NIEUWE
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
11 Hoevelaken. Hoosl
1. Stout
Woensdag 14 April
No. 30.
Negende Jaargang.
Uitgever: A. M. Slothouwer,
Eene viermaal geplaatste ad
vertentie wordt slechts drie
maal in rekening gehracht.
In eene sloep op den oceaan.
AMERSFOORTSC
COURANT.
Abonnementsprijs voor Amersfoort per 3 maanden 1,
Franco door bet geheele Rijk1,10.
Afzonderlijke nummers8 Cent.
Dit Blad verschijnt des Woensdags- en des Zaterdags.
te Amersfoort.
Agent voor Baarn en Omstreken:
W. Z. MULDER te Baarn.
Advertentiën van 16 regelsƒ0,40.
Iedere regel meer0,05.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Advertentiën zende men den dag vóór de uitgave in.
„tijd des dienstjaars die nog over is, indien daarvan
„door hem binnen den tijd van eene maaud, vol-
„gende op die waarin hij het perceel verliet, te-
„gen bewijs schriftelijk aangifte is gedaan ten kan-
„tore des Ontvangers, op een aldaar kosteloos ver
krijgbaar biljet.
„De ontheffing wordt ook verleend over het drie-
„maandelijksch tijdvak waarin het perceel werd ver-
Blaten indien de belastingschuldige daarna, doch in
,den loop van datzelfde tijdvak, een ander perceel,
„waarvoor hij belastingplichtig is, in gebruik neemt."
„Bij overlijden van den belastingplichtige treden
„zijne erfgenamen in denzelfden rechteu en verplich
tingen."
g. Dat zij die in de bezorging der verklaringen of
aangiften voor het patentrecht mochten zijn voor
bijgezien, zich daarop niet kunnen beroepen, maar
de verklaringen, verkrijgbaar bij den rijks-ontvanger,
in persoon of door een gevolmachtigde moeten in
dienen.
h. Dat alle schippers en eigenaars van vaartui
gen, de gedelegeerden van de tweede klasse der
Staats-loterij en de kramers, welke het patent bij
den aanvang van het dienstjaar in hun bezit moeten'
hebben, gehouden zijn daartoe de noodige aanvrage
te doenwordende deze verzocht hun patent over
het vorig jaar en de schippers om tevens hunnen
meetbrief medetebrengen.
En worden wijders de belanghebbenden herinnerd,
dat volgens de wet alle vaartuigen en schepen, welke
hun op deu eersten Mei aanstaande toebehooren,
moeten worden aangegeven, al is het dat daarvan
geen gebruik mocht zijn of worden gemaakt.
t. Dat zij die een bezwaarschrift indienen, inge
volge art. 1 der wet van den 4. April 1870 (Staats
blad No. 60) verplicht zijn tot de overlegging vau
een duplicaat-aanslagbiljet, tegen betaling van vijf
cents bij den Ontvanger verkrijgbaar.
Wordende al verder .kenbaar gemaakt, dat, naar
aanleiding van art. 29 2 der wet op de personecle
belasting van 29 Maart 1833 (Staatsblad No. 4),
tot tegenschatters voor de gemeente Amersfoort
zijn benoemd
JOHANNES BERNAKDUS FRANCISCÜS LENSING,
timmerman,
WILLEM STOL, gemeente-bode, en
DIRK VERBEEK, timmerman, allen alhier wonende.
En opdat niemand hiervan ontwetendheid voor
wende, zal deze worden gedrukt en aangeplakt op
de daarvoor gebrnikelijke plaatsen.
Amersfoort, den 8. April 1880.
Burgemeester eu Wethouders voornoemd,
De Burgemeester,
De Secretaris, VAN PERSIJN.
W. L. SCHELTUS.
De Burgemeester van Amersfoort,
Gezien art. 21 der wet van 4 December 1872
(Staatsblad no. 134),
Brengt ter kennis van de ingezetenen dat in de
laatstverloopen week geen Sterfgeval aan MAZE
LEN in deze gemeente is voorgekomen.
Amersfoort, den 12. April 1S80.
De Burgemeester voornoemd,
VAN PERSIJN.
