ige wijze was verguisd, weigerde aanvan
kelijk te dirigeeren. Kort na dien avond
legde hij zijne betrekking als directeur
neder.
Vervolgens stichtte de heer S. met de
oudste leerlingen der kinderzangschool, die
hij na den heer G. J. Van Eyken diri
geerde, eene dameszangvereeniging. Iets
later begon den heer Dr. Pijzei inet zijne
muzikale avondjes. Deze vielen meer in
den smaak en de dameszangvereeniging
nam in ledental zoozeer af, dat vervangen
werd door eene zangvereeniging met den
heer Dr. Pijzei als directeur.
De gevolgtrekking, die gen. bestuur uit
de werkzaamheid van den beer Dr. Pijzei
als muziekdirecteur afleidt, acht ik te ge
waagd. Indien het waar was, dat onder
dat deel van het Amersfoortsch publiek
hetwelk een vooroordeel tegen den heer S.
heeft, zooveel waarachtige zin voor muziek
bestaat, als gen. bestuur meent, dan zou
het een muziekdirecteur naar zijn zin wel
kunnen bekostigen, dan zou gen. bestuur
niet behoeven te klagen over gemis aan
steun en waardeeriDg, dan zouden de leden
van de afdeeling Amersfoort van Toonkunst
wel de verlangde f 1000 in plaats van nog
geen f 200 bijeenbrengen (zie verslag van
de verg. van 16 Sept. A. C.).
De kinderzangsphool heeft onder den
heer G. J. v. E. gebloeidmaar ook on
der den heer S. Zij is niet door de onbe
kwaamheid van den heer S. te gronde
gegaan, maar door allerlei omstandigheden,
waarvan ik er slechts een paar zal noemen.
Den heer G. J. v. E. durfden velen niet
aan. Hij had terecht een grooten naam,
en men schikte zich in 't algemeen
naar zijn wil. Geheel anders stond men
tegenover den heer S. Een deel van 't
Amersfoortsch publiek hield hem voor een
nul; men stelde hem allerlei dwaze eischen.
Een vader nam zijne kinderen van de
kinderzangschool omdat de heer S. niet
had voorkomen, dat zij bij het zingen
naast een fatsoenlijk Israliëtisch meisje
hadden gestaan, want dat verkoos die vader
niet. De man heeft het mij zelf verteld.
Den grootsten slag kreeg de kinderzang
school bij de oprichting der hoogere bur
gerschool, toen vele leerlingen baar ver
lieten, omdat zij meenden er voortaan geen
tijd meer voor te hebben.
Dat is de korte historie van den gang
der zaken.
En nu moet ik gedeeltelijk toon en woord
van gen. bestuur overnemen en mijn leed
wezen betuigen, dat ik verplicht ben aan
te toonen, hoe hare leden, die als men-
schen en burgers alle achting verdienen
maar in de muzikale wereld volkomen on
bekende grootheden zijn, in eene bui van
nurkschheid over de geduchte terechtwij
zing, die zij van eenigen der eerste musici
ontvingen, onzin hebben uitgekraamd.
't Is vermakelijk na te gaan wat vrucht
en machtelooze pogingen gen. bestuur aan
wendt om zich tegen zulke specialiteiten
te verdedigen.
Indien het waar is, wat gen. bestuur
schrijft, dat door de aanwezigheid van den
heer S. de musikale ontwikkeling te Amers
foort zoo erg heeft geleden, dan moet de
partij, die dien heer veroordeelt, wel uit droe
vige halzen bestaan, daar zij ondanks hare
talrijkheid, niet in staat is geweest, den
invloed van iemanddien zij als zoo on
beduidend afschildert, te neutraliseeren.
