INGEZONDEN.
de maatschappij geen verlengingzij zou
alleen de rijkste ten gronden caploiteeren
gedurenden resteerende 10 jaren van haar
concessie, zoodat zij als dan het terrein
zou opleveren in een toestanddie ver
dere exploitatie door anderen onmogelijk
maakt. De heer Wintgens en anderen
deden uitkomen dat wel degelijk de Re
geering bij machte en verplicht is, zoo
danig stelsel van roofbouw tegen te gaan.
Slechts enkele sprekers poogden óf ver
zachtende omstandigheden te pleiten, óf
aan enkele beweringen van den Minister
eenige kracht bij te zetten. De heer De
Savornin Lohman was de eenige die de
rechtsgeldigheid van de gesloten overeen
komst trachtte aan te toonen.
In haar zitting van Vrijdag verwierp
de Tweede Kamer met 47 tegen 9 stem
men het wetsontwerp tot teruggaaf van
een waarborgkapitaal, in 1873 door de
Rotterdam-Munstersche spoorwegmaat
schappij gestort ten bedrage van vierhon
derdduizend gulden als concessionnaris
voor den aanleg en de exploitatie van de
in haar titel genoemde spoorverbinding,
welketoen zij niet aan hare verplich
tingen voldeed, in '1878 werd ingetrok
ken. Genoemde maatschappij verkeert in
staat van faillissement.
GEMENGDE BERICHTEN.
De Chr. Ger. gemeente te Nijkerk heeft
opgehouden eene afzonderlijke kerkelijke
gemeente uit te maken.
In de Kon. Deventer tapijtfabriek wer
den Zondag drie kostbare Deventer smirna
tapijten voor het publiek tentoongesteld.
Een tapijt, stijl Louis XVI; een dito in
Oosterschen stijl en een dito in Perzischen
stijl; drie ware kunststukken. Behalve
vele stedelingen, kwamen ook vele be
langstellenden uit andere gemeenten deze
tapijten bezichtigen.
Uit Soest is Zaterdagmorgen naar
de Zatph. Ct. meldt gevankelijk naar
Utrecht getransporteerd zekere S., schil
der van beroepen gehuwdvadei van
kinderenbeschuldigd van moord gepleegd
op een pasgeboren kind van zijn eigen
dochter. Het kind zou door hem begraven
zijn in den tuin achter zijne woning, ter
wijl een zijner kinderen het misdrijf zou
hebben ontdekt en openbaar gemaakt.
Wagner's stoffelijk overschot kwam
Zaterdagmiddag te München aan. Het
werd aan het spoorwegstation afgehaald
door een vleugeladjudant van den Koning
van Beierendie een lauwerkrans op de
kist legde.
Voorts wachtten de Münchener schilders,
afgevaardigden van al de zangvereenigin-
gen der stad en de Wagnervereeniging
met brandende fakkelsomfloersde ba
nieren en lauwerkransen, in een halven
cirkel geschaard, den trein op bij het
binnenstoomen van het stationonder het
spelen van Beethoven's beroemden lijk-
marsch. Deze deputatiën hielden de wacht
bij den lijkwagen tot 's avondstoen hij
met den sneltrein verder naar Bayreuth
vervoerd werd.
Daar had gisterenmiddag de plechtige
teraardebestelling plaats. Het lijk werd
hier begroet met de tonen van Siegfried's
lijkmarsch. De burgemeester hield namens
de stad en de bankier Feustelals voor
zitter van het bestuur der buhnenfest-
spieleeen toespraakter betuiging van
de liefde en vereering van den overledene.
Daarop zette de indrukwekkende be
grafenisstoet zich in beweging. Er ging
geen lid der familie achter het lijk, maar
een tegenwoordigen Koning-Lodewijk
talrijke deputatiën van kunstenaars, van
de burgerlijke en militaire overheidde
gemeenteraad, enz., alsmede een groot
aantal burgers, een onafzienbare menigte
mensehen van alle rangen en standen.
Bij het overbrengen naar het graf wer
den de slippen van het lijkkleed door
kinderen gedragen. Niet meer dan 100
genoodigden werden in het park van
Wahnfried toegelaten. Na een korte gods
dienstige plechtigheid werd daar het lijk
in het graf neergelaten. Al de aanwezi
gen verlieten diep ontroerd de laatste
rustplaats van den genialen kunstenaar.
