NIEUWE
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
Mort, Ban, BuschotenEeues, laai, Mitn, Booelanfl, Lensden, Soest,
Zaterdag 24 September 1881. Tiende Jaargang.
t
ZONDER MASKER.
No. 77.
Uitgever: A.M.Slothouwer,
Bij dit nummer behoort
een Bijvoegsel.
EERSTE BLAD.
Advertentiën kunnen inge
zonden worden tot uiterlijk
's morgens §V2 uur des Woens
dags en Zaterdags.
Eene viermaal geplaatste ad
vertentie wordt slechts drie
maal in rekening gebracht.
PEEMIE
dertig Cents,
M. DE VRIES,
Suit-Alfrikaansche Republiek van die laaste tienjaare,
EL A AS WAARZEGGER,
IMERSFOORTSCKE COURANT.
Abonnementsprijs voor Amersfoort per 3 msanden 1,
Franco door het geheele Rijk1,10.
Afzonderlijke nummers 8 Cent.
Dit Blad verschijnt deB Woensdags- en des Zaterdags.
te Amersfoort.
Advertentiën Tan 1—6 regelsJ 0,40.
Iedere regel meer 0,05.
Voor het Buitenland0,07'
Reclames per regel0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
bij de
Aan H.H. abonnenten en begun
stigers en zij die zich abonneeren op de
Nieuwe Amersfoortsche Courant wordt
door den Uitgever als PREMIE aangebo
den voor
een oorspronkelijk werk van den Heer
Oud-Voorzitter van den Volksraad der
Zuid-Afrikaansche Republiek Transvaal
getiteld
of die
gevertel door
aan zijn Neeft MARTIN UST in Hollant,
in die eige boere syn taol.
FEUILLETON.
Een stil familieleven
VIII.
«Ik mocht u dezelfde vraag doen
«Dat is geen antwoord," sprak hij ernstig; «ver
tel mij eerst wat gij weet, «Adéle, straks komt mijn
beurt van spreken, en bij God, ik zal in deze zaak
eerlijk te werk gaan."
«Gij wilt bet dan weten, "Willem Gij weet moge
lijk niet, dat Reede ten onzent door Van Rbenen
werd geïntroduceerd. Ik wil aannemen, doch houdt
mij ten goede dat ik mijne meening hieromtrent niet
verder uitspreek, dat ook Rudolph zich in hem be-
I drogen heelt, en niets weet van de vele geruchten,
die omtrent dien persoon in omloop zijn, en die niet
alleen zijn vorig leven aan de universiteit, maar ook
zijn latere loopbaan in de letterkundige wereld heb
ben vergezeld. Onze ouders zeggen, dat men iemand
Dlet imiJJer de feilen zijner jeugd moet nageven, ik
stem zulks toe, doch om te kunnen vergeven en ver
geten moet men toch eerst oprecht berouw hebben
gezien. Dat juist ontbreekt Reede; hij is overal de
ne te, beschaafde, fatsoenlijke man, hij beoordeelt
- e?f?' z*c" aaQ eenig vergrijp hoe klein ook
schuldig maken zóó streng, als ware hij zelf geheel
zonder feilen, doch is aan den anderen kant zoo roe
rend teergevoelig en zacht, dat de minste hardheid
tegenover zijn persoon hem geheel teneerslaat. Hij is
een van die vreemde naturen, die men nooit begrijpt,
omdat ze nooit vaar zijn. Soms kan hij door zijn spre
ken en verhalen iemand tot tranen bewegen, straks
ec er vergiet hij die zelf, wanneer hij anderen in eenig
opzicht voor zich winnen moet. Hij is een volleerd ac-
Johanna zal zich naar haar huwelijk bedrogen
«Heeft rij hem liefP"
INGEZONDEN.
't Is de plicht van ieder weldenkende
de verdediging op zich te nemen van per
sonen die beklad worden.
Dien plicht ga ik vervullen.
