NIEUWE NIEÜWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR instort, Ban, Basctotn, lenss, Enemeli, HoevelakenBoeslasil, Leisies, Soest, ZONDER MASKER. j v v i B-i. ,a Uitgever: A. HfSlothouwer? tD j nnvs Advertentiën kunnen inge zonden worden tot uiterlijk 's morgens 8VS uur des Woens dags en Zaterdags Eene viermaal geplaatste ad vertentie wordt slechts drie maal in rekening gehracht. no. io3. Zaterdag 24 December 1881. Tiende jaargang. AMERSFOORTSCHE COURANT Advertentiën van 16 regelsJ 0,40. Abonnementsprijs voor Amersfoort per 3 maanden 1,—. _T1, Iedere regel meer 0,05. Franco door het geheele Rijk1,10. B Voor het Buitenland0,07» Afzonderlijke nummers 3 Cent. TE AMERSFOORT. Reclames per regel0,20. Dit Blad verschijnt des Woensdags- en des Zaterdags. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. geslacht geen verhevener leus te beden ken dan /hebben is hebben - en krijgen is de kunst!" En zoo komt het, dat er immer strijd is op aarde. Strijd Och neen we mogen het dien edelen naam niet eens geven. Strijd, voor al op het gebied van het zedelijk leven, staalt de spieren en boezemt den kampi oenen een hoogere geestkracht in, en al worstelende ontzwemmen we het gevaar van wegzinken in den oceaan van alle- daagschheid en flauwhartigheid. Wat wij in den regel vertoonen, is het onwaardig schouwspel van een vechtpartij zonder eenige kieschheid in de keuze der wape nen, en met volkomen verachting van den regel, dat alleen hij in het strijdperk mag tre den die zijn tegenstander als zijns gelijke wil bejegenen, dien hij in elk geval ver plicht is recht te wedervaren. Toch - ondanks dat alles is het on weersprekelijk, dat een beginsel van hoo gere orde dan de lage zucht om zijn per soonlijk belang te doen bovendrijven, om zijn individueele meening als de eenig ware te zien erkend, in de menschheid leeft en groeit. Wij zien het niet altijd, maar het is er en het werkt, altijd voort. Boven het tromgeroffel der strijdenden zweeft de engel des vredes, die zijn olijftak als een liefelijk zinnebeeld voor onze oogen wuift. Ja, er is iets dat men de menschheid noemt, al zouden we het bij het koorts achtig woelen der individuen soms vergeten. Er is solidariteit van belangen, van wen- schen, van aspiratiën ten goede, in de har ten van al de leden van ons geslacht, - al zouden zoo vaak onze woorden en daden zulks doen betwijfelen. Gelooft gij het niet? Waarom zou dan telkenjare weer het lied van vrede en van welbehagen, dat uit de Kerstnacht zoo vertroostend ons tegenklinkt in ons gemoed zooveel weerklank vinden! Hier, bij de herdenking van het heu gelijk feit, dat het oogenschijnlijk zoo een voudig beginsel der algemeene menschen- liefde, verpersoonlijkt in den man wiens geboorte de Christenheid herdenkt, aan de geschiedenis der wereld een anderen loop gaf, en de langzame omwenteling teweegbracht die eenmaal voeren zal tot de volledige toepassing van datzelfde beginsel op alle verhoudingen waarin de menschen ten op zichte van elkander optreden, - hier, in die stille dagen, aan kalme feestviering gewijd, gevoelen wij eerst recht diep hoe groot onze behoefte is aan vrede, aan ouderlin gen steun. We herinneren ons zoo menig oogenblik in ons leven, waarin we misschien bezweken zouden zijn, had de hand eens broeder» onze krachten niet geschraagd; we beseffen wat het zeggen wil, onze nooden uit te weenen aan het hart van hem of haar, die ze verstaat, - onze vreugde te deelen met den man of de vrouw, die er een deel van zijn eigen