Van de dertien Bedouienendie te
Cairo terecht stonden wegens de moord
op den Engelschen Prof. Palmer en zijn
expeditie, zijn vijf ter dood en 8 tot
verschillende gevangenisstraffen veroor
deeld. Er zijn nog vijf andere schuldi
gen, die, als zij gevangen genomen zijn,
ter dood veroordeeld zullen worden.
Te Braidwell, in Illinois (Ver. St.),
je een diamantmijn ingestort. Twee en
zestig menschen moeten daarbij het leven
verloren hebben. De ramp is een gevolg
van de overstroomingen.
Uit het verslag van den staat der Ven
nootschap, door Commissarissen uitge
bracht over 1883 bleek, dat het debied
van Het Nieuws van den Dag thans tot
31,000 per dag gestegen is, terwijl de
totale ontvangsten van exemplaren der
Courant en van advertenliën beliepen
ƒ512,543,475.
Het dividend is vastgesteld op 65 pCt.
Alle obiigatiën ten laste van de Vennoot
schap, werden in den loop van 1882 af
gelost.
Uit Manchester wordt gemeld. Maan
dagnamiddag, te 3 uurtoen de sneltrein
van Manchester te RedclilTe aankwam,
vond de conducteur de deur van een
coupé 2e klasse open. De coupé was leeg,
maar op de banken lagen een overjas en
twee parapluies. Eenige uren later vond
een spoorwegarbeider, in een tunnel, een
ouden heer op de rails liggen, die her
kend werd als de te Redeliffe wonende
vroegere koopman James Kay. Hij was
met zware kwetsuren overdekt, maar kon
niet zeggen hoe hij in den tunnel geraakt
was en ook wist, hij niet, waar zijn vrouw
was, die met hem naar Manchester was
geweest. Een half uur later werd op de
rails ook een vrouw gevonden. Een trein
was haar over de beenen gereden en had
deze bijna geheel van het lichaam ge
scheiden. De vrouw lag buiten bewustzijn
doch ademde nog. In een hospitaal te
Manchester gebracht, gaf zij daar spoedig
den geest. De vrouw was de echtgenoote
van Kay. Het echtpaar dat in goeden
doen verkeerde, was naar Manchester
geweest, om daar wat geld te deponce-
ren. Of hier aan moord, aan zelfmoord
of aan een buitengewoon ongeluk gedacht
moet worden, zal het onderzoek waar
schijnlijk leeren.
Den Weledelen Heer C.
Amice
Nu we door de omstandigheden als
tegenstanders tegenover elkander staan
geloof ikdat wij wel zouden doenons
incognito te laten varen. Ten eerste is
niemand er de dupe van('t behoeft ook
niet,) en ten tweede zal het misschien
goed zijn voor de waardigheid van den
toon van 't debat, als we totniet
over elkander spreken.
Ik vertrouw ten minstemijn waarde
dat, zoo ge uwe bestrijding van mijn
artikel over Marguérite Gautier recht
streeks tot mij gericht hadt, uw toon
wat minder hoog en bar zou geweest
zijn, uwe beschuldigingen van onkunde
en oppervlakkigheid voor 't minst wat
minder luid zouden hebben geklonken.
Hoe dit zijik zal u op dien weg niet
volgen. Ik gevoel volstrekt geen behoefte,
om uwe kennis en de grondigheid uwer
studie verdacht te makenof andere
hatelijke gevolgtrekkingen te maken uit
de wijze, waarop ge, m.i. ietwat voorbarig,
den staf breekt over het door mij ge
schrevene. Waartoe zou eene wisseling
van hatelijkheden dienen? Ze zou slechts
stoornis kunnen brengen in eene goede
verstandhouding, waarop ik prijs stel,
zonder iets te bewijzen. Trouwens, ik
geloof, dat wij in geen geval geroepen
zijn, elkanders kennis in 't publiek te
bespreken en te beoordeelen. Et pour
cause
Houd mij dus ten goede als ik uwe
beweringen omtrent mijne onkunde
oppervlakkigheid banalitetphrasen
enz. laat voor wat ze zijnen niet ver
der bespreekdan voor zoover ze in recht-
streeksch verband staan tot mijn onder
werp. Slechts zij hier nog opgemerkt, dat gij
mij hier en daar dingen laat zeggen en
meeningen toedichtwaaraan ik nooit
gedacht heb, en die, voor zoover ik weet,
ook niet in mijn stuk te lezen staan.