De beer Schweinsberg is in 't vorig
No. dezer courant beklad. Het bestuur
der afd. Amersfoort van de maatschappij
ter bevordering der Toonkunst heeft de
onvoorzichtigheid begaan geloof te hech
ten aan praatjes, in plaats van hetgeen
het als feiten durft voorstellen, behoor
lijk te onderzoeken.
Genoemd bestuur betuigt achting aan
den heer S. als mensch en burger. Zeker
veel eer voor den heer S. Maar daarvau
kan hij zijn gezin niet onderhouden. Dit
moet hij doen door onderwijs te geven in
de muziek. En wanneer gen. bestuur hem
in dit opzicht op onvoldoende gronden een
brevet van onbekwaamheid als musicus
uitreikt, benadeelt het een braaf man in
zijne broodwinning.
Het stuk van gen. bestuur schijnt door
den steller in eene bui van spijtigheid over
het stukje van den heer Nicolai te zijn
geschreven, en in zulke buien lukt het
redeneeren niet best.
Volgens gen. bestuur zijn de zangver-
eeniging, de liedertafel en de kinderzang
school te gronde gegaan door de onbe
kwaamheid van den heer S., die ze diri
geerde.
Eilieve, wie waren toen ter tijd de
knappe dilettanten, die in staat waren
over de bekwaamheid van een musicus
te oordeelen? Krijgt men er soms verstand
van, als men in 't bestuur eener veree-
niging voor muziek wordt gekozen? Ik
«Dat is juist het ergste zij bemint hem zoo afgo
disch, dat zij blind is voor al zijne gebreken, en het zelfs
niet bemerkt, hoe hij haar met de grootste onverschil
ligheid, en slechts schijnbaar met liefde bejegent. Hij
heeft eenig bijoogmerk met dit huwelijk, doch hij be
mint haar niet."
„Zijt ge hieromtrent zeker?"
„Volkomen, en gij, Willem, zult het ook zijn, als gij
hen langer te zamen zult hebben gadegeslagen. Thans
nu ik zoo vrij-uit biechten kan, wil ik nog meer zeggen.
Onze ouders weten alles van hem, doch hij heeft met
zijn tranen en gebeden hen bewogen. Onze lieve vader
werd door zijn betoond berouw voor hem gewonnen, en
heeft zelf sterk bij Johanna ten zijnen gunste gepleit."
Willem luisterde in stilte, en toen Adèle ophield }e
spreken, bleef hij plotseling staan, en vatte beide hare
handen: „Beloof mij," sprak hij stroef, „dat gij alles
doen zult om dit huwelijk te keeren. Ik heb hem ge
kend, doch niet meer aan de academie, later in mijn
beroep als arts. Hij is een schurk en lafaard.
Reeds aan de academie werd zijn naam als die van
een beruchte genoemd ik hoorde daaromtrent niet
weinig, toen ik, ruim een half jaar nadat hij ze verlaten
had, huurder werd van zijne kamers. Johanna gaat
haar ongeluk tegen wanneer zij zijne vrouw w ordt. Voor
het oogenblik kan ik niet spreken, daarom, Adèle, be
loof mij, dat gij een waakzaam oog zult open houden, en
schrijf mij omtrent alles. Zij mag en kan zijne vrouw
niet worden. Ik weet dingen van hem, die voor de
gansche wereld een geheim zijn, doch ik mag me daar
omtrent niet nader verklaren, eer ik bepaalde bewijzen
in handen heb. Zwijg dus, en verdraag, doch vertrouw
op mij en op het goed recht.
„Van harte gaarne," antwoordde Adéle hartelijk.
„Het heeft me reeds goed gedaan vrij uit te mogen
spreken. Tracht uit te vorschen wat Reedes bijoogmer
ken met dit huwelijk zijn; weet gij die, dan hebt gij een
draad in handen, waarlangs gij dit ongeluk mogelijk
voorkomen kunt."
„Ik wil mijn best doenbinnen weinige dagen reis
ik af."