geluk in vindt. Wij blozen over de kleingeestigheid van onze jongste geschillen; we schamen ons over de zorg waarmede we de oorzaken die ons verdeeld hielden hebben aange kweekt, - en we bejammeren onze traag heid in het opsporen van verenigingspun ten. Op dien schoonen Kerstochtend, waarin het vredelied van het nederig dorpskerkje zijn toonen vermengt met het statig klok gebrom, dat niet door het gewoel der steden wordt verdoofd, doorstroomen ons aandoeningen vol heiligen ernst, - en we zouden des menschheid wel willen toe roepen: Komt, broeders, laat ons al ons leed bijeenvoegen, we zullen het gezamen lijk dragen; laat ons al de registers onzer onderlinge grieven voor goed schoonvegen; laat ons vergeten, dat we ooit vijandig tegenover elkander hebben gestaan. Ongetwijfeld, morgen, als de klanken van het Kerstlied hun laatste golvingen in de oneindige ruimte hebben doen weg vloeien, zal de strijd op nieuw beginnen en zal wederom het égoïsme opstaan en het woord vragen. Maar wellicht zal bij enkelen toch iets overblijven van die goede indrukken, en zal hun levens- en wereld beschouwing er een klein tintje helderder, hun waardeeringsvermogen een weinig meer ontwikkeld door geworden zijn. Aanstonds vormen zich wederom de twistende groe pen, die men de //partijen" noemt, en die hun roeping zoo vaak miskennen door de pijlen van de verdachtmaking en de schich ten van den haat naar elkanders hoofd te slingeren. Toch kan het niet anders, of we zullen ons met toenemende kracht gedrongen gevoelen tot de erkenning, dat het //Vrede op aarde, in de menschen welbehagen" op iets beters en reiners wijst dan we ooit in het gewoel van den strijd kunnen deelachtig worden. AI3 een vriendelijke ster blinkt het ideaal van het //mensch-zijn" ons tegen boven de kribbe, die voor de Christelijke wereld het zinnebeeld is geworden van een nieuw, van een door het vuur der liefde verjongde maatschappij. Zullen wij ooit de velden betreden, boven welke dat licht in vollen luister schittert Amersfoort, 23 December, 1881. Dinsdagavond ten ongeveer 9 uur, zijn door de Politie aan het station alhier aan- Op het kleine stukje aardoppervlakte, dat binnen onzen gezichtskring valt, en waaraan we, met een verschoonbare zucht tot zelfverheffing gewoon zijn den naam van //de wereld" te geven, gebeurt, he laas maar al te veel dat het hart van den denkenden en gevoelenden mensch smartelijk aandoet. Wij zoeken naar licht, naar waarheid, doch niet zoodra zien wij daar naast ons den broeder, die langs een anderen weg datzelfde ideaal wil trach ten te bereiken, of terstond wordt de de mon van den strijdlust ons de baas, en wij staken ons eigen onderzoek om hem het recht te betwisten, welks erkenning we voor ons zelf eischen. Of, als we iets meenen gevonden te hebben, - misschien ook dat we het slechts van een derde, die zelf ook weinig opdolf uit de diepten van het onbekende, overnamen, - dan rusten we niet, alvorens allen in bewondering wegzinken voor ons kleinood - van vaak luttele waarde. Of wel, erger nog, we bemoeien ons volstrekt niet met hetgeen we droombeelden en hersenschimmen noe men, doch jagen uitsluitend naar het tast bare, naar hetgeen klinkt en handelswaarde bezit, als ware er voor het menschelijk FPCUTXjXJETOTST. Erlenbad. XXXIII. Die begoocheling vergaat, en de mensch daalt in de groeve; en zoo hij eens weer op kon staan, en zich weer kon plaatsen hier op dezen bergtop, hij zou niet weten, hoe lang hij geslapen had; want onveranderlijk is het