Wat verder over dit punt te zeggen is,
kan samenvallen met de beschouwing van
de volgende dwaasheid door gen. bestuur
geuit: //Met bevreemding heeft men dan
#ook gezien, dat iemand, die reeds zooveel
njaren hier ter stede werkzaam is, door
tfhet verwerven van een diploma trachtte
«aan te toonen, dat hij musicus is, wat
z/uit zijne jarenlange praktijk niet is ge
bleken."
in de eerste plaats valt hier op te mer
ken, dat de heer S. den eersten keer,
dat de gelegenheid daartoe door de Yer-
eeniging van Toonkunstenaren werd ópen-
gesteld, zich drie diploma's heeft ver
worven, die hem op gezag van de eerste
toonkunstenaren van ons land tot degelijk
muziekonderwijzer stempelen. Dat dit in
Amersfoort bij allen, die met vooroordeelen
tegen hem vervuld zijn, bevreemding
moest wekken is duidelijk. Die personen
waren zoo gewoon zich den heer S. als
een nul op muzikaal gebied te denken,
dat zij hunne eigene nulliteit op dat ge
bied wel hadden moeten erkennen, indien
zij er het loopje niet op hadden gevon
den, de waarde van diploma's door Hol,
Nicolai, v. d. Wurff en Muller afgege
ven, zooveel mogelijk tot nul te reducee-
ren. Wel zeker, eene verklaring van zul
ke mannen beteekent niet veel, als eenige
Amersfoortsche dilettanten, die toch ook
de nooten, als is 't misschien maar vol
gens één sleutel, kennen, het anders we
ten! Gen. bestuur schijnt er niet aan te
hebben gedacht, dat er in Amersfoort ook
nog menschen zijn, die het aan den heer
S. als eene prijselijke daad toerekenen, dat
hij zich aan 't examen heeft onderworpen.
Dat uit zijne jarenlange praktijk niet
zou blijken, dat de heer S. een musicus,
zelfs een goed musicus is, kan ik verkla
ren onwaar te zijn. Wie weet hoe vaak
deze of gene Amersfoorter, die laag op de
muzikale bekwaamheden van den heer S.
neerziet, met genoegen een stuk onder di
rectie van den heer J. M. Coenen in 't
paleis voor Volksvlijt, of onder die van
den heer Stumpf in 't park hoorde
voordragen dat door den heer S. voor dat
orkest was getranscriptioneerd, of door hem
gecomponeerd, en in de Metronome onder
redactie van den heer Van Buggenhout te
Arlon opgenomen was!
Maar nog op eene andere wijze heeft
de heer S. in de practijk bewezen een goed
musicus te zijn. Zoo lang hij in Amersfoort
is, heeft hij aan mijne kinderen en een
zeer groot aantal mijner leerlingen onder
wijs gegeven, en dat dit degelijk was, is
mij verzekerd door den genialen G. J. Van
Eyken en den bekenden virtuoos C. Coe
nen te Utrecht, die meermalen uitvoerin
gen van ensemblestukken door leerlingen
van den heer S. hebben bijgewoond. Van
beide musici heb ik herhaalde malen de
verzekering ontvangen, dat onderwijs en di
rectie van den heer S. goed waren. En nu
kom ik er rond vooruit, dat ik op de beoor
deeling van die mannen zeer veel hooger
prijs stel, dan op die van een deel van 't
Amersfoortsch publiek (den Heer Dr. Pijzei
incluis), dat den heer S. veroordeelt.
De heer S. heeft hier nuttig gewerkt.
Eenigen zijner leerlingen uit minder gegoe
den stand hebben door zijn onderwijs eene
broodwinning kunnen verkrijgen als muzi
kanten bij muziekkorpsen, en vele jonge
lui uit hoogere standen hebben aan zijne
goede leiding te danken, dat zij eene eerste
partij bij ensemble-uitvoeringen of eene
solo op muziekavonden konden spelen.
Als muziekdirecteur heeft de heer S.
de genegenheid van een deel van 't Amers
foortsche publiek niet weten te verwerven.
Maar van den beginne af had hij met
vooroordeel en tegenwerking te kampen.
