NIEUWE
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
Amersfoort, Baarn, Bunsclioten
Woensdag 21 December 1881.
t,
ZONDER MASKER.
No. 102.
Tiende Jaargang.
Uitgever: A. M. Slothouwer,
Advertentiën kunnen Inge»
zonden worden tot uiterlijk
morgens 8'/2 uur des Woens
dags en Zaterdags
Eene viermaal geplaatste ad
vertentie wordt slechts drie
maal in rekening gebracht.
AIHERSFOORISCHE COURANT.
Abonnementsprijs voor Amersfoort per 3 maanden 1,
Franco door bet geheele Rijk1,10.
Afzonderlijke nummers 3 Cent.
Dit Blad verschijnt des Woensdags- en des Zaterdags.
te Amersfoort.
Advertentiën van 16 regelsJ 0,40.
Iedere regel meer 0,05.
Voor het Buitenland0,075
Reclames per regel0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
OFFICIËELE PUBLIC ATIEN.
De Burgemeester en Wethouders van
Amersfoort
Gezien de wetten van den 19. Augus
tus 1861 (Staatsblad No. 27) en van den
1. Mei 1863 (Staatsblad No. 44), betrek
kelijk de nationale militie, benevens het
koninklijk besluit van den 17. December
1861 (Staatsblad No. 127);
Doen te weten, dat op Zaterdag den
7n en Donderdag den 12n Januari 1882,
telkens van 's voormiddags 10 tot 1 uur
des namiddags, ten raadhuize der gemeen
te de inschrijving voor de nationale mili
tie zal plaats hebben van jongelingen, die
in den loop van het jaar 1863 geboren
en alzoo in 1883 aan de loting onder
worpen zijn.
En brengen hierbij de navolgende wets
artikelen in herinnering:
Art. 15. //Jaarlijks worden voor de
//militie ingeschreven alle mannelijke in
gezetenen die op den 1. Januari van het
z/jaar hun negentiende jaar waren ingetre
den.
z/Voor ingezeten wordt gehouden: 1. hij,
z/wiens vader, of, is deze overleden, wiens
//moeder, of, zijn beiden overleden, wiens
z/voogd ingezeten is volgens de wet van
z/den 28. Juli 1850 (Staatsblad No. 44);
#2. hij, die geen ouders of voogd heb-
FICUILLETON.
Erlenlad.
XXXII.
„Ach, Cateau! ik ben immer raadselachtig tegenover
u geweest; nimmer wist ge recht, wat uw man u te ver
bergen had, en een geheim trok zich als een zware muur
tusschen ons beider harten op, waardoor ge vergeefs
poogdet heen te blikken."
„Maar, Kudolph, ik heb altijd uwe geheimen geëer
biedigd, daar ik mij niet gerechtigd achtte mij daarmede
te bemoeien!" sprak Catharina, en zag stil voor zich
heen; „daarbij had ik u te lief, om u onaangename
herinneringen te binnen te roepen."
„Zóó lief had ge me, en vergat daarbij u zelf, slechts
bekommerd om mij? O, vrouw, en zoo ik die liefde niet
waard ware, zoo ge wist, dat ge een onmensch uw hand
geschonken hadt, dien de aardbodem slechts zuchtend
draagt, zoo ge wist welk geheim mij dag en nacht foltert,
o, evenals de natuur, die me een hel schijnt, zoudt ge
mij van u stooten, met afgrijzen wendet ge uw gelaat
van me, om u in het binnenste der aarde voor mijn ver
pestenden ademtocht te verbergen."
Vol schrik en ontsteltenis sloot Catharina kramp
achtig de handen op hare borst te zamen, en smeekend
staarde ze haren echtgenoot aan, terwijl ze sprak O
manlief, zie me niet zoo woest aan; wat heb ik misdre
ven Ach pijnig uw hoofd niet zoozeer, dat nog zwak
is van de zware ziekte; ach, mij ter liefde, ban dat ge
heim nit nw zinnen, vertel het me niet, nu niet, maar
volg me naar boven de menschen zullen niet weten,
waar we heengedwaald zijn!" En ze omhelsde hem tee-
der en kustte dien mond, die, zoo bleek en saamgeperst,
haar het ergste deed vreezen.