alles, wat hier de blauwe hemel dekt, en slechts dan, wanneer zijn oog gindschen Munster in zijn puin zag liggen, dan zou hij stil weer in den schoot der aarde te- rugkeeren en zeggende tijd is voortgegaan en voerde met zich weder, wat den stempel der eeuwigheid niet aan het voorhoofd droeg Dienzelfden avond vinden we Rudolph en Catharina in een kamer van het hotel Erlenbad terug. Nog geheel vervuld van hetgeen ze dien dag gezien en ondervonden hadden, zitten ze thans hand in hand aan de kleine, met een wit servet bedekte tafelwaarop twee kaarsen een niet te schitterend licht verspreiden. O, gij man, in den bloei van nw leven, hoe zie ik u zoo gaarne in dat ziel volle zwarte oog, hoe krachtig krullen uw roode lippen zich tot een gullen, vriendelijken lach, terwijl ge uw blonde gade in het zachte lieve aangezicht ziet! Gij hebt uw voorhoofd met eene heilige olie gezalfd, toen ge uw schuld bekendet, en het vast besluit naamt te herstellen, wat uw woeste drift eens misdeed, geheiligd zijt ge thans in de oogen van haar, die uw leven deelt; waut gij hebt ondervonden, dat een echt vrouwenhart niet verwijt waar het bemint, maar door vergiffenis tracht te winnen; thans eerst gevoelt ge, dat er ook genot kan bestaan in het erkennen van schuld, deze zoo moeilijke daad voor den man, terwijl gij bemerkt, dat dit u niet vernedert maar verhoogt in de oogen van haar, die ge lief hebt I Doch thans gevoelt ge, dat ge verder spre ken en niets meer verbergen moet, opdat het kwaad, in zijn snellen voortgang gestuit worde. Hoe ernstig klinkt uw woord, en met hoeveel verwachting hangt uw oog aan de lippen uwer vrouw, als ge thans spreekt: Ca tharina, deze avond moge dan geheel mijn verleden be sluiten; ge weet thans, hoe ik geleden en niet zelden aan mij zelf getwijfeld heb. Zult gij het in mij misbillijken, dat ik een geheim schend, dat niet alleen mij toebe hoort?" „Ge weet we), dat we nimmer de geheimen van anderen aan ons vertrouwd, schonden." „Neen, gij wildet daarvan nooit hooren; doch hier is het iets auders, vrouw; bewaar ik het stilzwijgen, zoo wordt uwe zuster ongelukkig." „Rudolph!" „liet is zoo, Catharina, Reede is uwe zuster onw aar dig." En hij vertelde haar eenige trekken uit diens le ven, slechts aan hem bekend, deelde haar het gesprek mede bij zijn eerste bezoek op Rapenburg, na zijn ver loving gehouden, en verheelde haar niet, dat de vrees om hare achting te verliezen, hem zelf toen weerhouden had, om haar de wapenen tegen Reede in handen te geven, „want," zeide hij, „ik had u maar eenige brieven van hem en over hem te doen lezen, en ge zoudt gewe ten hebben wie hij was." „Zijn die brieven nog in uw bezit?" „Gewis, ze waren in de bovenste lade van mijn schrijf bureau, toen ik ziek werd. Gij zelve moet ze dus ver zegeld hebben." „Dan,, Rudolph, bid ik u, laat ons niet talmen. La ten we alle krachten aanwenden om dit heilloos ver raad aan mijne zuster te voorkomen. Thans nu ge me uw vertrouwen geheel hebt geschonken, behoeft ge Ree des valsche vriendschap niet meer te vreezen; hij kan niet tegen u intrigeeren nu ik alles weet." „Vóór alle dingen moeten we dan die brieven nakij ken. Ze liggen allen, nog verzegeld, in uw koffer, ik legde ze zelf daarin, omdat ik niet wist of er ook papie ren onder waren, die noodig konden zijn." Terwijl Rudolph zich met zijn brieven onledig hield, stond Catharina in het daarnaast gelegen vertrek voor het bedje van haren lieveling, die daar zoo rustig onder de trouwe zorg van Grethe sluimerde. Toen