Met het oog op de uitvoerigheid uwer
beide artikelen kan ik niet belovenal
die punten aan te roeren. Het publiek
moge schiften.
Ter zake nu.
Ge begint mijne bevoegheid, om over
het bewuste drama te oordeelen, in twij
fel te trekken, ten eerste omdat ik,
zooals ge beweert, niet voldoende van
mijn onderwerp op de hoogte ben, ten
tweede omdat het mijvolgens uaan
de noodige kennis op aesthetisch gebied
ten eenenmale ontbreekt. Dat een dra
ma het best op het tooneel kan genoten
worden, stem ik u gaaf toe. Dat men er
echter niet over zou kunnen oordeelen,
zonder „ééne goede opvoering er van te
hebben bijgewoond," ontken ik. Of er
in een stuk levendige actie isof die actie
behoorlijk is gemotiveerdof de karakter
teekening fijn, volledig en psychologisch
juist is, ziedaar onder andere dingen,
die ook bij eene oplettende lectuur van
een drama zeer goed zijn te beoordeelen.
De beoefening van de Geschiedenis der
letterkunde ware anders eene onmoge
lijkheid. Hebt gij al de tragedies, die
ge aanhaalt, zien opvoeren? Of zult ge
aarzelen, uw oordeel uit te spreken,
b. v. over den Mirabeau van Murad Ef-
fendiden Zusifer van Vondelen zooveel
andere stukkendie ge zeker nooit hebt
zien spelen? Wilt ge b. v. Jonckbloet,
die aan Vondel'sHooft's, Breeroo's stuk
ken eene uitvoerige critische beschouwing
wijdt, om de door uw aangevoerde reden
het zwijgen opleggen? Die drama's wa
ren toch ook bepaald voor de opvoering
geschreven.
Voor de aanhalingen in mijn stuk
maakte ik gebruik van eene Duitsche
vertaling, omdat ik toen nog niet in de
gelegenheid was het oorspronkelijke te
raadplegen. Die vertaling was mij gege
ven door zeker iemand, die ik genoeg
kendeom er op te durven rekenen dat
hij mij zou hebhen gewaarschuwdindien
ze niet betrouwbaar was. Mijn vertrou
wen is dan ook niet beschaamd gemaakt
zij bleek mij in hoofdzaak juist te zijn.
Wat de Préface aangaat, elke objectieve
beschouwing van een kunstwerk heeft
slechts met dat kunstwerk zalf te reke
nen. Die Préfacewaarop ge u zoo her
haaldelijk beroept, is trouwens slechts
van belang voor de beteekenis van het
stuk op sociaal gebied.
En nu mijn volslagen onkunde op
aesthetisch gebied. Gij tracht die voor
namelijk aan te toonen uit wat ik be
weerde over de taak en de beteekenis
van het kwadevan de zonde in de kunst.
Na uit het door mij gezegde de gevolg
trekking te hebben gedistilleerddat hot
kwade niet in het bereik der kunst zou
vallen ter weerlegging waarvan ge „écla-
lante" bewijzen aanvoertwerpt ge u op
mijne bewering „dat een schrijver on
zedelijk is, waar hij tracht de zonde
intéressant (f) te maken." Eerst spreekt
ge er, met een „Natuurlijk onwaar!"
lu mort sans phrase over uit, en roept
dan jubelend Shakspere, Schiller, Racine,
Hugo en verder de geheele wereld tot
getuigen van de onwetendheid van dien
stumper van een H. die nog nooit van
tragische schuld heeft gehoord.
Mijn waarde, dat er in mijne kennis
nog groote leemten zijn, niemand is er
dieper van doordrongen dan ik zelf. Da
gelijks streef ik er naardie leemten aan
te vullen. Maar zóó volslagen onbekend
op letterkundig gebied als gij mij wilt
doen voorkomen ben ik toch niet. De
zaak is, dat er hier een misverstand
bestaat, en ik geloof dat de schnld bij
u ligt.
't Is mij namelijk een raadselhoe ge
kunt bewerendat een Shakspere b.v.
de zonde „interessant" tracht te maken.