„Neen, blijf!" beval Rudolph, „geen 6tap zet ik ver-
z/bende, gedurende de laatste, aan het in
z/de eerste zinsnede van dit artikel ver-
//ineld tijdstip voorafgaande, achttien maan-
z/den in Nederland verblijf hield; 3. hij,
z/van wiens ouders de langstlevende inge-
z/zeten was, al is zijn voogd geen inge-
zeten, mits hij binnen het Rijk verblijf
//houde."
z/Voor ingezeten wordt niet gehouden
z/de vreemdeling, behoorende tot eenen
//Staatwaar de Nederlander niet aan
z/den verplichten krijgsdienst is onderwor-
z/pen, of waar ten aanzien van de dienst
plichtigheid het beginsel van wederkee-
z/righeid is aangenomen."
Art. 16. //De inschrijving geschiedt:
//l. van eene ongehuwde in de gemeente
z/waar de vader, of, is deze overleden, of
//moeder, of, zijn beiden overleden, de voogd
z/woont; 2. van een gehuwde en van een
//weduwnaar in de gemeente waar hij woont;
3. van hem die geen vader, moeder de
z/voogd heeft of door dezen is achtergelaten,
z/of wiens voogd buiten 's lands gevestigd
z/is, in de gemeente waar hij woont; 4. van
z/den buiten 's lauds wonenden zoon van een
//Nederlander, die terzake van 's lands dienst
z/in een vreemd land woont, in de gemeen-
z/te waar zijn vader of voogd het laatst in
//Nederland gewoond heeft."
Art. 17. //Voor de militie wordt niet
//ingeschreven I. de in een vreemd Rijk
//achtergebleven zoon van een ingezeten,
z/die geen Nederlander is; 2. de in een
z/vreemd Rijk verblijfhoudende ouderlooze
z/zoon van een vreemdeling, al is zijn
z/voogd ingezeten; 3, de zoon van den
//Nederlander, die ter zake van Js lands
//dienst in 's rijks overzeesche bezittingen
z/of koloniën woont.'"
Art. 18. //Elk, die volgens art. 15
//behoort te worden ingeschreven, is ver
plicht zich daartoe bij Burgemeester en
//Wethouders aantegeven tusschen den lsten
pn 31ste" Januari.
z/Bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstem
stenis is zijn vader, of, is deze overle
gden, zijne moeder, of zijn beiden over
kleden, zijn voogd tot het doen van die
//aangifte verplicht."
Art. 20. kUijdie eerst na het in
treden van zijn 19de jaaar, doch vóór
z/het volbrengen van zijn 20steingezeten
z/wordt, is verplicht, zich, zoodra dit
z/plaats heeft, ter inschrijving aantegeven
z/bij Burgemeester en Wethouders der
//gemeente waar de inschrijving volgens
z/art. 16 moet geschieden."
Verzuim van aangifte ter inschrijving
wordt gestraft met eene boete van f 5
tot f 100 en subsidiaire gevangenisstraf
van ten hoogste tien maanden.
Bij de aangifte van hen, die elders ge
boren zijn, wordt de overlegging van
eene geboorte-acte gevorderd, tot wier
kostelooze verkrijging men zich ter Se-
cretarte dezer gemeente kan vervoegen
eenige dagen vóór de aangifte.
Amersfoort, den 19 December 1881.
Burgemeester en Wethouders voorn.
De Secretaris, De Burgemeester,
W. L. SCHELTUS. VAN PERSIJN.
De Commissaris des Konings in de pro
vincie Utrecht,
Gezien het besluit van heeren Gedepu
teerde Staten der provincie Utrecht, in dato
8 December 1881, no. 82;
Gelet op art. 11 der wet van den 13. Ju-
nij 1S57 (Staatsblad no. 87)
Brengt bij deze ter kennis van de belang
hebbenden, dat de sluiting der jagt voor de
provincie Utrecht is bepaald op Zater
dag, den 31. December 1881, met zons
ondergang, met uitzondering echter van het
vangen van Waterwild met slagnetten en
het vangen van Eendvogels in eene eenden
kooi of een daarmede gelijkstaand toestel,
alsmede het schieten van Waterwild, aange
duid in art. 17 der aangehaalde wet, iu de
localiteiten, alwaar het schieten van Water
wild geoorloofd is, jachtbedrijven, vermeld
in art. 15, litt. d, en h, dier wet, waarvan
de sluiting later zal bepaald worden.