Er zijn personendie vertellendat zij
onder zijne directie opzettelijk valsch zon
gen, en dat de heer S. het niet hoorde.
Dat men het met menschen, die zulke
kwajongensstreken uitvoerenin plaats van
krachtig mede te werken om tot een goed
geheel te gerakenniet ver brengtzal
dezen en genen wel duidelijk zijn.
De volgende verwarring van denkbeel-
ders zou men van mannen als in gen.
bestuur zitten niet hebben verwacht: Vóór
twee jaar heelt de heer S. niet gesollici
teerd naar de betrekking van directeur der
zangvereenigingthans doet hij het wel,
dus gevoelde hij zich véór twee jaar niet
geschikt voor die betrekking1
Maar zulk eene gevolgtrekking is krank
zinnig, niet logisch.
Ik weet nietwat den heer S. bewogen
heeft te solliciteeren. Ik kan niet gelooven,
dat hij het ernstig meent. Het zou voor
zeker eene verkeerdheid zijn hem te ver
kiezen. Er bestaat bij een deel van 't
Amersfoortsch publiek te veel vooroordeel
tegen hem om op samenwerking te mogen
hopenen het afleggen van vooroordeelen
is eene te moeielijke kunst om te verwachten
haar hier in korten tijd te zien toegepast.
Als het gezag van mannen als Hol, Ni
colai enz. enz.^niets op de bevooroordeelden
vermag, is geen vergelijk mogelijk.
Gen. bestuur zegtdat //een onzer meest
bekende musici heeft verklaard den heer
S. niet geschikt te achten als directeur."
Waarom verzwijgt gen. bestuur den naam
van dien musicus Ik doe die vraag niet,
omdat ik de waarheidsliefde van gen. best.
betwijfelmaar omdat ik te weinig ver
trouwen stel in de bekwaamheden van de
mij meer van nabij bekende leden van dat
bestuur om op hun gezag aan te nemen,
dat deze of gene bekende musicus is.
De zangvereeniging is in haar volle recht,
den heer S. niet als directeur te verlangen,
maar sommigen harer leden plegen groot
onrecht met een braaf mandie ijverig
werkt voor zijn gezin, in zijne stoffelijke
belangen te benadeelen. Er zijn erdie
er zich op toeleggen den heer S. tegen te wer
ken in het verkrijgen van muzieklessen. En
al doen zij dit in de meening, om op die wijze
de muzikale ontwikkeling in Amersfoort te
bevorderen, het moedwillig en onverdiend
benadeelen van iemand in zijne eerlijke
broodwinning is en blijft eene laagheid.
A. M. KOLLEWIJN, Nz.
Buiten verantwoording der Redactie.
Met verontwaardiging namen wij ken
nis van 't geschrijf van den heer Paul
A. Huët, voorkomende in de N. Amers
foortsche Courant van Woensdag 1.1. 't
Moet voor iemand als den heer Schweins-
berg, die 15 Jaren lang te Amersfoort als
muziekonderwijzer werkzaam was, meer
dan grievend zijn om door een zoo op-
pervlakkigen rechter te worden gebrand
merkt niet alleen als onbekwaam voor zijn
vak, maar bovendien als de middellijke
oorzaak van gebrek aan muziekaal leven
hier ter stede.
Die voorstelling is boosaardig en on
waar te noemen.
't Is onedel om het succes van Dr.
Pijzei, den dillettant, te plaatsen tegenover
den minderen voorspoed van Schweins-
berg, den muziekonderwijzer Dr. Pijzei
had vrienden en bekenden bij massa's en
nog vóór iemand kon nagaan, welke krach
ten hij op muziekaal gebied kon ontvou
wen, was een groot aantal leden door
hem overgehaald om meê te werken tot
de oprichting eener zangvereeniging en
later eener afdeeling der M. T. B. v. T.
Pijzei was de gezellige, prettige man,
die ook door menig gezellig avondje bij
zich aan huis een band tusschen een ze
ker aantal leden der zangvereeniging wist
in 't leven te roepen.
