NIEUWS" EN ADVERTENTIEBLAD VOOR Amersfoort, Baarn, Banscboten, Efines, Mmiïi NIEUWE Zaterdag 1 April. Nuttige kennis. ZONDER MASKER. No. 26. Elfde Jaargang. Uitgever: A. M. Slothouwer, Advertentiën kunnen inge zonden worden tot uiterlijk 's morgens 8'/s uur des Woens dags en Zaterdags. Eene viermaal geplaatste ad vertentie wordt slechts drie maal in rekening gebracht. Abonnementsprijs voor Amersfoort per 3 maanden f 1, Franco door bet gebeele Kijk1,10. Afzonderlijke nummers 3 Cent. Dit Blad verschijnt des Woensdags- en des Zaterdags. te Amersfoort. Advertentiën van 16 regelsJ 0,40. Iedere regel meer 0,05. Voor het Buitenland0,07s Reclames per regel0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Wat weet „men" eigenlijk van de „Oost" te vertellen? i/'t Is er weergaascb warm." „De menschen die er wonen zijn zwar ten of liplappen." Het woord „menschen" is hier min of meer in overdrachtelijken zin gebezigd, en voornamelijk omdat aan „men" voor 't oogenblik geen ge schikter term te binnen schoot. „Je eet er 's morgens rijst met kippen 's middags kippen met rijst en zoo ver der bij afwisseling, van 1 Januari tot 31 December. Voorts zijn er groote sappige vruchten, erg verfrisschendwaarvan je de cholera krijgt als je er veel van eet. Een Europeaan wordt nog al een enkele keer door zijn huishoudster vergeven, om dat hij niet met haar trouwen wil." i/'s Winters regent het er zes maanden aan één stuk, dag en nacht aanhoudend door. Daarna scheidt het op eens uit met regenen, en er valt verder zes maanden lang geen droppeltje nat." „Wie, niet in militairen dienst zijnde, uit eigen beweging naar „de Oost" gaat, doet het alleen om over eenige jaren zijn schaapjes op het drooge te hebben. Eigen lijk is het er voor geen christenmenschen, zendelingen natuurlijk uitgezonderd, FEÜILLETON. Overwonnen. LVI. Toen de dageraad aanbrak opende hij met bewust heid de uogeD, en kende zijne zuster. „Emma," sprak hij, schier fluisterend, „ik gevoel mij zeer ziek." „Wees bedaard, lieve broeder; wij willen alles doen om u spoedig hersteld te zien." „Dat zult gij niet vermogeD, kind. Laat mij u daarom thans danken voor nwe trouwe zorg; gij waart mij een goed, lief zusje." „O, spreek zoo niet," gaf zij schreiend ten antwoord, „hoe kon ik anders vooru zijn?" „De aarde," sprak hij zacht, „heeft mij weinig vreug de geschonken, mijne schoone loopbaan is spoedig ten einde. Nimmer had ik gedacht zoo alleen en vergeten te zullen sterven; doch wat verdien ik anders boven zoo velen? Mijn talent, mijn gave, behoorden ze wel waarlijk mij? Waren ze U niet gewijd, Eeuwige Almacht, wiens dienaar ik was? U heb ik in mijne muziek ge zocht, Uw stem hoorde ik in mijn hart, Uw liefde zag ik in de natuur, Uw heerlijkheid erkende ik alom. Wie was ik? En hoeveel gaaft Gij mij? U dank ik voor den korten roem mij geschonken, U voor de liefde, die in mijn leven zonneschijn bracht. Mijne liefde," ging hij steeds vuriger voort, en een helder blosje kleurde de in gezonken wangen, „ach, dat ik haar nog eenmaal zien mocht, vóór ik deze schoone aarde verlaat, waarop zij eenzaam achterblijft." „Zal ik haar totu brengen, mijn broeder?" Hij schndde zacht ontkennend het hoofd, „het is beter zoo," sprak hij, „dit afscheid zou mij al te zwaar zijn, en kan zij het tegenover haar ouders verantwoorden, wanneer ze mij, die haar verloofde niet meer ben, uit te houden." „Op de weeskamer te Batavia „staan" ontzaglijke kapitalen, behalve