NIEUWE
NIEÜWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
Amersfoort, Baan, Baastinten, Eemnes, Haiemeli, BaattMea, EoedaiB, Lensden, Staal,
Zaterdag 15 januari 1881.
No. 5.
Tiende Jaargang.
ste
de
Uitgever: A. M. Slothouwer,
Aan de g-eabonneerden van
deze Courant wordt door den
Uitg'ever gratis aangeboden
een Kaart van Zuid-Afrika
bewerkt door Prof. P. J. Veth,
waarop zeer duidelijk voor
komt de TRANSVAAL.
Advertentiën kunnen Inge
zonden worden tot uiterlijk
's morgens 8'/s uur des Woens
dags en Zaterdags.
Eene viermaal geplaatste ad
vertentie wordt slechts drie
maal in rekening gebracht.
Belangeloos en Trouw.
XV.
jS,
AlEltSFQORTSCUE COUR
Abonnementsprijs voor Amersfoort per 8 maanden 1,
Franco door het geheele Rijk 11,10.
Afzonderlijke nummers 8 Cent.
Dit Blad verschijnt des Womtdagt- en des Zaitrdagt.
te Amersfoort.
Advertentiën van 16 regelsJ 0,40.
Iedere regel meer 0.05.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Advertentiën zende men den dag vóór de uitgave in.
Een rijk man ziet zijn dochter in 't
huwelijk treden.
Het zij mij vergund den schoonpapa
even aan U voor te stellen. Mijnheer X.
is iemand van zeer vaste beginselen. In
vrij nederigen staat geboren is het hem
geluktdoor vlijtoppassendheid kennis
en onder begunstiging van de omstan
digheden een flink vermogen bijeen
te brengen, en zijn eenig kind wordt dan
ook als een „schitterende partij" beschouwd.
Dezelfde eigenschappendie hem //er
boven op" hebben gebrachteischte hij
ook in zijn schoonzoon, en 't verheugt hem
FEUILLETON.
z/Hoe ik in de dagen der jeugd gedwaald
heb, hoe ik tot erkentenis gekomen ben, en
hoe zwaar ik heb geleden. Reeds eenmaal
stond ik daarboven op den Schildhoorn, hand
in hand metEen luid hallo! deed
hem opschrikken en om den hoek van het
bosch kwam plotseling eene groote met vier
roeiers bemande boot te voorschijn die pijl
snel naderde. Op de punt stond een jonge
man met een fakkel die een roodachtig
schijnsel over het water wierp. Aan het roer
zat een welbekende zeer gezette persoonlijk
heid, wiens yond gezicht van vreugde glin
sterde.Hollo! daar zijn zij," riep de
fakkeldrager uit, //wij hebben ze kapitein, nu
eerst links afgewend en dan maar altijd recht
door varen." Een vernieuwd //hoera",
liet zich hooren en toen vernam men de bas
stem van den bouwmeester. - //Voorwaarts,
boort hem in den grond, geen pardon jon-
gensl Wij hebben lang genoeg moeten zoe
ken, maar ik heb het hun van te voren wel
gezegd. Men kan zoo maar niet ongestraft
den spot met mij drijven. Altijd maar voort
en dan op hen los." „Vader!" riep Ella
verschrikt uit; Gustaaf was opgesprongen.
De boot naderde zoo snel, dat Gustaaf zijne
zeer dat zijn verwachting alle kans heeft
verwezenlijkt te worden. De jonge man
bezit geen kapitaal, doch een flinke mate
van werkkracht, en zal dus zijn carrière
wel maken. De oude heer heeft dan ook
gezegdZoolang ik leef, moet gij op geen
hulp van mijn kant rekenen. Ieder mensch
moet zichzelf een weg banen door het
leven: op krukken leunen is onmannelijk.
Leef eenvoudig in den tijd dat uw midde
len u geen weelde veroorlovende laatste
komt vanzelf als uw pogingen met goeden
uitslag wordeD bekroond. Ik heb zoo ge
daan, en bevond er mij goed bij.
De nieuwe echtgenoot nam dien raad
ter harte, en arbeidde met inspanning van
alle krachten. Doch voor hem scheen de
baan alles behalve effen. Verschillende
ondernemingenop welker welslagen hij
stellig gerekend had, liepen tegen, en wel
dra kwam het oogenblik waarop hij zich
gedrongen zag den heer papa om ónanti-
ëelen steun te vragen. Deze bleef evenwel
stijf op zijn stuk. „Door eigen vlijt tegen
den stroom oproeien, dat is het ware:
mij is het ook niet altijd voor den wind
gegaan. Tegenspoed staalt de zenuwen;
in de worsteling met het lot komt ons
karakter eerst ten volle tot zijn recht.
