NIEUWE
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
AMERSFOORT, BAARN, BUNSCHOTEN, EEMNES, HAMERSVELD, HOEVELAKEN, HOOGLAND, LEUSOEN, SOEST,
Routine en slenr.
Het meisje uit de Puszta.
STOUTENBURG, VUURSCHE, SCHERPENZEEL EN WOUDENBERG,
H
Twaalfde Jaargang.
Advcrteutiën kunnen inge-
zonden worden tot uiterlijk
morgens 81/, uur des Woens
dags en Zaterdags.
Eene viermaal geplaatste ad
vertentie wordt slechts drie
maal In rekening gebracht.
FEUILLETON.
no. 2. Zaterdag 6 Januari 1883.
i
AMERSFOORTSGEE COURANT
Abonnementsprijs voor Amersfoort per t maanden 1,Advertentiën ra» 1 6 regels0,40.
Franco door het geheel. Rijk1,10. Iede™ "gtl °'06-
Afzonderlijke nummers S Cent. Eltgewer: A. M. Slothouwer, Voor het Bnitenl.ad.0,07»
Dit Blad verschijnt des Wotnidagt- en des Zaterdag!. TK A MKRRFOORT Reclames per regel0,20.
■«""'SMMwiva. Groot, letters worden berekend ïtsr plsatsruimte.
Het is een algemeen bekende waarheid,
dat elke medaille een keerzijde, elke goe
de zaak haar schaduwkant heelt. Voor een
juiste waardeering der dingen is het vooral
noodig, met dit feit rekening te houden.
De maatschappij heeft niet slecht be
hoefte aan bekwame menschen, nog
meer wellicht moet zij prijs stellen op ge
schikte. De verdeeling van den arbeid, op
elk gebied in ruime mate toegepast, heeft
de taak van eiken werkende binnen ze
kere grenzen beperkt, waardoor hij zich
niet altijd vrij kan bewegen, doch zeer
dikwijls genoodzaakt is zich te schikken
naar hetgeen een ander verricht, die ook
een onderdeel van dezelfde gemeenschap
pelijke taak voor zijn verantwoording nam.
Alleen op die wijze is de volstrekt on
misbare aansluiting te krijgen. Dan komt
het er ook op aan, zoo goed mogelijk,
zoo veel mogelijk, en zoo onkostbaar mo
gelijk voort te brengen. In sommige ge
vallen is dat een quaestie van kennis, van
bekwaamheid, van overleg, maar meest-
Eene vertelling van L. VON SUiiB,
Ik reed tusschen de uitgestrekte wei
landen van het hartje van Hongarije, door
de schoone dichterlijke Puszta. Het was
warm, zelfs drukkend warm geweest. Nu
werd het koelhet was avond. Bezorgd
keek ik naar den hemel; hij was geheel
achter donkere wolken verscholen. Lichte,
roodgele stralen doorkliefden de lucht. Ik
kende dat teeken; onweer en storm be
duidde het. Michael, de koetsier, bemerkte
het ook. Hij haalde een groot wit linnen
dek onder zijn bankje te voorschijn en
wikkelde er zich in. Ook ik haalde mijn
jas voor den dag.
Wat denkt gij er van Michael, vroeg
ik hem, komen wij nog droog te Szolnock?
Hij legde de zweep over de paarden en
zeide: Wanneer wij er heden in het
geheel nog maar kunnen komen.
Nauwelijks had hij dit gezegd of de
eerste regendroppels vielen reeds. Een dof
gedreun liet zich hooren dat was de
in aantocht zijnde storm. Ik pakte mij
goed ineen onweder in de Puszta is een
strijd om het leven. Het begon hoe langer
hoe harder te regenen. De storm sloeg
mij met kracht de groote droppels in 't
al hangt het af van zekere vaardigheid,
die men met den tijd heeft gekregen, door
toepassing van het zeer bekende Al doen
de leert men.
Ofschoon deze dingen in de eerste plaats
gezegd kunnen worden van den stoffelij-
ken arbeid, omdat juist daar de door er
varing verkregen geschiktheid bijna elk
oogenblik te pas komt, zijn zij ook
bij andere onderwerpen niet geheel en al
misplaatst. Er is zeer dikwijls werk van
den geest te verrichten, waarvan eeD deel
althans vrij machinaal is, ten minste niet
die inspanning vereischt die we gewoon
zijn met den naam van studie aan te dui
den, en hij die soort van arbeid wordt
de taak ook aanmerkelijk lichter, als men
er aan gewoon is geworden. En zelfs bij
het studeeren in den engeren zin, bij de
zuivere productie van den dichter of den
prozaschrijver, van den schilder of den
componist, zijn er altijd nog zekere
//loopjes," die de gewoonte aan de hand
heeft gedaan, en die zeer bepaald dit werk
aanmerkelijk gemakkelijker maken.