Pijzei was onbezoldigdmet hem stond
of viel de joDge schepping; de meeste
leden deden om hem persoonlijk te beleven
hun best, en het afdeelingsbestuur was
onder hem zoo handelbaar mogelijk. Trok
Pijzei zich terug, 't ware gedaan geweest
met de prettig avondjes, en daarom op-
gepastl
Wij willen niets op Pijzeis muziekale
verdiensten afdingen, maar zijn toch over
tuigd, dat zijn groot succes in de eerste
plaats aan zijne onafhankelijke positie, aan
zijne belanglooze toewijding, aan zijn in
vloed op anderen moet worden geweten.
Niet alzoo een bezoldigd directeur.
Dan praat het bestuur een woordje meê,
en dan ziet dat bestuur wel eens voorbij,
dat zijne inmenging niet altijd bevorderlijk
is aan de ontwikkeling van den muzikalen
zin. Er zijn voorbeelden, dat een bekwaam
energiek musicus den brui geeft van een
te bemoeiziek bestuur en gaat loopen.
In plaats van een woord van waardee
ring over te hebben voor den mandie
z/op niet meer jeugdigen leeftijd" zich gaat
onderwerpen aan een examen in de muziek,
en daardoor het bewijs levert van op de
hoogte van zijn vak te zijnwordt aan dat
loffelijk streven om zich te onderscheiden
den meest hatelijken uitleg gegeven.
De heer Huët spreekt namens het be
stuur der A. v. d. M. t. B. v. T.
Men zou kunnen vragen met welk recht
de heeren bestuursleden toch gewis op
muziekaal gebied erbarmelijke stumpers
in vergelijking met den Schweinsberg en
de mannen, die hem een diploma hebben
uitgereiktzich vermeten om zoo van uit
de hoogte neer te zien op een achtens
waardig en begaafd musicus.
Laf is de mededeeling//met leedwezen
voor den heer S.die als mensch en als
burger alle achting verdient, heeft het
bestuur
Trappen, door 't slijk halen, doodelijk
grieven en dan zoo'n verzuchting, dit alles
geeft ons geen hoogen dunk van de huma
niteit van het bestuur der Amersfoortsche
afdeeling der M. t. B. v. T. in 't algemeen
en van den l. secretaris in 't bijzonder.
X.
Aan
het bestuur der afd. Amersfoort van de
maatschappij tot bevordering van Toon
kunst,
M. H.!
Mij tegen uwe beschuldiging van onbe
kwaamheid te verdedigen, acht ik onnoo-
dig, daar ik door een aantal van de eer
ste musici wordt gesteund, dat mij niet
zooals gij van hooren zeggen, maar door
grondig onderzoek kennen.
Maar ik acht mij verplicht op te ko
men tegen het onedele van uwe handel
wijze, waar ik geschaad kan worden in
mijn middel van bestaan. Waartoe moet
ik zoo rusteloos door eene partij alhier
vervolgd worden? Ik ben steeds stil mijn
weg gegaan en heb uwe vereeniging nooit
tegengewerkt, al werkte ik er niet aan
mede. Ik heb hier ook erkenning, en
daardoor mijn brood gevonden. Misgunt
men mij zelfs dit?
Ik verzoek u M. H., laat mij met rust,
gelijk ik u en uwe vereeniging heb ge
laten.
P. J. SCHWEINSBERG.
Aan
den Heer Secretaris van de Afdeeling
Amersfoort der Maatschappij ter Bevorde
ring der Toonkunst.
Naar aanleiding van eene door u on-
derteekende advertentie, geplaatst in het
Muzijkaal Tijdschrijt //Caecilia" van Au
gustus, neem ik de vrijheid u te berichten,
dat ik u in ieder opzicht onbevoegd acht om
te beoordeelen of hier ter plaatse //groote be
hoefte bestaat aan degelijke muzijkale lei-1
ding."
