Bebouwingsvoorschriften
s
I
Uitbreiding der Gemeente Soest
7
(ingevolge art. 39 der Woningwet)
behoorende bij het plan van
OVER DE ROOILIJNEN.
Artikel 1.
In het uitbreidingsplan der Gemeente
zijn de voorgevel-rooilijnen aangeduid door
R het achter het teeken ge
plaatste cijfer geeft aan den afstand in Me
ters, waarop de rooilijn zich bevindt ten
opzichte van de grens van den weg, zooals
deze zou zijn uitgezet naar vorm, richting
en breedte volgens het uitbreidingsplan.
Bij de aanduiding R o valt de rooilijn
samen met de grens van den weg, zooals
deze door de Gemeente zou zijn uitgezet
naar vorm, richting en breedte volgens het
uitbreidingsplan.
De aanduiding R r beteekent, dat de
lijn, getrokken vóórlangs en rakende de
voorgevels der bestaande gebouwen, zoo
als deze in elk voorkomend geval door de
Gemeente zal worden vastgesteld, als rooi
lijn wordt gehandhaafd.
Waar twee wegen in elkaar loopen zal
de aansluiting der beide rooilijnen worden
aangewezen door Burgemeester en Wet
houders, die daarbij uitgaan van de gege
vens van het Uitbreidingsplan.
Artikel 2.
Achtergevelrooilijnen zijn aangeduid door
AR het achter het teeken ge
plaatste cijfer duidt aan den afstand in Me
ter si, waarop de rooilijn zich bevindt ten
opzichte van de grens van den weg, die op
de kaarten van het uitbreidingsplan aan de
onderzijde van deze letters is gelegen.
Waar geen achtergevelrooilijnen zijn aan
gegeven, is door de Gedeputeerde Staten
voor deze lijnen ontheffing verleend.
OVER DE BESTEMMNING VAN
BOUWTERREIN.
Artikel 3.
In het uitbreidingsplan zijn de gronden,
welke de bestemming van bouwterrein heb
ben verkregen, aangeduid met een licht
grijze kleur. Door een donkergrijze band
is daarbij aangegeven naar welke zijde ge
bouwd mag worden en door een letter an
nex getal, bijv. C3, de soort van bebou
wing, overeenkomstig het bepaalde bij art.
21, in het betreffende terrein maximaal
kan worden toegelaten.
Artikel 4.
Wanneer in het uitbreidingsplan de ach-
tergrens van een bouwterrein kennelijk is
aangegeven^, 't zij door een zwarte, volle
lijn, 't zij door de begrenzing met een rus
tieke weg of wel op andere wijze, dan moet
zulk een terrein bij bebouwing, ook al be
staat het uit gronden, die aan verschillen
de eigenaren behooren, of al vormt het
slechts een gedeelte van een terrein, dat
aan één eigenaar behoort, tot de aangege
ven diepte ten behoeve van deze bebouwing
worden gebezigd en bestendigd.
Artikel 5.
Waar aan terreinen de bestemming is ge
geven van bebouwing met belangrijke ge
bouwen: kerken, scholen enz., mogen er
op deze terreinen behalve het hoofdgebouw
niet anders worden gebouwd dan de bij dit
hoofdgebouw behoorende bij- en dienstge
bouwen.
Artikel 6.
Ingeval er zich op een terrein een ge
bouw bevindt, dat er reeds stond vóór de
vaststelling van het uitbreidingsplan en de
afstand van dit gebouw tot den bestaan len
of ontworpen weg bedraagt minstens 30
Meter, dan kan er voor dit gebouw bij
besluit van den Gemeenteraad langs den
weg gebouwd worden met inachtneming
van deze bebouwingsvoorschriften en over
eenkomstig de voorschriften in het uitbrei
dingsplan, mits bovendien het achterliggen
de gebouw een toegangsweg naar den be-
staanden of ontworpen weg verkrijgt van
minstens 3 meter breedte, en er vóór het
bestaande gebouw een bij dit gebouw be
hoorende ruimte blijft van minstens 2 M.