Komaanhet hoofd omhoogik zou u
inderdaad een slechten dienst bewijzen
indien ik u bijsprong."
De raad was in het afgetrokkene
beschouwd misschien goed. Doch vgrau
ist alle théorie," en er bestaat zooveel
verscheidenheid van meDschen, dat er wel
geen stelsel zal uitgedacht worden waariD
zij allen passen. Om mijn verhaal niet al
geliefde nog maar alleen kon toefluisteren,
„om Gods wil, zeg nog geen woord tegen
Uwe ouders voor dat ik U alles bekend
heb!" toen was het vaartuig hun reeds
genaderd. Met een herhaald hoera, enter
de de jonge man die op den voorsteven
stond het lichte bootje van Gustaaf, het
geen met een haak al zeer gemakkelijk ging,
want zeer waarschijnlijk had hij deze reeds
tot dat doel in de hand gehad." //Wij
hebben ze," riep de bouwmeester, die van
vreugde over die overrompeling opnieuw
jong scheen te zijn geworden. „En nu voor
waarts, wij nemen de gevangenen op het
sleeptouw en brengen hen in triomf naar
het zeeroovershol." Gustaaf had zich in-
tusschen geheel en al hersteld, hij zag niets
anders dan bekende gezichten. Naast den
bouwmeester, zaten twee professoren van de
akademie, de vier anderen welke zich in de
boot bevonden, waren jonge kunstenaars,
architekten en beeldhouwers, leden van de
roeiclub, waaraan de sierlijk gebouwde boot
ook toebehoorde. Wij willen eervol ka-
pituleeren," zeide Gustaaf de scherts voort
zettende.
„Neen, neen," riep de bouwmeester, daar
laten wij ons niet mede in. Meisner, houd
de boot goed vast, en nu voorwaarts naar
het zeeroovershol, de gevangenen zullen vol
gens krijgsrecht behandeld worden!"
„Yrees maar niet lieve dame," zeide de
te langwijdig te makenwil ik even den
verderen loop der geschiedenis aanstippen.
De jonge man werkte, werkte dag en
nacht, en niet altijd waren de kwade
kansen zijn uitsluitend deel: tot op zekere
hoogte slaagde hij er werkelijk in, zijn
doel te bereiken. Doch de aanhoudende
worsteling had zijn humeur langzamerhand
verbitterd: de zonzijde des bestaans was
voor hem verborgen gebleven, de arbeid
zonder rust had hem een eenzijdige, men-
schenschuwe levensopvatting medegedeeld,
hij was oud vóór hij bejaard was, kortom,
veel dat onmisbaar is had hij ingeboet.
Het getal doctrinaire schoonpapa's, naar
het model van den heer X., is misschien
niet zoo groot als het aantal van hen, die
in een ander uiterste vervallen, en ik
wenschte juist die twee contrasten eens
nevens elkander te plaatsen.
De jongelieden die thans de levensreis
aanvangen willen liefst daarmee beginnen,
waarmede hun ouders zijn geëindigd. Zij
moeten zich op voornamen voet kunnen
„etablisseeren" anders is het de moeite
niet waard, getrouwd te zijn. Het huis dat
hen zal ontvangen behoort kant en klaar
te zijn de levensmanier moet geheel in
overeenstemming zijn met hun vroegere
gewoonten. Yan „behelpen", van lang
zamerhand stijgen om later met zelfvol
doening terug te kunnen zien op het door
vlijt en spaarzaamheid verkregenemag
geen spraak wezen. De meeste ouders zijn
maar al te zeer geneigd om dien vroegtij-
digen trek naar rust en gemak in de hand
te werkenzij zouden zich liever ontbloo-
ten dan te kunnen dulden dat hun kin
fakkeldrager, die reeds sedert lang eene
dweepachtige genegenheid voor Ella koes
terde en die nu dacht dat hij haar op die
wijze kon gerust stellen.