De muzijkonderwijzer,
G. G. PH. L. BOEKELMAN.
(Buiten verantwoording der Redactie.)
Een raadsvergadering met nieuw
bloed.
Dinsdag 20 Sept. vergaderde wederom
de Raad onzer gemeente. Ook hier kwam
de eedskwestie ter sprake. De Yoorzitter
was van oordeel, dat de heer Gerritsen,
die voor zich de vrije keuze tusschen
belofte en eed verlangde, den eed zou af
leggen. Daarin school volgens zijn Edel-
Achtbare iets plechtigs, iets ja
wat? Erg duidelijk liet hij zich niet uit,
discussie trachtte hij blijkbaar te vermij
den en het plechtige stond niet zóó op
den voorgrond, of de Burgemeester meende
te kunnen blijven zitten bij 't uitspreken
der //plechtige" woordenZoo waarlijk
In den laatsten tijd werd de houding
van 't meerendeel der Raadsleden in pu
blieke geschriften en particuliere gesprek
ken zeer gelaakt. De heeren waren tegen
over den Yoorzitter te veel onderdanige
dienaren. De ontevreden stemming gaf
zich lucht bij de stembus, en het nieuwe
bloed, dat men noodzakelijk achtte en
waarnaar men reikhalzend uitzag, bleef
niet uit. Drie nieuwe leden mochten zit
ting nemen in den Gemeenteraad.
Thans zou er gesproken, geoordeeld,
gewikt, gemotiveerd worden, vooral van
den kant van het nieuwe bloed, zoo oor
deelde men.
't Zou natuurlijk voorbarig zijn om
reeds nu te willen beslissen, of we den
goeden weg opgaan, 't Mag verwacht
worden, dat de heeren Bake, Huët en
Gerritsen, in dezen het nieuwe bloed, steeds
zullen beseffen, dat zij hunne verkiezing
hebben te danken aan de oppositie, aan
dat deel der kiezers, 't welk ontevreden
met den bestaanden sleur van zaken, door
verandering van Raadsleden ook degelijker
behandeling van gemeentezaken hoopte
te verkrijgen. Verliezen zij dit uit het
oog, dan zou het te betreuren zijn, dat de
afgetreden heeren hebben moeten plaats
maken voor anderen, die niet beter zijn.
Een oordeel mogen we nog niet uit
spreken, we kunnen het ook niet. Toch
zal het eenige verwondering baren, dat
tot tweemalen toe een voorstel van den
heer Gerritsen buiten behandeling moest
worden gelaten, omdat niemand het on
dersteunde. 't Gold de benoeming van
onderwijzeressen en een rekest van een
paar Amsterdamsche heeren in zake een
stoomtram van Laren naar Amersfoort.
Ook een Raadslid kan prikkelbaar zijn,
en daarom verwondert het ons minder
dat niemand der oude leden lust gevoel
de om iets dat de heer G. voorstelt te
ondersteunen, dan wel dat de heeren Ba
ke en Huët goed venden om te zwijgen.
Dat hadden de afgetreden heeren ook kun
nen doen. Een beetje meer licht ware
waarlijk niet overbodig geweest en op de
ze wijze werd ook alle discussie buiten
gesloten.
Of men soms haast gehad heeft? De
heer Gerritsen had geen haast. Drie voor
stellen in een eerste vergadering, nadat
nog van te voren de eedskwestie ter spra
ke was gekomen, 't getuigt van ijver maar
ook van voortvarendheid.
Als er maar geen overschatting van
eigen krachten bijkomt! Het jongste Raads
lid is nog niet oud van dagenhij leere
inzien, dat men zich voor kleinigheden
niet moet warm maken, zoolang zaken
van ingrijpend belang al onze oplettend
heid vereischen.
Had hij dit beseft, dan ware hem ge*
wis de verrassende bekentenis van den
burgemeester niet ontgaan, dat wel hij, de