OVER DE SOORT VAN BEBOUWING.
Artikel 7.
De bebouwing wordt onderscheiden in:
a. ,,Open bebouwing", in het uitbrei
dingsplan aangeduid door O.B. en
b. „Gesloten bebouwing", in het uit
breidingsplan aangeduid door G B.
Beide soorten van bebouwing worden
wederom onderscheiden in 3 categorieën,
aangeduid door de teekens I, II en III.
Artikel 8.
Tot de bebouwing I wordlen gerekend de
gebouwen, waarvan de buitenwerksche in
houd in M3. niet grooter is dan 5 maal
het aantal M2. der oppervlakte van het be
treffende gebouw, indien de plafonds en
zolderingen vervaardigd zijn met gebruik
making van houten balken.
Bij de gebruikmaking van een ander ma
teriaal voor de constructie van plafonds en
zolderingen wordt de coëfficiënt 5 kleiner
naar de mate van de geringere dikte van
plafondis en zoldering en wel O, Ot voor
elke 2 cM. die die dikte minder bedraagt
•dan 20 cM.
Artikel 9.
Tot de bebouwing II worden gerekend
de gebouwen, waarvan de buitenwerksche
inhoud in M3, niet grooter is dan S maal
het aantal M2 der oppervlakte van het be-
trefflende gebouw.
Artikel 10.
Tot de bebouwing III worden gerekend
de gebouwen, waarvan de buitenwerksche
inhoud in M3 niet grooter is dan 12 maal
het aantal M2 der oppervlakte van het be
treffende gebouw.
Artikel 11.
Onder buitenwerkschen inhoud wordt
verstaan de buitenwerksche inhoud van het
gebouw, voor zoover zich dit boven den
beganen grond bevindt.
OVER DEN AFSTAND DER GEBOU
WEN TEN OPZICHTE VAN ELKAN
DER BIJ OPEN BEBOUWING.
Artikel 12.
Indien open bebouwing, in het uitbrei
dingsplan aangeduid door O B., is voor
geschreven, moet er aan weerszijden van
het gebouw langs den weg en over de volle
diepte van het gebouw een onbebouwde
ruimte worden gelaten, waarvan de breedte
aan iedere zijde van het gebouw bepaald
wordt d'oor den afstand, evenwijdig met
den weg, vanaf het meest uitspringende
gedeelte van den zijgevel tot aan de grens
van het erf aan die zijde.
De som der onbebouwde ruimten aan
weerszijden van het gebouw wordt be
paald door de som der breedten van de aan
weerszijden gelegen open ruimten.
indien de zijerf-afscheidingen van een
bouwterrein anders staan dan loodrecht op
de weggrens, kunnen Burgemeester en
Wethouders toestaan, dat de veireischte
open ruimte in dit artikel bedoeld, wordt
bepaald door de Ja som der afstanden lood
recht gemeten op de zijerf-afscheidingen en
wel bij de hoeken, welke worden gevormd
door de lijnen gaande door de meest uit
springende deelen van zij-, voor- en achter
gevel van hot op te richten perceel. De
erven behoorende bij een dubbele woning
of bij een blok van meer dan 2 woningen
worden als één erf gerekend.
Artikel 13.
De in het vorige artikel bedoelde open
ruimten worden, voor wat betreft de mini
male breedte, in het uitbreidingsplan aan
geduid door twee cijfers gescheiden door
een schuine streep bijv. 3.5/8, wat in dit
geval beteekent, dat aan eene zijde van het
gebouw minstens 3,5 Meter en aan beide
zijden te zamen minstens 8 Meter open
ruimte moet blijven.
Artikel 14.
De in artikel 12 genoemde open ruimten
gelden niet:
a. Voor schuurtjes of kleine garage's
welke met den voorgevel in de lijn van den
achtergevel van het hoofdgebouw moeten
worden geplaatst en waarvan de afmetin
gen niet meer dan 4 bij 0 Meter met een
maximum hoogte van 3 Meter bedragen.