Gearmd traden zij het huis weder in. Uit de woon-
zal nog geene namen noemenmaar
ik kan o. a. een persoon aanwijzen, die
in besturen van zulke vereenigingen heeft
geparadeerd en met de meeste verwaand
heid over de techniek van een instrument
durft spreken (zotteklap natuurlijk), waar
van hij nooit iets heeft geleerd. Die mijn
heer behoort tot de ergste bekladders van
den heer S.
Het is eigenlijk belachelijk, dat als de
heeren Hol, Nicolaï, Muller en v. d. Wurff
den heer S. na onderzoek voor bekwaam
verklaren, gen. bestuur, dat tot zulk een
onderzoek niet eens in staat is, het tegen
deel durft volhouden. Nu gen. bestuur
de zaak scheef heeft voorgesteld, acht ik
mij verplicht een lansje voor de waarheid
te breken.
De heer S. is hier onder voor hem on
gunstige omstandigheden beroepen. De heer
Craeyvanger was toen zijn glanspunt als
musicus reeds voorbij, en zocht in Amers
foort aan lessen terug te winnen, wat hij
in Utrecht verloor. De heer Craeyvanger
had ongetwijfeld wel wat voor op den
heer S. Een deel van het Amersfoortsche
publiek leidde daaruit af, dat de heer S.
niets was, en is tot op heden in dien
waan gebleven.
Met de publieke opinie gedeeltelijk te
gen zich, volgde de heer S. den ouden
heer v. E. als directeur der zangvereeni-
ging op. Onaangenaamheden met het be
stuur, (de bekende kwaal in Amersfoort),
bleven niet uit. De geniale G. J. Van Ey-
ken kwam zich hier vestigen en werd di
recteur van de zangvereeniging.
Niemand kan beter bekend zijn dan ik
met G. J. Van Eyken's oordeel over de
muzikale krachten in Amersfoort, daar hij
kamer kwam luid gelach en pianospel hen tegen, doch
niemand vroeg bij hun binnentreden waar zij zoo lang
toefden.
Dien avond maakten twee paar oogen hnnne opmer
kingen, en wanneer zij elkander ontmoetten, blonk daar
in eene sympathie, die maar al te duidelijk ten nadeele
van Egbert Reede sprak. Of deze zulks bemerkte is on
zeker, doch meer dan ooit was hij op zijne hoede, en
daardoor gedwongen, en toen de heide mannen met een
buiging elkander goeden nacht wenschten, teekende
beider houding slechts een zelfde gevoel, dat van eenen
onoverkomelijken wrok.
Heejt zij gelijk'?
„Vanessa, gij zult wel zoo goed zijn te zorgen dat de
kamers voor onzen gast vroegtijdig in orde zijn." Aldus
sprak Rudolph van Ithenen op zekeren morgen tot zijne
zuster. Het jonge meisje was juist bezig aan het opsie
ren van een prachtige bloemvaas, en terwijl zij met haar
werk voortging vroeg zijWaarom verzoekt gij dit niet
aan uwe vrouw? Het ontvangen uwer gasten is immers
haar zaak
„Natuurlijk, doch aangezien Cateau zeer moede was
van het feest, gisteren bijgewoond, en nog hare kamer
houdt, kom ik hier om aan uwe zorg toe te vertrouwen,
wat gij weet dat thans noodig is. Valer mijne vrouw
maar niet mede lastig, maar handel eenvoudig naar
goedvinden."
„Ik zal mijn best doen, om alles naar eisch teregelen;
doch wees zoogoed, Rndolph, om even intijds na te ko
men zien, of er op de kamers nog iets mocht ontbreken,
daar ik zoo weinig van uws vriends gewoonten afweet."
O, Reede is een zeer gemakkelijke gast. Hij zal wel
in uw smaak vallen, Vanessa, mijn aanstaande zw ager.