De Burgemeester van Amersfoort brengt ter kennis
van de belanghebbenden, dat de b 1 a n c o verzoek
schriften tot het bekomen van jachtacten, visch
acten en kostelooze vergunningen om te visschen
benevens voor de registratie van eendenkooien en
duiventillen, alle werkdagen van 's voormiddags 10
tot 1 uur des namiddags, ter Secretarie verkrijg
baar zijn, en maakt hen opmerkzaam op het belang
dat er voor hen in gelegen is de bedoelde
verzoekschriften, behoorlijk ingevnld, vóór den 10.
Mei aanstaande ter voormelde plaatse inteleveren,
opdat men tijdig voorzien zij van eene acte of vergun
ning vóór het seisoen 1880/81.
Amersfoort, den 13. April 1880.
De Burgemeester voornoemd,
VAN PERSIJN.
De Burgemeester en Wethouders van Amersfoort,
Gevolg gevende aan de aanschrijving van heeren
Gedeputeerde Staten der provincie Utrecht van den 1.
dezer (Prov.-blad no. 32).
Brengen ter kennis van de ingezetenen, dat bij
Zr. Ms. besluit van den 22 Maart 1880, No. 2,
aan den heer E. C. U. VAN DOORN, met ingang van
den 1 Mei, a. s., eervol ontslag is verleend uit de
betrekking van Commissaris des Konings in de pro
vincie Utrecht, met dankbetuiging voor de vele en ge
wichtige diensten gedurende eene reeks van jaren in
die betrekking bewezen, en in zijne plaats tot Commis
saris des Konings is benoemd de heer Mn. J. A. G.
BARON DE VOS VAN STEENWIJK.
Amersfoort, den 10. April 1880.
Burgemeeeter en Wethouders van Amersfoort,
De Secretaris, De Burgemeester,
W. L. SCHELTUS. VAN PERSIJN.
OFFICIEELE PUBLICATIEN.
De Burgemeester en Wethouders van Amersfoort,
Gezien het besluit van den heer Commissaris des
Konings in de provincie Utrecht vau den 12. Maart
1880, No. 1Az. (Provinciaalblad No. 21), houdende
bepaling van den tijd en de wijze der beschrijving
voor de personeele belasting en het patentrecht over
het dienstjaar 1880J 81
Brengen ter kennis van de ingezetenen dezer ge
meente, dat dé uitreiking der beschrijvingsbiljetten
voor de personeele belasting en der gewone patent-
declaratoren een aanvang zal nemen op Maandag,
den 3. Mei e. k. en de weder-inzameling der inge
vulde verklaringen op Dinsdag, den 18. dier maand;
terwijl de patentdeclaratoren voor de slijters, tappers,
kroeg- en koffiehnishouders afzonderlijk, zoodra mo
gelijk na den iDgang van het dienstjaar, aan hunne
huizen bezorgd en binnen drie dagen na de bezor
ging teruggehaald worden.
Wordende wijders aan de ingezetenen herinnerd:
a. Dat het hun vrijstaat zich betrekkelijk de drie
eerste grondslagen te gedragen aan den aanslag van
het vorig jaar, immers zoover in geen dier grond
slagen eenige verandering is voorgevallen, en zonder
dat zulks zal kunnen verhinderen het gelasten van
eene herziening volgens art. 32 der wet van 29 Maart
1833 (Staatsblad No. 4).
Dat echter eenieder ten ernstige aangemaand wordt,
om, door eene nauwkeurige en juiste opgave van de
huurwaarde, van het getal deuren, veusters en haard
steden, mitsgaders van dienst- en werkboden en paar
den, en de klasse waartoe zij werkelijk behooren, de
kosten en beboetiDgen te voorkomenwaarvan men
zich anderszins zal blootstellen.
b. Dat eenieder gehouden is de vragen in de bil
jetten vermeldonverwijld stellig, duidelijk en zonder
eenige voorbehouding te beantwoorden; zullende diens-
volgens geene latere rcclamatiën, gevolg van dubbel
zinnige antwoordenin aanmerking komen en zelfs
.zoodanige beantwoording als niet gedaan kunnen
aangemerkt worden.
FEUILLETON.
IV.