die zoo af en toe gestolen zijn, afkomstig van lui die grof geld hadden verdiend en toen dood gegaan zijn zonder dat men hun erf genamen in Nederland wilde opsporen. Deed men thans nog een onderzoek naar de rechthebbenden, menigeen die den ge- heelen dag aan de schaafbank of op den stijger moet staan, zou met koets en paar den kunnen rijden. „Als de Gouverneur-generaal van Indië een wandelingetje doet, dan vallen al de „zwartjes" die hij tegen komt, als een teeken van eerbied, met hun neus op den grond" Lezers, ik zou eenige kolommen der cou rant vol kunnen schrijven met dergelijken vermakelijken onzin. „Vermakelijk," zeide ik; vergeeft me, ik neem dat woord terug, Of moeten we het niet veeleer bedroe vend noemen dat ons volk, in het alge meen genomen, zoo weinig weet van onze prachtige bezittingen in Oost-Azië? 't Spreekt wel van zelf, dat we hier niet op het oog hebben de ontwikkelde klasse, die geregeld couranten en tijdschriften leest, voorlezingen bijwoont, politieke be schouwingen volgt welke zoo in als buiten ons Parlement over Indië worden gehou den, en die reeds in de schooljaren eenig begrip opdeed aangaande de toestanden daar ginds, ofschoon de tijd ons nog heugt dat we bij het onderwijs niet veel meer kregen dan: „De Nederlandsche be zittingen in Azië bestaan uit de Groote Soenda-eilanden Java, Sumatra, Borneo en Celebes, de kleine Soenda-eilanden Bali, Lombok, Soembawa, enz. enz. al hetwelk bezoekt?" „Doch zij bemint u." „Dat weet ik, en dat is mij een groote troost. Omdat zij mij waarlijk bemint, zal zij kracht vinden, om de zware, sombere eenzaamheid te dragen, en mijn nage dachtenis niet te ontwijden door oproerige smart." „Doch zal het haar niet eene vreeselijke gedachte zijn, dat zij niet eenmaal uw laatste woorden gehoord, uw laatstcu ademtocht opgezongen heeft? O, mijn broe der, laat mij tot baar gaan?" Hij zag haar dankend aan: „Gij weet wat medelijden is, antwoordde hij, troost haar, als ik gestorven zal zijn, en zeg haar dan.hoe lief ik haar had, niet het minst toen ik haar uit plichtbesef haar woord wedergaf; zeg haar dat de dood mij niet verschrikkelijk is, doch be ter dan te leven zonder haar. Zeg haar, dat zij leven moet, en mijn beeld slechts een stil, geheim hoekje la ten in haar hart, dat zij leve voor anderer heil; als zij veel geleden heeft, kan zij veel mede lijden. Zeg haar Zijn stem brak, de oogen vielen hem dicht, doch nog fluisterend kwam de geliefde naam over zijne lippen: „Adèle, mijne Adèle!" „Mag ik tot haar gaan," vroeg zijne zuster nog een maal. „Thans, om harentwil?" Hij antwoordde niet dadelijk; vermoeid leunde hij achterover in de kussens, en hield de oogen gesloten. Eindelijk echter, toen zijne znster vreesde dat het einde spoedig naderde, opende hij deze, en sprak zacht: „Ik heb nagedacht, en geef u thans de gevraagde toe stemming. Haast u tot mijne Adèle, en zeg tot haar: Anton roept u. Zeg haar alles, en zij zal komen." Reeds wilde Emma zich zacht verwijderen toen hare moeder binnentrad. Een oogenblik was voldoende om vrouw Eijken te doen begrijpen wat hier voorging, en wat zij in hare gedachten zich nog zoo heel ver in de toekomst had voorgesteld; de zoon, dien zij nooit had liefgehad, lag daar doodsbleek en stervend, doch met een bovenaardschen, bijna heiligen straal om het jeug dig gelaat. we opdreunden en waarvoor we, als 't van een leien dakje ging, een extra goede aan- teekening kregen Neen, ik spreek