Hij speelt daarbij zeer goed piano, en gij zult hem uwe
liederen voorzingen, niet waar
„Gij weet dat ik mij daartoe zelden laat dringen, ik
doe het gaarne als ik er genoegen mee geef. Intusscben
ben ik zeer verlangend nader kennis te maken met den
in zijne goede dagen alles met mij besprak
en ik veel met hem werkte. Met een zeld
zaam élan pakte hij de zaken aan. Haydn's
Schepping zou worden uitgevoerd. Hij deed
al wat mogelijk was om de niet moeilijke
koren van dat toonwerk ingestudeerd te
krijgen; maar na eenige maanden arbeids
was men even ver als in 't begin. Bij
iedere partij waren enkele leden, die zeker
van hunne zaak waren: de overgroote
meerderheid moest echter op 't gehoor
worden medegesleept. 't Ging dan wat
meer, dan wat minder slecht, maar nooit
goed. Toen is men wat anders gaan zingen.
De onaangenaamheden tusschen directeur
en bestuur bleven niet uit. De zaak ver
slapte onder de handen van den genialen
Van Eyken. Hij werd opgevolgd door
Craeyvanger, deze door Nürnberger, deze
door Krönig en met dezen ging de zang
vereeniging te gronde.
Er was toen te Amersfoort ook nog eene
slapende liedertafel, die buiten directie van
den heer S. in slaap was geraakt. Terzelf
der tijd verrees onder directie van den
heer S. een onderwijzerszangvereeniging,
die in bloei toenam, en waarbij zich ein
delijk het achttal leden der slapende lie
dertafel aansloot. Onder deze [leden waren
erdie zich den heer S. niet anders konden
denken dan als iemand, die niets wist. De
onaangenaamheden deden zich weder voor,
en nu had er een incident plaats. Men
gaf eene uitvoering. Weinige oogenblikken
vóór het uur van aanvang verscheen het
gedrukt programma, en daar was de naam
van den directeur niet op vermeld. De
heer S. meende, dat dit opzettelijk was
geschied (ik geloof, dat hij daarin dwaalde)
en de man, die al zoo vaak op onwaar-
aanstaande echtgenoot van Johanna. Is hij niet veel
onder dan zij?"
„Ja, zij verschillen in alle opzichten veel, doch gij
weet wel; zusje, hoe meer verschillend hoe beter dikwijls
de liefde."
„Gij hebt recht; ik hoop dat Johanna de liefdein al
haar volmaaktheid zal leeren kennen. Zij althans ver
dient dit wel."
„Ze is niet mooi."
„Maar zoo goed."
„Ze is soms overmoedig en uitgelaten."
„Zeg: vroolijk en levenslustig."
„Zij mits alle vrouwelijke gratie, ze vermag geen
man op den duur te boeien."
„Ze is zeer liefdevol, en de levendigheid harer bewe
ging, gevoegd bij hare kinderlijke ongemaaktheid, zijn
waarlijk ver te verkiezen boven alles wat in de oogen
der wereld met den naam van Elegantie bestempeld
wordt."
„O, gij dweepsterNn, zorg maar dat alles voor Ree
des ontvangst in orde zij: lk moet naar het dorp."
Het jonge meisje ging met haar arbeid voort, en ver
sierde schoorsteenmantel en bloemvasen met haar ge
liefkoosde rozeo; toen verliet ook zij de weelderige en
toch zoo gezellige woonkamer, en haastte zich naar bo
ven.
Verscheidene malen klopte zij te vergeefs aan Catha-
rina's kamer, en eerst na eenige oogenblikken toevens
werd haar het binnentreden vergund. Op de sofa rustte
de jonge vrouw. Vanessa trad zacht nader, en legde de
koele hand op haar gloeiend hoofd. „Kan ik ook iets
voor u doen, lieve," vroeg de jonkvrouw hartelijk.
Catharina zag haar vriendelijk aan, „ik dank u, de
gewone hoofdpijn kwelt me weder. Zijt gij reeds in de
kinderkamer geweest, en hebt ge naar mijn jongske ge
zien?"
Hij is volmaakt wél, en Jlargeretha vergezelt hem zoo
trouw, dat gij niet de minste zorg voor hem behoeft te
hebben. Tracht wat te slapen; gij hebt zeker gisteren te
veel gedanst."
(Wordt vervolgd.)