De overigen waren door het rumoer
wakker geworden, maar ik zeide hen niets
van het voorval. Het weer veranderde
aan den horizon steeg eene donkere bui
op. Dat gaf ons wat moed; wij hoopten
op regen en bedrogen ons niet. Tegen
den middag begon het te regenen, en al
was het ook zoo weinig, dat wij het niet
konden opvangen, zoo leschten wij toch
onzen ondragelijken dorst en voelden ons
merkwaardig gesterkt, zoodat wij weer
begonnen te roeien. Het ging wel is waar
langzaam en duurde nauwelijks een paar
uur. Om het knagende gevoel van de
honger te verdrijven, sneden wij kleine
stukken leer van onze schoenen en kauw
den die. Ik vroeg den timmerman of hij
achter mij in de boot wilde gaan zitten;
hij was bedaard en verstandig, ik geloofde
dat ik mij op hem kon verlaten en een
steun aan hem zoude hebben, als er weer
eens iets voorkwam als van morgen. Toen
vroegen wij de anderen hunne messen af,
die zij ons ook gaven. Wij gooiden die
over boord en behielden alleen de onze.
S avonds fluisterden de vier matrozen lan-
Indien de biljetten niet op het tijdstip der opha
ling aanwezig of niet behoorlijk ingevuld zijn, ver
vallen de ingezetenen in de verplichting om deze
zelve ten kantore te brengen, bij gebreke waarvan
zij zich blootstellen aan de boete van achtmaal het
bedrag der belasting bij art. 35 4 der wet vast
gesteld.
c. Dat niemand zich op verzuim in de uitreiking
of terughaling van het biljet kan beroepen, daar die
gene, welke in zoodanig mogelijk, doch hoogst on
waarschijnlijk geval mocht verkeeren, verplicht is
zijne opgave vóór of op den 31. Mei 1880, tcu
kantore van den Ontvanger intedienen, bij wien de
beschrijvingsbiljetten, ter invulling, kosteloos ver
krijgbaar zijn.
d. Dat, ingeval de bewoners van het huis niet
kunnen schrijven, de Ontvanger of zijn gemachtigde,
des gevraagd de invulling zal doen in des bewoners
naam, zonder daarvoor eenige betaling te kunnen
eischen, met vermelding van de rede waarom, zul
lende zoodanige aangiften door den ontvanger of
door zijn gemachtigde in tegenwoordigheid van een
derden persoon, met en benevens dezen worden ge-
teekend, na voorafgaande voorlezing.
e. Dat van de terughaling der biljetten aan de in
gezetenen een behoorlijk bewijs zal worden gelaten.
Dat bij de wet van 9 April 1869 (Staatsblad
No. 59) onder anderen de navolgende bepalingen
zijn gemaakt:
„Wegens vrouwelijke dienstboden die, op den 1.
„Mei des jaars waarover de belasting loopt, ouder
„dan 18 en jonger dan 21 jaren zijn, bedraagt de
„belasting f 5 (voor iedere dienstbode) zonder toe
passing van het opklimmend tarief.
„Geene belasting is verschuldigd voor de éénigc
„vrouwelijke bediende, overigens naar de 1ste, 3de of
„4de klasse belastbaar, in dienst van den belasting-
„schultfige, welke geene andere bedienden houdt en
„vier of meer eigen of aangehuwde kinderen kinds-
„kinderen of pupillen bij zich heeft inwonen, die
„op den 1. Mei des jaars waarover de belasting
„loopt, jonger dan 21 jaar zijn.
„Die na den 15. Mei een perceel in gebruik
„neemt, is voor dit perceel de belasting naar de
„vier eerste grondslagen voor den tijd des dienst
baars die nog over is, verschuldigd.