En, ten einde niemand eenige onwetend
heid hiervan voorwende, zal deze worden
afgekondigd en aangeplakt, waar zulks te
doen gebruikelijk is.
Utrecht, den 12 December 1881.
De Commissaris des Konings voornoemd,
DE VOS VAN STEEN WIJK.
Amersfoort, 21 December 1881,
Het gemeentebestuur alhier heeft 1.1.
Woensdag publiek aanbesteed,/het onder
houdswerk van de openbare bestrating," ge
durende 1882/83, aannemer T. W. Boute
als minste inschrijver.
De bureau-behoeften der Secretarie, als
mede Schoolbehoeftenwaaronder ook de
Schoolboeken, hetwelk dit jaar voor het
eerst alhier plaats had, aannemers zijn de in
schrijvers A. M. Slothouwer, A. J. Klasser
en C. E. Huêtink; de Schoolboeken Mej.
de Wed. P. Andreae Menger te 1IAH>
IËVELD.
De Minister van Waterstaat heeft onzen
voormaligen stadgenoot, den Heer II. Wort-
man, aspirant-ingenieuraangesteld om
werkzaam te zijn bij de ijsopruimiug in de
rivieren enz.
der, vóór ge alles weetl" Krampachtig trok hij zijn sid
derende vrouw tot zich en verhaalde haar alles, wat de
lezer reeds weet, en kleurde het met de donkerste ver
ven, ontzag zich in niets, kende geen pardon, maar
klaagde zichzelf aan als een huichelaar en bedrieger, één,
die ja, indirekt, maar toch den dood van een mensch op
zijn geweten had. „En thans, nu ge alles weet, Catha
rina, wend u nu vau me af, verfoei me, of, veracht me,
stoot me nu van u, gelijk de natuur, die in opstand ge
raakt bij eiken tred, dien ik zet." Hierbij stond hij op,
en leunde geheel wanhopend tegen een eikenstam.
Geheel verplet zat Catharina nog op dezelfde plaats
een rilling doorvoer hare leden, en met versteenden blik
staarde ze in den stikdonkeren nacht van schuld eu jam
mer. Nu kende zij den man wiens naam zij droeg! Ach,
ware dit geheim een geheim voor haar gebleven, en kon
ze hem in hare onwetendheid nog liefhebben, als te vo
ren! En dit kon ze, de liefde toch eener vrouw sterft
niet zoo spoedig, integendeel, nog meer voelde ze thans,
hoe onmisbaar hij haar was, en hoe zou ze dus hem,
die met zooveel berouw zijn schuld beleed, hoe zou ze
hem terug kunnen stooten? Nog meer dan vroeger
achtte zij hem thans, daar ze zag, dat zijn hart, hoe
schuldig ook, niet bedorven was, maar leed en streed
tegen het kwaad, dat eens zulk een overmacht over hem
gekregen had.
langzaam rees ze op eD schuchter trad ze op Ru
dolph toe, die nog altijd in dezelfde houding tegen dien
zwaren boom leunde. Hare bevende hand legde ze op
zijn schouder en slechts een fluisterend „Rudolph
kwam van hare lippen. Verschikt zag hij haar betraan
de oogen, terwijl de grootste vrees in zijn blik lag voor
't vonnis, dat hij van hare lippen afwachtte.
„Rudolph!" sprak Catharina, „hebt ge me nog lief?"
en snikkend verborg zich haar hoofd aan zijn borst.
„Hoel is dat uw antwoord?" sprak hij ten hoogste
verbaasd. „Geen donderend vonnis velt me neer? Geen
verachting spreekt er nit uwe trouwe oogen?"
„Kan ik hem verachten, die op het slagveld ligt uit
gestrekt, en nog met bebloede hand het zwaard houdt
vastgeklemd om den vijand te weerstaan? Kan ik u
verachten, die leed en streed omdat in vroeger jaren
in een onbewaakt uur de vijand binnensloop? O, woel
niet zoo met eigen hand in uw schuld en smart,
verteer u zelf niet, bedenk, dat gij mij dierbaar,
uw kind onmisbaar zijt, en zie vooruit. Ach ja, lieve
man, uw schuld is groot, maar is ze zóó groot, dat ge er
niets van zondt kunnen afdoeD? O steek uw hauden
nit den mouw, uw Catharina zal u helpen, zal uw rust
terug helpen zoeken. Ze zal zorgen voor dit arme kind;
die ongelukkige moeder zal ze troosten en liefhebben
en de belooning die ze wacht, ze is gering en toch zoo
veel, zoo onuitsprekelijk veel waard voor mij! Eén
glimlach van uwen mond beloont mij meer dan een ko
ning in staat is te doen."
