loopend werd ik dan eindelijk in mjjn cel geïnsta- leerd. (Wordt vervolgd). Dameskoor „Euphonia". Onder zeer ongunstige omstandigheden (in een tot stikkens toe met rook gevulde Eemlandzaal), trad de dames zangvereen. „Euphonia" Donderdagavond op inet een overladen programma. De voorzitter opent de bijeenkomst en deelt mede, dat met eigen krachten een avond is georgani seerd onder leiding van den dirigent den heer H. J. v. Maurik uit Utrecht, hoopt dat allen zich zullen vermaken en velen zich ^ls lid of donateur zullen opgeven. Allereerst trad het koor op met „Ge bed" van Handel, dat aardig werd voorge- gebracht, niettegenstaande de stikkende benauwdheid, tegenover dames niet erg complimenteus. Daarbij is de zaal voor concert niet geschikt, te laag en de cou lissen dempen het geheel. De beste num mers van het programma waren „Moeder en Kind", „Sterrennacht" en ^Góeden- Nacht", waarvan het laatste de pluim kreeg. „Salve Regina" hoorden wij wel beter; het kan zijn, dat men wat te vermoeid was. Het zangspel „de Zigeu nerinnen" liep met de verschillende so- li goed van stapel, als er wat variaties in worden aangebracht, b.v.b een dansje, is het een aardig kijkspel. Verder moet ons de opmerking van het hart, dat het auditorium voor het vervolg zich wat rustiger moet gedragen, de dirigent moest zelfs om stilte verzoeken. Na de pauze ging het tooneelstuk „Goud", dat succes oogstte. Alles bijeen een aardige avond, de heer De Boer leid de het bal, de heer de Vries en zijn partner vulden de pauzes aan „Tot kijk", Schaken. Voor de competitie der S. G.. S. B. speelden in hotel Gooiland te Hilversum de clubs Soest I—Bussum IV. Soest behaalde een mooie overwinning en het kampioenschap afd. IV B. Soest Bussum D. Reneman 10, F. Vellinga. H. de Graaf 1—0, G. Hartstra. J. Timmer Sr. 1/21/2, H. Sitters. J. Timmer Jr. 10, H. Kea. J. A. Wickel 1—0, B. Faber. J. de Regt 10, W. de Jong. J. Gorter 10, P. v. d. Hiel. M. A. de Man 0—1, L. de Groot. W. A. Helmann 0—1, K. F. Guirrep. J. W. Blom 2—1/2, J. J. Trouw. Uitslag: 7—3 voor Soest. Film Dierenbescherming. De Afd. Baarn-Soest en omstreken van de Ned. Ver. tot bescherming van Die ren, geeft op 10 Februari a.s. een groote film, genaamd: „Wat de Dieren ons te zeggen hebben". Voor Baarn wordt deze film gegeven in de „La Promenade", namiddags 2 uur, voor Soest in hotel „Eemland". des avonds te 8 uur. Bij deze film geeft de heer J. Ennik, Algemeen Inspecteur der Vereeniging. een voordracht, des avonds zal door Mej. J.

Historische kranten - Archief Eemland

De Soester | 1932 | | pagina 2