„Aan den belastingschuldige die in den loop des
„dienstjaars een perceel verlaat, zonder daarin eenige
„roerende goederen of iemand in zijnen dienst ach-
„tergelaten, wordt ontheffing verleend van zijnen
„aanslag naar de vier eerste grondslagen voor den
gen tijd met elkander aan de boeg van de
boot. Toen kwamen zij naar den achter
steven en vroegen op eene brutale wijze
om te loten. Ik zeide //Neen, wij moe
ten nog tot den volgenden morgen wach
ten, als er dan geene hoop op redding
is, zal het gebeuren/' Zij werden weer
rustig; het was gelukkig, dat zij geene
messen bij zich hadden. Den volgenden
nacht sliep ik weer niet; hoe vreeselijk
lang scheen hij mij toeIk voelde hoe
mijne krachten hoe langer hoe meer afna
men en hoe het weldra met mij uit zou
zijn; ook de timmerman was zeer zwak,
en op de gezichten der anderen stond de
dood geschreven. Thomson alleen scheen
na de verfrissching van den regen van den
vorigen dag voor langer gesterkt te zijn;
hij sliep bijna den geheelen nacht.
Reeds met het aanbreken van den dag
kwamen de vier matrozen weer bij mij en
verlangden te loten. Ik moest toegeven,
anders hadden zij geweld gebruikt; het lot
viel op Bob Thomson. De arme jongen
zag mij aan met een blik, dien ik nooit
zal vergeten. Toen stond hij op, kruiste
zijne armen over zijn borst en zeide: »ik
ben gereed." Het sneed mij door de ziel
het arme kind daar zoo te zien staan
doodsbleek maar met mannenmoed het
vreeselijkste afwachtende, en ik kon niet
inwilligen.
De vier matrozen drongen voortdurend
naar het roer. //Geef mij je messen"
zeide de voorste met holle stem//dan is
het gaiiwer afgeloopen"en het was alsof
mij uit die ingevallen trekken een doods
kop tegengrijnsde. //Nog niet" antwoordde
ik wwij moeten nog tot den middag wach
ten". In het eerst wilden zij niet, maar
de timmerman ondersteunde mij, en toen
zij zagen, hoe standvastig wij waren, gaven
zij toe, daar zij ook geene wapenen hadden.
De timmerman en ik hadden de jongen
tusschen ons ingenomen; de moed, dien
hij betoond had, had zijne krachten uit
geput, hij was ineengezakt, en de schrik
scheen hem verlamd te hebben; hij kon
niet meer opstaan, lag op den bodem en
hield mijne beenen in zijne armen.
Tegen den middag kwam er weer een
regenbui niet zoo sterkals die van den
vorigen dag, maar wij werden toch eenigs-
zins verkwikt. Kort voordat zij begon
was het mij, alsof ik aan den horizon een
zeil zagmaar slechts een oogenblik, toen
verdween het weer. Ik dacht, dat ik mij
bedrogen hadwant van zwakheid sche
merde het mij voor de oogen, de timmer
man had ook niets gezien.
's Middags vroegen de matrozen ons weer
naar onze messen; ik zag aan hunne oogen
dat zij zich ditmaal niet zouden laten
afwijzen, de jongen drukte zich kramp
achtig tegen mijne voeten, ik kon het
niet aanzien en wendde mij af; daar ver
scheen plotseling weer een zeil voor mijne
oogen.
z/Wacht", riep ik in doodsangst, „daar
is een schip." Allen keken ernaar, maar
zij konden het niet zien; ik ook niet meer,
en toch had ik er op willen zweren dat
het er geweest was.
„Nog een uur, dat is het laatste uitstel,
dat ik verlang," zeide ik, „is dan het schip
niet weer in het gezichtdan zal je hem
hebbenwien voor dien tijd den jongen
aanraakt, stoot ik neder."
Dreigend trok ik mijn mes, de timmer
man deed het ook, en dat bewoog hen,
om nog eens te gehoorzamentemeer
daar de woordvoerder van hen zoo zwak
geworden was, dat hij niet meer kon blij
ven staan, en wij dus drie tegen drie
stonden. Het uur was bijna verstreken;
ik had naar het schip uitgekeken, totdat
mijne oogen mij hevig pijn deden, en ik
niets meer zag. Ik sloot ze en bad God
ons lijden te doen eindigen.
„De tijd is om klonk het heesch uit
den mond van den eenen matroos, „weef
het mes!"
Ik schrok, sloeg de oogen op, en wierp
een laatsten zoekenden blik naar den hori
zon. Daar was het weer! Neen, ik kon
mij niet bedriegen. Mijne stem begaf mij