De afstand tot de zijerf-afscheiding moet
in dit geval ten minste 0.50 Meter bedragen.
b. Voor tuinman- of chauffeurswonin
gen en garage's met eventueele bovenwo
ningen, welke men pleegt aan te treffen
op een buitengoed en welke gebouwen, als
behoorende en deel uitmakende van de be
zitting, worden gebruikt of bewoond door
personeel in dienstbetrekking op het betref
fende buiteng ed, kunnen Burgemeester en
Wethouders, indien deze gebouwen achter
het hoofdgebouw worden geplaatst een
mindere afstand tot de zijerf-afscheiding
toestaan tot een minimum van 214 Meter.
c. *Voor schuren of bergplaatsen alsme
de voor werkplaatsen en garage's van groo-
tere afmetingen als genoemd onder a even
eens gebouwd achter het hoofdgebouw of
wel op een zoodaniigen afstand van den
weg, dat hiervóór met inachtneming van
de voorgeschreven bepalingen later een
woonhuis of hoofdgebouw kan worden op
gericht, kunnen Burgemeester en Wethou
ders in gevallen, waarin geen hinder wordt
'veroorzaakt aan de naastgelegen perceelen,
ontheffing verleenen van het bepaalde in
Art. 12 le alinea onder nader door hen
te stellen voorwaarden,
Artikel 15.
Indien bij opjen bebouwing is voorge
schreven een minimum-breedte van het te
bebouwen erf, dan wordt die breedte be
paald door de lengte-van de grenslijn, wel
ke het betreffende erf met den weg, welke
aan de frontzijde langs het perceel is gele
gen. heeft. In het hier bedoelde geval
moet voor elk op te richten gebouw een erf
worden bestemd en na den bouw worden
bestendigd, waarvan de breedte langs den
weg minstens aan deze voorwaarden vol
doet.
In het uitbreidingsplan wordt deze mi
nimum-bouwterreinbreedte aangeduid in M.
door het 'getal, dat geplaatst is onmiddel
lijk achter de soort van bebouwing; bijv.
O B I 12 M. beteekent, dat het grondstuk
waarop het gebouw komt te staan, langs
den weg minstens 12 Meter breed moet
zijn.
Artikel 16.
Waar in het uitbreidingsplan geen afstand
is voorgeschreven tusschen de grens van
een rustieken weg en naast die grens op
te richten bebouwing, wordt die afstand
bepaald door de voorgeschreven afstand in
de bebouwingsformule.
In alle gevallen waar noch een bepaalde
afstand is aangegeven, noch deze door een
bebouwingsformule wordt bepaald, is die
afstand minstens 2 Meter.
OVER HET AANTAL AANEEN TE
BOUWEN WONINGEN BIJ OPEN
BEBOUWING.
Artikel 17.
In het uitbreidingsplan wordt het ma
ximum aantal aaneen te bouwen wonin
gen aangeduid door het laatste cijfer van
de bebouwingsformule; bijv. O B I 12 M
2.5/5 3, waarbij in dit geval 3 woningen
aaneengebouwd mogen worden.
OVER GESLOTEN BEBOUWING.
Artikel 18.
Indien „gesloten bebouwing" (in het uit
breidingsplan aangeduid door G B) is voor
geschreven, moet de bebouwing plaats
hebben met inachtneming van een bouwlijn
die samenvalt met de voorgeschreven rooi
lijn, over de volle breedte langs de straat,
den weg of het plein, van het te bebouwen
terrein.
Burgemeester en Wethouders zijn be
voegd met inachtneming van hooge eischen
voor het te vormen stadsbeeld, toestem
ming te verleenen tot het openblijven van
ingangen, poorten en andere ,voor de ver
binding met de achter- of binnenruimten
gemaakte of te maken toegangen, welke
toestemming gepaard zal moeten gaan met
nader door hen voor ieder geval te stellen
voorwaarden betreffende bestrating of ver
harding van deze toe- of doorgangen, als
mede betreffende het uiterlijk van zulke
poorten of toegangen, in verband met de
naastliggende voorgevels.