Die eigenschap, om zonder veel na
denken en met weinig inspanning den
rechten weg op de juiste wijze te bewan
delen, noemt men routine. En na hetgeen
we er van gezegd hebben, behoeven we
niet uitdrukkelijk te verzekeren, dat wij
haar een plaats toekennen onder de te
waardeeren hoedanigheden.
De meeste menschen beklagen zich,
wanneer zij ouder worden, over de on
trouw van hun geheugennamen eu cij-
gezicht. Het was een stikdonkere avond.
De bliksemstralen flikkerden boven ons
hoofd en de donder brulde akelig over de
uitgestrekte velden.
Michael, riep ik den koetsier in 't
oor, is hier in de buurt geen huis, waar
wij voor dezen nacht een onderkomen
kunnen vinden.
Hij wilde antwoorden, toen juist een
bliksemstraal vlak voor de paarden in den
grond sloeg. Een geweldige donderslag
volgde; de paarden deden een zijsprong,
Michael kon ze niet meer houden en voort
ging het span in vliegende vaart. Wij vlo
gen van de eene zijde van den weg naar
den anderen; met moeite kon ik mij in
het rijtuig vastklemmen. Daar voelde ik
een verschrikkelijken schok, de wagen viel
en ik lag zoo lang ik was op den grond.
Nog slechts half tot bewustzijn geko
men, voelde ik hoe twee krachtige ar
men mij opnamen en wegdroegen. Er
knarste een zware deur en ik was in
eene goed verlichte woning onder dak.
Ik haalde eens diep adem, opende de
oogen en keek om mij heen. Voor mij
stond een man in het schilderachtig ge
waad van den Hongaarschen paardenhoe-
der. Hij lachte vriendelijk eD reikte mij
de hand.
Gij hebt heden slecht weder, Eeide hij.
Waarachtig, antwoordde ik, en waren
wij hier niet gelukkigerwijze gestrand,
wie weet waar wij dan, door den blik
sem getroffen, zouden liggen! Wilt gij
fers onthouden wordt hun moeielijker.
Komt daar nu bij, gelijk dikwijls het ge
val is, dat zij het met de theoretische
zijde van hun vak, dus met de studie,
ook zoo heel nauw niet meer nemen, dan
zou het na verloop van eenigen tijd met
hun geschiktheid vrij droevig zijn gesteld,
ware het niet dat hun gansche per
soonlijkheid zich gaandeweg geheel naar
hun werkkring plooide. Vandaar dat zij
zoo goed thuis zijn in een aantal bijzonder
heden die een ander met groote inspan
ning eerst kan machtig wordendat zij
zoo juist weten, wat er onder gegeven
omstandigheden gedaan en hoe het gedaan
behoort te zijn. Hun dagelijksche arbeid
wordt huu tot een soort van instinct; en
evenmin als de zwaluw, die uit natuur
drift een volmaakt goed nest bouwt, bang
behoeft te zijn voor critiekis ook het
werk van den man, wiens vaardigheid door
langdurig doen werd verkregen, minder te
achten dan dat van hem die zijn sporen
nog moet verdienen.
Er is echter zooals gezegd is, een
schaduwzijde.
De tweelingbroeder van de routine heet
sleur.
Wat het uiterlijk aangaat, gelijken ze
op elkander. Ja, als de zuster, wat ze
uit speelschheid dikwijls doen, haar broe
ders kleederen aantrekt en omgekeerd,
dan moet men bepaald een beetje scherp
kijken om ze van elkander te kuDnen on
derscheiden.
Maar in zedelijke eigenschappen, die
ons en de paarden voor dezen nacht huis
vesting verkenen
»Gij zijt mijn gast, sprak de man een
voudig, met de goedhartigheid welke dien
menschen aangeboren is.
Gij moet voor lief nemen wat wij
u kunnen geven. Josika, sprak hij toen
tegen een jonge vrouw, zorg voor eten,
ik ga even naar de paarden zien.