ze weder in de zitkamer kwam, was haar echtgenoot aan de tafel gezeten, het hoofd over de pa pieren gebogen. Hij zag op, toen ze hem naderde; zijn gelaat was doodsbleek en ontroerd. „Mijn hemel, man, wat scheelt u?" „Catharina, de brieven zijn weg; ze waren niet in het pakket!" antwoordde hij ontsteld. „Dat kan niet waar zijn. Ik zelf heb alles, wat in de lade lag onder het oog van vader geborgen, en in dit pa pier verzegeld. Waren die zegels ongeschonden?" Volkomen." Hebt ge al de papieren nagezien, zal ik u helpen zoe ken? Doe geen moeite, ze zijn er niet bij. Catharina zag ontsteld haren man aan, en zweeg. Was er niemand in de kamer, toen hij die lade opendet. Niemand. Doch hebt ge me niet gezegd, dat gij dien nacht niet gewaakt hebt. Ik herinner mij, dat Egbert en papa dien nacht zich in het waken afwisselden. O, Rudolph, daar gaat me een licht op! De sleutel bleef dien nacht op het bureau steken, daar ik niet anders gedacht had, dan zelf weder te waken, en eerst den volgenden morgen maakte vader mij op dit verzuim opmerkzaam. Acht gij Reede tot deze laagheid in staat? Ik dacht aan hem, zoodra ik de papieren miste. Hij zou geld gegeven hebben om die te bezitten, en noch uw vader, noch een der dienstboden wist van hnn be staan. Dit moet nauwkeurig onderzocht worden, Ca tharina. Daartoe zouden we naar Holland terng moeten gaan. Ja gewis. Doch de dokter acht het voor u zoo noodig, dat ge nog eenigen tijd hier de berglucht geniet. Ik gevoel me weer sterk en frisch. We zullen du3 huiswaarts keeren, uwe zuster mag niet opgeofferd worden aan onze zucht tot gemak en ontspanning. Reede te ontmaskeren is van nu aan mijn streven, en dit temeer, wanneer het blijkt, dat hij deze brieveu gestolen heeft doch, Catharina, ik huiver, hiertoe over te gaan; ik zelf toch heb zooveel misdreven, en nu gij mijn geheim kent, hebt ge alle recht mij toe te voe gen, dat ik allerminst. Stil man, viel ze hem ernstig in de reden. Stil, ik wil niet, dat ge aldus spreekt. Gij hebt recht, om hem aan te vallen. Zie, wanneer hij alleen, vóór jaren, op de glibberige baan van een vrij, jeugdig leven was uitgegleden, dan zouden we kunnen ver geven, wanneer hij thans oprecht onze zuster beminde. De liefde maakt immers zoo vele overtredingen goed. Doch daar het ons blijkt, dat hij haar niet bemint, dat hij haar eenvoudig om zekere beweeggronden tot vrouw verlangt, dat hij nog thans valsch en slecht beide is, en een naberouw en liefde veinst, nu moet ge tegen hen optreden, of ge maakt u schuldig aan het ellendigst verraad ten opzichte van onze eenvoudige, onergden- kende Johanna. Nogthans schijnt het mij onnoodig daarom alleen nu reeds de terugreis naar het vaderland te aanvaarden. Veeleer stel ik voor eenvoudig te ver zoeken, dat ze haar huwelijk uitstelle tot na onze te rugkomst. Antwoordt zij hierop weigerend, dan nog is het tijd genoeg huiswaarts te keeren, en de zaak te onderzoeken; stemt ze toe, dan mogelijk leert zij zelve hem, in dezen langeren omgang, van eene zijde kennen, die haar ook zonder onze tusscheukomst doet wen- schen van hen ontslagen te worden. Is dit het geval, dan znllen we alles laten rusten, want dan is immers ook zonder verder onderzoek, uwe vriendschap voor goed den bodem ingeslagen. Gij zijt miju verstandig wijfje. Welnu ik zal morgen aan Johanna in dezen zin schrijven; mocht maar een goede genius haar influisteren, dat zij onzen wensch gehoor geve! (Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1881 | | pagina 1