Wanneer zich op een terrein, waarvoor
gesloten bebouwing is voorgeschreven,
op het tijdstip van de inwerkingtreding de
zer voorschriften, reeds een gebouw be
vindt, dat de voorgevelrooilijn naar de weg
zijde overschrijdt, dan is voor deze bebou
wing toestemming noodig van den Gemeen
teraad, die kan eischen, dat aan de vergun
ning tot bebouwing van het overige ge
deelte van het terrein de voorwaarde wordt
verbonden, dat het bestaande gebouw in de
rooilijn wordt geplaatst.
OVER DE OPEN RUIMTE ACHTER
ELK GEBOUW.
Artikel 19.
Achter elk gebouw en over de volle
breedte daarvan, moet een open ruimte
(plaats, tuin of erf) bij het te plaatsen ge
bouw behoorende, onbebouwd en onover
dekt worden gelaten, waarvan de diepte,
gemeten van den uitersten achtergevel tot
aan*de erfscheiding bedraagt:
voor bebouwing 1 minstens 6 meter;
voor bebouwing II minstens 9 meter;
voor bebouwing III minstens 15 meter.
Bij her- of verbouw en bij hoek- of on
regelmatige terreinen kunnen Burgemeester
en Wethouders van deze bepaling vrijstel
ling verleenen en zoo noodig voorwaarden
daaraan verbinden
Op de in dit artikel bedoelde open ruim
te achter de gebouwen mogten niet anders
worden opgedicht dan bij het gebouw be
hoorende tuinhuisjes, prieeltjes, loodsen,
churen, garage's of andere getimmerten
en bijgebouwtjes, welke te zamen geen
grootere oppervlakte beslaan dan 1/4 der
open ruimte, niet hooger zijn dan 3.50 M.
waarvan de plaats en de constructie
door Burgemeester en Wethouders moeten
worden goedgekeurd.
Burgemeester en Wethouders mogen in
bijzondere gevallen vergunning verleenen
tot het oprichten op het achtergedeelte van
een bouwterrein, van een gebouw van groo
tere hoogte dan genoemd in het 3de lid van
dit artikel en dat niet voor bewoning be-
temd is, ook wanneer de voorgeschreven
open ruimte achter dit gebouw niet aanwe
zig is, onder nader door hen te stellen voor
waarden, waarbij in ieder geval moet wor
den geëischt, dat de in het eerste lid van
dit artikel voorgeschreven open ruimte, bij
uitbreiding der bebouwing op het terrein,
zal worden behouden.
BIJ UITZONDERING TE VERLEE
NEN ONTHEFFINGEN OP VOOR
GAANDE ARTIKELEN.
Artikel 20.
Wanneer een geschikte verkaveling dat
wenschelijk maakt of zal maken, kan, in
bepaalde zeer bijzondere gevallen, bij be
sluit van den Gemeenteraad van de strikte
toepassing der afstandsmaten, genoemd in
de artikelen 13, 15 en 19 ontheffing wor
den verleend, mits de toegepaste afstands
maten niet meer dan 10 afwijken van de
voorgeschrevene. Ten aanzien van artikel
13 is echter geen ontheffing mogelijk voor
de bebouwing, genoemd in de bebouwings
formules a en c van artikel 21.
Ten aanzien van artikel 15 zijn Burge
meester en Wethouders bevoegd" ontheffing
te verleenen,, onder nader door hen te stel
len voorwaarden, indien het een terrein be
treft van geringere breedte dan de voor-
geschrevene minimum afmeting, indien dit
terrein voor de vaststelling van het uit
breidingsplan aan beide zijden was be
grensd door reeds bebouwde terreinen en
naar het oordeel van Burgemeester en Wet
houders de mogelijkheid om het terrein op
redelijke voorwaarden op de vereischte
breedte te br"engen uitgesloten moet wor
den geacht.
Voorts kunnen zij, in afwijking van art.