Hij ging naar buiten. Met een gevoel
van welbehagen zette ik mij neder en nam
Josika eens opdie mij het met kruiden
gestoofde vleesch voorzette. Zij zag er lief
uit. De zwarte oogen schitterden onder
het door de zon verbrande voorhoofd.
Grooter dan de meeste Hongaarsche meis
jes was haar lichaam schoon gevormd. Zij
droeg een japon van blauw katoen, die
haar tot op de knieën reikte.
Ik tastte gretig toe. Na de doorleefde
angsten liet de honger zijne rechten gelden.
Hoe gaat het met Michaël vroeg ik
Josika, aan mijn armen koetsier denkende.
Badai zorgt voor hem, antwoordde
zij kort. Ik at voort, maar dacht toch
onwillekeurig eens na over de verhouding
waarin beiden, Josika en Badai, mijn vrien
delijke gastheer, tot elkander stonden. Wa
ren zij man en vrouw? Daarvoor zag Josika
er nog te jong uit; ik schatte haar op
hoogstens zestien jaren. Vader en dochter?
Zeker nietOp dien naam kon Badai nog
geen aanspraak maken; daartoe was hij
stellig te jong.
Josika had zich stil nedergezet. Haar
men slechts ontdekt na beiden geruimen
tijd te hebben gadegeslagen, is het verschil
zeer groot. De oorzaak daarvan is, dat
broerlief niets meer of minder is dan een
domkop en een luiaard.
Want wal hij doet, is hem misschien
wel goed geleerd, en men kan ook
niet zeggen dat hij het slecht doet,
maar hij verricht het half slapende. Voor
eerst heeft hij sinds lang het denkbeeld,
dat hij ooit verbetering in zijn arbeid zou
kunnen brengen, op zijde geschoven't is,
verklaart hij, al zooveel jaren op die ma
nier goed gegaan, en hij verwacht niet
anders dan dat het wel zoo zal blijven.
En wezenlijk, zoo lang alles precies zoo
gaat als het altijd gegaan is, komen de
zaken vrij goed terecht. Op een oneindi-
gen spoorweg zou een locomotief welks
deelen aan geen slijtiug onderhevig zijn
en met onuitputtelijken water- en kolen-
voorraad nooit derailleeren. Sleur is aan
zulk een locomotief gelijk. Maar laat
er ook volstrekt niets aan weg of werktuig
mankeeren bij de geringste onvoorziene
omstandigheid waartegen routine gepaste
maatregelen zou nemen, raakt sleur in de
war, en de boel loopt in 't honderd.
En dan staat hij nog bij de ruïnes te
kijken met de onnoozele betuiging dat hij
het toch waarlijk niet helpen kan!
We gaven deze vluchtige en we er
kennen 't, hoogst onvolledige karaktertee-
kening, omdat het noodig is beiden goed
te onderkennen. We hebben nu eenmaa
gezicht had eene ernstige uitdrukking en
peinzend keken de donkere oogen in het
haardvuur. Badai kwam weder binnen.
Uwe paarden hebben niets geleden
en Michael ook niet, zeide hij, een flesch
brandewijn voor mij nederzettende. Ik
dronk en haalde toen een pijp tabak te
voorschijn, waarvan ik ook Badai aanbood
en zoo rookten we samen zeer gezellig in
het kamertje, terwijl buiten het onweder
voortwoedde.
Gij leeft hier wel zeer eenzaam?
zoo begon ik het gesprek.
O neenl antwoordde hij, wij zijn
den geheelen dag buiten met de andere
herders samen. Alleen 's avonds zitten wij
meestal alleen.
Is dat uw dochter, vroeg ik, op
Josika wijzende.
Wat denkt gij nu mijn zuster,
gaf hij ten antwoord. Daarna werd hij stil
en keek nu en dan naar het meisje, dat
nog steeds in dezelfde houding zat.
Ook ik rookte zwijgend door. Ik was
zoo vermoeid, dat mijne oogen toevielen.
Badai merkte het.
Hier naast is een kamertje, zeide
hij, opstaande en de deur openende. Zeer
mooi is het echter niet.
Dat mocht hij wel zeggen. De kamer
was eigenlijk niets meer dan een hok en
bevatte slechts een hoop hooi, waarover
een deken was gespreid. Maar ik had niet
meer noodig en bedankte hem hartelijk.
Goeden nacht, mijnheer, slaap wel