van de massa onzes volks, die haar begrippen zoo te hooi en le gras opdoet evenals haar wetenschap omtrent den inwendigen toestand van het menschelijk lichaam en de weers verschijningen. Gelooft ge misschien niet dat het zoo erg is, eilieve, tracht eens te onderzoeken! Een strafrede over zoo algemeene on kunde houden ligt niet in mijn plan: 't zou voor 't overige aan de zaak weinig verbeteren. ;k Heb alleen het feit willen constateeren, en geloof geen tegenspraak te zullen ontmoeten wanneer ik het betreu renswaardig noem. Rest alleen de vraag, of er niets aan te doen is. Aanst. jaar zal er, bij leven en welzijn, te Amsterdam een kolossale internationale ko loniale tentoonstelling worden gehouden. Onderscheiden Regeeringen hebben reeds haar medewerking toegezegd, van andere die zich nog niet hebben verklaard wordt een toestemmend bericht ieder oogenblik te ge- moet gezien, zoodat we gerust kunnen ver wachten dat onze hoofdstad iets grootsch, iets indrukwekkends te aanschouwen zal geven. We zullen producten zien geëx poseerd die we nauwelijks bij naam kennen en waarvan het gebruik ons even vreemd is als den oer-Nieuwhollander dat van toiletzeep: we zullen een blik kunnen slaan in de zeden en gewoonten van volksstam men, wier namen we nooit hoorden. Dat alles zal ongetwijfeld een grooten toeloop van vreemdelingen uit alle oorden van ons land lokken, en, het kan niet anders, of van veel wat ons nog verward voor den geest zweeft zullen we helderder voorstel lingen opdoen. Om echter van onze eigen Oost een zuiverder begrip te krijgen, behoeven we niet tot aanstaand jaar te wachten. In het Paviljoen te Haarlem bijv. is een perma nente tentoonstelling, op alle dagen toe gankelijk, waar men tegen betaling van één kwartje een massa voorwerpen te zien krijgt die heel wat van de Oost, de Neer- landsch-Indische volken, hun beschaving, godsdienst, levenswijze, industrie, uiterlijk voorkomen en omgeving verhalen. Nu de tijd der uitstapjes weer langzamerhand be gint aan te komen, acht ik het gepast op deze eenige gelegenheid eens de aandacht te vestigen. Een bezoek aan het „Koloniaal Museum" durf ik met nadruk aanbevelen. De literatuur over Indië is in den laat- sten tijd aanmerkelijk verrijkt. Men heeft eerstens schoolboekjes de eerste de bes te onderwijzer zal u de titels noemen, die in breede trekkeD, een helder beeld van het voor velen onbekende wonderland schetsen. In geïllustreerde tijdschriftarti kelen vinden we populaire beschouwin gen over en beschrijvingen van Indische menschendierendingen en toestan den. Die binnen het bereik van velen zeer velen te brengen, is, naar het mij voorkomt, een van de krachtigste hulp middelen om verbreiding van kennis te be werken. Hoe eenvoudiger, hoe vrijer van overtolligen wetenschappelijken omhaal der gelijke stukken zijn, des te zekerder zul len zij doel treffen, en ik verwacht dat het pas opgerichte Volksblad „De Zwa luw" ook aan dat gedeelte zijuer roeping de volle aandacht zal wijden. Voorts geven we in overweging in de scholen, ook in de herhalingsscholen, voor meer gevorderde leerlingen bestemd, de Die aanblik nas haar te veel. Met de wanhoop op het gelaat knielde zij aan zijne zijde, en hoog haar hoofd op de doorschijnende hand baars zoons. Geheel haar verleden toog aan haren blik voorbij. Onbeschrijfelijke angst en jammer greep haar aan, nu ze verloor nat ze nooit haar eigen had nillen noe- meD. Laat, wel laat herinnerde