„Het zeeroovershol waarvan uw vader
zoo schertsend spreekt is het mooiste prieel
uit den keizerlijken tuin, waarin de vrouw
van onzen bouwmeester benevens de echt-
genooten van professor Liebnitz en Hecker
nu reeds heerlijk gezeten zijn en een lekke
ren meidrank voor de terugkeerende zee
schuimers, die tevens onze gevangenen zijn
gereed maken."
„Meisner verraadt de geheimen onzer
bende," zeide professor Hecker, „ik stel
voor dat hij bij onze terugkomst door den
krijgsraad zal veroordeeld worden." „Tot
de straf om te moeten inschenken!" riepen
drie stemmen. „Met die verzwarende
omstandigheid, dat hij niet mee zal mogen
drinken," voegde de bouwmeester er bij.
„Maar nu geene verdere praatjes meer, wij
nemen de gevangenen op het sleeptouw en
dan voorwaarts, wakkere zeelieden!"
„Wij moeten voor het geweld wijken,
edele kapitein, en smeeken om verschoo-
ning", zeide Gustaaf lachend. „Daarover
spreken wij later, gij hebt in ieder geval
geene genade verdiend." De boot werd
nu omgewendde bouwmeester greep zelf
de haak in handen, sloeg die aan Gustaafs
bootje vast en de vier roeiers grepen de rie-
deren niet die weelde terugvonden die zij
hebben achtergelaten toen zij zich opmaak
ten om gezamenlijk het leven door te wan
delen.
Wat is nu veeltijds daarvan het gevolg?
Vooreerst, dat menige uitmuntende werk
kracht, die de maatschappij tot zegen zou
kunnen verstrekken, zich ontijdig te slapen
legt. Men spreekt van verslapping der éner
gie in den gegoeden middelstanddeze
levert niet meer die mannen van sta-vast
op, die geen handschoenen noodig hebben
om een moeielijke taak flink aan te pak
ken wat daarvan aan is, zullen we maar
in 't midden laten. Doch vrij zeker is het,
dat de Nederlandsche natie heel wat meer
en heel wat beter kon doen dan zij thans
doetdat zij niet genoeg de vleugelen uit
slaat om in verre gewesten de vruchten
te plukken die anderen er weghalen: dat
zij zich meet dan wenschelijk is tevreden
stelt met hetgeen in het onmiddellijk be
reik valt. De fortuinen, door de vaderen
gewonnendienen den kinderen niet als
middel om nieuwe te verwerven, maar als
een soort van oorkussen der ledigheid,
dat zij groot gevaar loopen te moeten dee-
len met iemand wiens naam we hier zul
len verzwijgen.
In de tweede plaats, dat het aantal
huwelijken in denzelfden stand niet toe
neemt. Men begint van weerszijden het
leven te hooge eischen te stellenkan
daaraan niet worden voldaan, dan acht
men het voorzichtiger zich nog eens rijpe
lijk te bedenken. Het verschijnsel open
baart zich niet alleen hier doch overal
waar de „beschaving" zekere grenzen heeft
men weer op. „Zou men wel eens mogen
vragen, heer bouwmeester, aan welk geluk
kig toeval gij Uwe verhooging van stand tot
aan dien van kapitein derzeeroovers te dan
ken hebt?" vroeg Gustaaf.
Niets is eenvoudiger dan dit, ongeluk
kig voorwerp van mijn toom; toen wij in
den keizerlijken tuin aankwamen, vonden
wij er deze wreede moordenaarsbende, die
er reeds lang te voren waren aangekomen, en
die door den schoonen feestdag ook naar
buiten gelokt waren. Onder het maken der
toebereidselen om aldaar samen den avond
maaltijd te gebruiken, werd gij beide ver
mist.
Dewijl wij den heerlijken meidrank niet
zouder U wilden genieten, zoo moesten wij
wel naar middelen en wegen uitzien, om U te
vinden en dan zoo spoedig mogelijk terug te
halen want vrijwillig scheent gij toch niet te
zullen komen. Ik heb toen zoo bij mijzelven
gedacht „zonsondergang en een water
tochtje in de avondschemering zijn zeer ver
leidelijke zaken. Daarom stelde deze
moedige jonge zeeroovers," op de leden
van de roeiclub wijzende, „hunne boot
ter mijner beschikking, ik werd op grond
van mijne waardigheid, dewijl ik namelijk
bij het roer het grootste gewicht aan
breng en als roeier in het geheel niet
deug, tot kapitein benoemd en dus reisden
wij af. Heb ik U reeds te voren niet bedreigd