12 en 13 toestaan of eischen dat in wijken,
waar OB IenOB 11 met meer dan
3 aaneengebouwde woningen kan worden
toegelaten, in bepaalde gevallen, waarin
dit voor een goed stadsbeeld wenschelijk
is, de voorgeschreven open ruimte tusschen
twee uit meer dan 3 aaneengebouwde wo
ningen bestaande gebouwen wordt ver
kleind en dat die open ruimte wordt over-
bouwd.
In afwijking van artikel 15, doch met
inachtneming van alle daarvoor geldende
bebouwingsvoorschriften kunnen Burge
meester en Wethouders bij aanvrage ten
behoeve der Gemeente, of van Vereenigin-
gen. Stichtingen en Burgerlijke Maatschap
pen vergunning verleenen voor het oprich
ten van gebouwen met een bijzondere be
stemming, in het volgende lid van dit ar
tikel nader omschreven, op eenigen afstand
van den weg, zonder de voorgeschreven
terreinbreedte langs den weg, mits deze ge
bouwen een eigen toegangsweg van min
stens 3 Meter verkrijgen, vanaf den open
baren weg naar het terrein, waarop zij wor
den gebouwd.
Tot de hiergenoemde gebouwen worden
gerekend: kerken, vergaderlokalen, school
gebouwen, brandweerposten en dergelijke,
alle welke gebouwen alleen bestemd mogen
zijn voor gemeentelijk-, algemeen- of ver-
eenigingsgebruik, doch niet voor bewo
ning. Echter mogen in- of naast deze ge
bouwen, mits kennelijk daarmee op het ter
rein een geheel vormende, een bij het ge
bouw behoorende dienstwoning worden
toegelaten,
OVER DE AANDUIDING DER BE
BOUWINGSFORMULES IN DE TEE-
KENINGEN VAN HET PLAN VAN
UITBREIDING.
Artikel 21.
In de teckcningen van 't uitbreidingsplan
worden duidelijkshalve de bebouwingsfor
mules vervangen door de letters a, b, c
d. e. f, g, h, j, k en 1. volgens de na
volgende lijst:
BEBOUWINGSFORMULES VOOR
SOEST.
al O B
I 12 M. 2.5/5
1
a2 O B
12 M. 2.5/5
2
a3 O B
I 12 M. 2.5/5
3
ai O B
I 12 M. 2.5/5
4
aó O B
I 12 M. 2.5/5
5
a6 O B
I 12 M. 2.5/5
6
a7 O B
1 12 M. 2.5/5
hl O B
I 15 M. 3.5/8
1
b2 O B
1 15 M. 3.5/8
2
b3 O B
I 15 M. 3.5/8
3
b5 O B
I 15 M. 3.5/8
5
c3 --
c4
dl
d2
d3
d5
d7
el
e2
e3
fl
f2
f3
gl
hl
h2
h3 -
kt
k2
LI -
L2
O B
O B
O B
O B
O B
O B
O B
O B
O B
II 12 M. 2.5/5
II 12 M. 2.5/5
II 12 M. 2.5/5
II 12 M. 2.5/5 4
II 15 M. 3.5/8
II 15 M. 3.5/8
11 15 M. 3.5/8
II 15 M. 3.5/8
II 15 M. 3.5/8
O B
O B II 20 M.
O B II 20 M.
O B
O B
O B
O B
O B
O B
O B
O B
O B
II 20 M. 4/10 1
4/10 2 l
4/10 3
5/14 1
5/14 2
5/14 3 i
8/20 1
8/20 2
8/20 3
8/24 l
•s/24 2
S/24 3 f
II 20 M.
II 25 M.
II 25 M.
II 30 M.
II 30 M.
11 30 M.
II 35 M.
II 35 M.
II 35 M.
OB II 40 M. 8/30 1
OB II 40 M. 8/30 2
O B III 40 M
O B III 40 M.
O B III 50 M.
O B III 50 M.
8/30 1
8/30 2
8/30 1
8/30 2
OVER GEMENGDE WIJKEN.
Artikel 22.