zij zich moeder te zijn. Arme moeder, die uw kind nooit bezeten hebt, en die nu ze het hervinden w il, een grafsteen in plaats van het lief hebbendlevcnademend kinderhart in de armen houdtl Arme moederl Anton, die haar vol liefde had gadegeslagen, legde thans den arm om haar heen, en sprak afgebroken: „Moeder, vaarwel, heb Emma liet! God leeft. Hij neemt me weg. Waarom? Dat weet ik niet. Hij vergeeft u en mij. Ik wenschte groot te zijn, groot in een wereld, die ware grootheid niet kent. Daarom ga ik heen. Haar schijn had mij-toch niet voldaan." O Anton, mijn zoon, snikte de weduwe. Ween niet, moeder, 't Is beter zooals het nu is. Droog uw trancD; gij hebt geboethef dus uw hoofd op en troost u. Zij lag nog jmmer geknield, als kon zij niet verlaten, wat zij zoo laat eerst gevonden had. Toen sprak de kran ke weder: Ga nu moeder. Ik ben moede. Kus mij voor het laatst. Een warme, innige omhelzing vereenigde moeder en zoon, en met een jubelkreet viel hij in het kussen terug, dat zij hem terecht legde. Eindelijk hebt gij mij lief, mijne moeder, klonk het van zijne lippen, eindelijk heb ik u gewonnen. God zij gedankt, nu kan ik sterven. Dan zal ik vrij zijn. Ik zal de raadselen begrijpen van het soms zoo droevig duister leven. Ik zal zien; van aange zicht tot aangezicht zien, wat ik hier slechts gissen, nim mer doorgronden kon. Doch ons haat gij eenzaam, viel zij hem droevig in de reden. Hij antwoordde niet; blijkbaar waren zijne gedachten henengesneld, reeds vooruit naar het land, waar ook zijn vreemdelingschap geëindigd zou zijn. Zoo lag hij geruimen tijd stil en nadenkend, tot een onderdrukte zucht hem herinnerde dat zijne moeder nog in het ver trek was. Liefkozend streek hij overhear gelaat. Mijne moeder, sprak hij innig, ik ben zeer afgemat. Wilt gij mij thans alleen latenl Zij ging, gevolgd door Emma, die spoedig hoed en mantel haalde en ijlings het huis verliet, om in de eerste huurkoets te stappen, die baar tegenkwam, ten einde in den kortst mogelijken tijd de boodschap des geliefden broeders naar het landhuis over te brengen. Wij laten haar daarheen op weg, en slaanopnieuw den blik in het ziekenversrek. De oogen wijd geopend lag Anton afgemat met het hoofd op het kussen, en wend de geen blik van de deur, als verwachtte hij elk oogen blik die open te zien gaan. Hij wist het, hij gevoelde dat nog iemand komen moest, dien hij vaarwel moest zeggen. Zonder hem kon hij niet heengaan, hoewel hij eens de vergeefs naar hem uitgestrekte armen ont vluchtte. Dut was een andere tijd, een tijd waarin hij zich zelf genoeg alles kon ontbeeren, alles, ten slotte ook zijn zoo lang gevoeden haat, die plaats had gemaakt voor eene liefde, welke hem thans geheel vervulde. Welk een contrast, dat toen en het nn. Die opgaande zon in stillen luister, en de donkere doodsvallei. Welke ziel zou bij een dergelijken overgang zich zelf niet verliezen? De zieke wendde zich met moeite om, en zuchtte: Och, dat hij kwame. Hoe vaak dwaalt de mensch en zet eca schrede op den verkeerden weg? Waarom wordt hij door den recht vaardige vermeden, veracht? Waarom ontvangt bij den zondaar niet met vreugde, wanneer deze hem weder op zijn eigen weg ontmoet? O, vader, kom, kom haastiglijk, sprak Anton, ik was niet goed, niet rechtvaardig. Een zware tred deed zich hooren, de deur ging open, en de vader lag snikkend aan de borstzijns zoons. (Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1882 | | pagina 1