„O, vrouw! zijt ge een bovenaardsch wezen, voor wie
ik hier knielen moet, mij zegenend in plaats van me te
vloeken? Spreekt de Godheid door uwen mond troostre
denen tot mij en wijst ze me den weg, om in eigen
oogen weer te kuonen rijzen Hoe groot, hoe verheven,
hoe rein staat gij tegenover mij, en heiligt de plek, die
kort te voren mij een hel was; gij, het belichaamd
ideaal, waar elke verheven geest naar streven moetl"
„Mijn lieve Rudolph! niet de vrouw zij uw ideaal.
De waarde van den man toch is eene audere dan die der
vrouw! Gij moet strijdend en met inspanning van al
uwe krachten uw ideaal over puinhoopen, over graven
bereiken; de vrouw, zoo lang zij zich niet van de na
tuur afwendt; is het ideaalDoch om u te doen
zien, dat de vrouw niet uw ideaal zijn kan, zoo volg
mij, kom met mij mee! Want zie, thans beheerscht mij
een wet, die gijlieden dikwijls met de grootste geniali
teit als een kleinigheid overtreedt't is de wet der wel-
voegelijkheid, voor u een niets, voor ons van bindende
kracht van de wieg af tot het graf! De menschen zou
den niet welen waar we zoo lang bleven en zich onge
rust makeD; kom, volg me, nog slechts eene kleine in
spanning en wij zijn weer bij hen!"
Stil en in zichzelf gekeerd, gingen beiden, de armen
door elkander gestrengeld voorwaarts! De zon brak reeds
door 't geboomte; dat, zich in de koelte wiegelend, le
vende schaduwen op het donkere mos wierp; de heldere
hemel vertoonde zich, en beiden stonden in een zee van
licht, die de stralende zon over den topvan den Hornis-
Grinde uitgoot. De top van deze berg is moerassig
en kaal, en vergunt naar alle zijden een onbelemmer-
den, oubegrensden blik in 't rond. Wendt men het
oog nuar het westen, dan bemerkt het den landen en
volken verbindenden Rijn, die iu zijne blauwe golven
de spitsen van den alouden Munster te Straatsburg
weerspiegelt, terwijl dicht voor onzen voet de ruïnen
van het Brigitten-schloss zich met taaie vasthoudend
heid aan een lageu bergtop vastklemmen, als vreesden
ze, dat ook de laatste herinnering van een vervlogen
gelukkiger eeuw in het niet verzinken zou. In het
oosten ontwaart ge een onafzienbare reeks van bergtop
pen met donker geboomte beplant, die n zoo somber
aanzien als strekten ze nog immer tot ongestoorde ver
blijfplaats van beerenen wilde zwijnen; in het zuiden
troonen de Alpen, en verheffen in onbewegelijke rust en
met verheven majesteit het hoofd boven de wolken die
in het gevoel hunner onmacht, hen in hun vlucht op
zijde te streven, aan hun voet blijven hangen. Wat kau
hier een menschcnoog aanschouwen, dat niet reeds dui
zenden vóór hem getroffen heeft, en onmogelijk is het
der pen, dat op te teekenen. wat reeds zoo menig
hart sneller deed kloppen. Jaren vlieden heeD, de
mensch veranderd en vergaat, maar wie schuift 'een
dezer bergen van zijn plaats, wie gebiedt den Rijn
terng te spoeden naar zijn bronnen? In uwe omarming,
natuur, is de menseh de eeuwigheid nabij, en doortin
telt zijn twijfelende ziel een eeuwigen geest! Wie
nooit beklom het hoogc berggevaarte en nooit diep
onder zich de aarde in blauwe nevelen gehuld zag, wie
nooit zweefde hoog boven haar in het bereik der'wol-
ken, die kent u niet, o, heilige zielsbegoocheling, die
eeuwen, tot e'én dag te samensmelt, die het verleden,
het heden en de toekomst iu een ondeelbaar pnnt ver-
eenigt I Wordt vervolgd.)