Gemengde wijken, als zoodanig in *t uit
breidingsplan opgenomen, zijn wijken,
waarin de vestiging van enkele industrieën
kan worden toegelaten en welke overigens
voor bebouwing met woningen en/of an
dere gebouwen en/of voor doeleinden van
openbaar nut worden bestemd.
Burgemeester en Wethouders zijn be
voegd om, wanneer het niet geldt gebouwen
voor woning bestemd en voorzoover het
niet betreft het langs de wegen gelegen
terrein ter diepte van minstens 25 Meter,
bij aanvrage van bebouwing onder nader
te stellen voorwaarden geheele- of gedeel
telijke ontheffing te verleenen van 't bepaal
de in de artikelen 13, 15 en 19.
Behoudens reeds bestaande inrichtingen,
welke mogen blijven bestaan, mogen in de
gemengde wijken niet worden toegelaten
de inrichtingen genoemd in artikel 26, voor
welke het is verboden deze elders te ves
tigen dan op de gronden, waaraan in het
uitbreidingsplan de bestemming van indus
trie is gegeven.
OVER DE BESTEMMING VAN
GROND VOOR LAND-, TUIN- EN
BOSCHBOUW.
Artikel 23.
Indien in het uitbreidingsplan is aange
geven dat voor gronden de bestemming is
aangewezen voor Land- en/of Tuin- en/of
Boschbouw, dan worden daaronder begre
pen weiden, akkers, boomgaarden,, bos-
schen en andere houtbestanden, tuinderijen,
kweekerijen, kortom alle landerijen, die tot
de land-, tuin- en boschbouw kunnen wor
den gerekend alsmede alle wegen, voet
paden, dijken, slooten, greppels enz. die bij
die landerijen behooren. De bestemming van
deze gronden voor land-, tuin- of bosch
bouw houdt in dat Burgemeester cn Wet
houders vergunning mogen verleenen voor
het oprichten op deze gronden van gebou
wen, die, mits ten dienste van het land-,
tuin- en boschbouwbedrijf, met dien ver
stande, dat de bij het hoofdgebouw be-
hoorenide terreinoppervlakte zal moeten be
dragen:
voor boschbouwdoeleinden minstens 10(1
maal die der gebouwen, welke er op ge
plaatst zijn of worden.
voor landbouwdoeleinden, minstens 50 n.nal
die der gebouwen, welke er op geplaatst
zijn of worden, behalve voor landarbeider. -
woningen, waarvoor deze oppervlakte min
stefis 10 maal die van de gebouwen zal
voor tuinbouwdoeleindlen, minstens 20 maal
moeten bedragen.
die der gebouwen, welke er op geplaatst
zijn of worden, met uitzondering van ge
bouwen bestemd voor glas-cultuur, waar
voor deze bepaling niet geldt.
OVER DE BESTEMMING VAN
GROND VOOR BUITENPLAATS(EN)
Artikel 24.
In terreinen, waarvoor in het uitbrei
dingsplan is aangewezen de bestemming
buitenplaats of buitenplaatsen kunnen
slechts gebouwd worden: bij de aanwijzing
één buitenplaats slechts één; bij de aanwij
zing buitenplaatsen, meer dan één landhuis
je, waarbij een grondbezit moet zijn van,
bij de aanwijzing cén buitenplaats, den in
het uitbreidingsplan daarvoor aangewezen
grond, bij de aanwijzing buitenplaatsen van
minstens het aantal hectaren, dat in het uit
breidingsplan daarvoor is aangegeven.
Bij deze landhuizen mogen ook gebouwd
worden de bij het buis behoorende dienst
gebouwen, als garages, kassen, personeel-
woningen, tot de plaats behoorende boe-
rerübehuizingen, stallen en dergelijke.
In groote terreinen kunnen, onder goed
keuring van het Gemeentebestuur, behal
ve de in het uitbreidingsplan ontworpen
wegen, andere, voor het publiek verkeer
bestemde wegen, die noodig zijn oin de bui
tenplaatsen tc bereiken, worden aangelegd.
De plannen voor deze wegen moeten in du
plo bij het gemeentebestuur worden inge
diend.
Hierbij moeten gevoegd worden: een si-
tuatie-teekening, schaal 1 2500 met aandui
ding van de juiste ligging der wegen, met
opgaaf van het te maken profiel en de soort
van verharding. De aanleg dezer wegen
moet volgens de door Burgemeester en
Wethouders te stellen eischen onder toe
zicht der Gemeente worden uitgevoerd.
OVER DE BESTEMMING
VAN GROND VOOR NATUURRESER
VAAT.
Artikel 25.
Tn het uitbreidingsplan zijn aangewezen
als natuurreservaat gronden, die in het al
gemeen belang of in 't belang der gemeen
te. wegens hunne landschappelijke schoon
heid, of wel om hunne waarde uit een bio
logisch oogpunt, flora, fauna, enz., moeten
worden behouden in den toestand^ waarin
zij zich bevinden: water, heide, weide,
bosch, singels, lanen en laantjes, open ter
rein, terreinen met struikgewas, stuifgron
den. moerassen en dergelijke; of wel zulke,
welke door verandering kunnen worden
verbeterd in het belang van die landschap
pelijke schoonheid.
In Natuurreservaat mag niet worden ge
bouwd. behalve waar het betreft: kleine-
woningen, voor arbeiders, werkzaam in
het gereserveerde gebied; kleine, niet sto
rende bouwwerken als schuren, loodsen,
chuilplaatsen, e.d., die ten behoeve van het
reservaat noodig zijn.
In Natuurreservaat mogen geen wegen
worden aangelegd, behalve die, welke even
tueel noodig zijn in de in het uitbreidings
plan opgenomen natuurbaan, verder rijwiel
paden en wandelwegen.
In Natuur reservaat kunnen worden toe
gelaten werken ten behoeve van doeleinden,
die een zeer belangrijk algemeen belang
raken, kabels, buizen, reservoirs enz. Der
gelijke werken zullen echter slechts kun
nen geschieden na gehoord advies en t ndtsr
toezicht van de Vereeniging tot behoud van
Natuurmonumenten in Nederland.
Op plaatsen waar het Natuurreservaat
grenst aan de bebouwing of aan openbare
wegen, mogen kleine deelen van het re-
rvaat aan de bestemming worden ont
trokken, indien de te onttrekken grond mid
dellijk of onmiddellijk noodig zou zijn om
en belangrijke verbetering van het be-
taande verkeer of bestaande bebouwing
te kunnen verkrijgen.
Ook deze onttrekking zal slechts kunnen
geschieden na gehoord advies van de Ver
eeniging tot behoud van Natuurmonumen
ten in Nederland.
OVER DE BESTEMMING VAN
GROND VOOR INDUSTRIE EN OVER
HET OPRICHTEN, HEBBEN EN GE
BRUIKEN VAN EENIGE INRICHTIN
GEN. VALLENDE ONDER DE HIN
DERWET.
Artikel 26.
Ter voldoening aan artikel 4 lid 2 van
de Hinderwet is in het uitbreidingsplan met
een paarse kleur aangewezen een gedeelte
der gemeente voor het oprichten, hebben
of gebruiken van eene der in artikel 2 van
Hinderwet genoemde inrichtingen.
Voor den tijd van 20 jaren, vanaf den
datum van afkondiging van deze bebou
wingsvoorschriften, wurdt bepaald, dat de
inrichtingen, genoemd in artikel 2 der Hin
derwet, »ub.
11 en 111;
IV, met uitzondering van ondergrondsche
benzine- en petroleumbewaarplaatsen met
en maximum-inhoud van liUUU Liter;
V tot en met VIII;
IX. met uitzondering van bakkerijen;
Xj, XI en XII, met uitzondering van sme
derijen, koper- en blikslagerijen, alsmede de
raftineerderijen van goud en zilver;
XIII, met uitzondering van de drogerijen
van sigaren,;
XIV en XV;
XVI, met uitzondering van wasscherijen en
snelbleekerijen werkende zonder stoom of
met lagendruk-stoom gedreven door kracht
werktuigen, waarvan het vermogen of het
gezamenlijk vermogen de grens van 3 P.K.
niet overschrijdt;
XVII, met uitzondering van kuiperijen; en
XVIII;
lechts mogen worden opgericht, gehouden
en gebruikt in het, in het eerste lid van dit
artikel bedoelde gedeelte der gemeente, dat
voor industrie is aangewezen.
Het is verboden elders in de gemeente
het bedrijf of de bedrijven uit te oefenen,
waartoe de oprichting, het houden of ge
bruiken van de inrichtingen, bedoeld in het
2de lid van dit artikel, vereischt wordt.
De Raad is bevoegd van de verbodsbe
paling voorkomende in het 2de lid van dit
artikel ontheffing te verleenen.
De inrichtingen, welke vóór den datum
van vaststelling dezer bebouwingsvoor
schriften reeds elders, in afwijking van het
bepaalde in het 3de lid, zijn opgericht met
vergunning van Burgemeester en Wethou
ders, mogen blijven bestaan.
Indien de gronden, die voor industrie
zijn bestemd, vóór de toepassing van deze
bestemming in gebruik zijn als landbouw-
terrein, kan de Gemeenteraad voor die ge
deelten, welke voor bebouwing zijn aange
wezen, eene beschouwing voor landbouw
doeleinden toestaan, met dien verstande,
dat geen bebouwing kan worden toegelaten
op de gronden, bestemd voor wegen, brug
gen, kaden, uitbreiding van kaden, haven
en uitbreiding van haven, alsmede op de
gronden bestemd voor de spoorbanen.
OVER DE BESTEMMING VAN
OPENBAAR PARK.
Artikel 27.
Op grond aan welke de bestemming van
openbaar park is gegeven, mogen slechts
worden gebouwd gebouwen en bouwwer
ken ten behoeve van het openbaar park.
Zoolang deze bestemming geen toepas
ing heeft verkregen, kan de Gemeenteraad
toestaan ver- en aanbouw van de bestaan
de gebouwen alsmede daarbij behoorende
nieuwbouw, doch slechts indien de ge-
bruiksbestemming der gebouwen dezelfde
zal blijven.
OVER DE BESTEMMING VAN
GROND VOOR OPENBAAR PARK
MET BEBOUWING.
Artikel 28.
Op grond, aan welke de bestemming van
„Openbaar park met bebouwing" is gege
ven, kunnen eveqtueel bestaande gebouwen
ook de bestemming van woning behouden.
In dat geval zal er bij deze gebouwen een
in verhouding klein terrein worden ge
voegd, dat niet openbaar terrein is. Verder
kunnen er in het park bepaalde deelen voor
bebouwing worden bestemd, Deze bebou
wing behoeft dan niet aan de verkeers
straat te liggen, doch kan uitweg verkrijgen
op een daarvoor geschikt pad in het park.
De voor bebouwing bestemde terreinen
zullens te zamen geen grootere oppervlakte
mogen beslaan dan 50 van den voor park
bestemden grond.
De uit tc geven woonterreinen en de
plaatsing der gebouwen zullen geen af
breuk mogen doen aan het algemeen as
pect en dt gebruikswaarde van het park.
terwijl de daarvoor meest geschikte en
mooiste gedeelten in elk geval voor wandel
park moeten worden behouden.
Geen bebouwing kan worden toegestaan,
indien, na de ter visieligging van het Ont
werp uitbreidingsplan door. het kappen
van boomen. het dempen van vijvers, het
ophoogen of afgraven van grond, het af
breken van gebouwen e.d., een belangrijke
wijziging van den bcstaanden toestand zou
zijn gebracht, zonder vergunning van het
Gemeentebestuur.
Alle plannen voor uitgifte van bouw
terrein en bebouwing als bedoeld in dit ar
tikel vereischen de toestemming van den
Gemeenteraad.
dc
bl
Ki
to
w
bc
g(