M.i. vraagt hij onze belangstelling voor
de personen zijner heldenvoor die
groote belangwekkende karaktersvoort
gestuwd naar hun ondergang door eene
schuldigealles overheerschende harts
tocht, en door hun ontzettenden val de
eeuwige Gerechtigheid verzoenende. Maar
nooit tracht de groote dichter onze be
langstelling voor zijne tragische helden
te vermeerderendoor de zedelijke betee
kenis hunner schuld te verkleiner,
door de zonde te vergoelijken.
Dit noem ik „de zonde interessant
maken." En om nu op la Dame aux Ca-
mélias terug te kornen: daaraan heeft
Dumas, die de prostitutie wel bestrijdt
als een maatschappelijk kwaad, maar die
op zedelijk gebied en als dichter niet
zoo hoog staat als Shakesperezich maar
al te zeer, zij het dan ook niet opzettelijk
schuldig gemaakt.
Dumas neemt het met de zonde zoo
nauw niet, of liever, hij beschouwt het
kwaad niet als zonde. In de Préface
zegt hijsprekende van den dood van
Marie Duplessisde grisettedie hem tot
model diende voor de heldin van zijn
roman en zijn drama: „Theophile Gau
tier lui consacra quelques lignes d'orai-
son funèbre, a travers lesquelles on
voyait s'évaporer dans le bleu cette ai-
mable petite ame, que devait, cornme
(f Ik moet hier even protest aanteekenen
tegen uwe bewering, als zou ik hebben gezegd,
dat Dumas met zijne Dame aux lamélin eene
verheerlijking der ondeugd beoogde, 't Is weer
een van die dwaasheden, die ge mij laat debi-
teeren, waar ik part noch deel aan heb. Geloof
me, ik ben met het streven van den schrijver
niet zoo onbekendals ge wel denkt.
quelques autres, immortaliser le péché
d'amour."
Hoe lief, niet waar? Péché d'amour,
hoe „humaan!" Nudienzelfden lieven,
zoogenaamd humanen geest vind ik weer
in het drama.
Marguérite heeft maar één enkele fout
ze leidt een ontuchtig leven, ze geeft zich
prijs voor geld. Behalve die kleinigheid
is ze een model voor menschelijke deugd.
Ze is edelmoedig, ze is oprecht, ze denkt
edel en ernstig. Wat dunkt u van woor
den als de volgende: Als Armand haar
vraagt: Vous n'avez done pas de eoeur,
Marguérite antwoordt zijSe coeur
l'est la seule chose qui fasse faire nau-
frage dans la traversée que je fais. Iets
later (Acte II. Scène XIII). «Au milieu
de notre exislence turbulente, notre tète
notre orqueil, nos sens vivent, mais no
tre coeur se goalie ne, trouvant pas ii s'
épancher et nous etouffe. Zoo gaat het
voort.
Nog eens, wat maakt die vrouwdie
zoo fijn gevoelt, zoo edel denkt, tot wat
zij is? Zij zelve verkla ïrt nooit te heb
ben liefgehad. Welke verontschuldiging
is er dan voor haar val. Hoe komt die
parel in het slijk? Ik vraag niet, zooals
gij me laat doennaar hare opvoeding
enz.maar ik mag van den schrijver ei-
schendat hij mij eén mensch schildert,
geen psychologisch raadsel. In haar ka
rakter moet de verklaring (1) liggen van
haar wezen. Ik voor mij vind die verkla
ring niet. Er bestaat een te groot con
trast tusschen de woorden en de daden
van die vrouw. Daarom noem ik het stuk
onwaar en omdat de schrijver door die
onware schildering onze belangstelling
voor zijne heldin tracht te winnenbe
schuldig ik hem van een poging, om fer
wille van het effectde zonde interessant
te maken. Zijn drama is onzedelijkom
dat het den ernst der zonde miskent. (2)
Dit blijkt ook aan de waarde, die hij
hecht aan M's «berouw.» Zoo ze een waar
achtig berouw had over hare zonde, ze
zou zich weten te verheffen tot een hoo-
ger standpunt, dan dat van de maitres-
se van Duvaleen terugkeer tot haar
vroeger leven zou haar ten eenenmalen
onmogelijk zijn.
Gij noemt dit eenpsychologische on
mogelijkheid. Goddank, mijn waarde,
dat er van zulke psychologische onmoge
lijkheden voorbeelden zijn. Dat er voor
beelden zijn van gevallenen, diep gezon-
kenen die gekomen zijn tot waarachtige
bekeering, die zich hebben opgericht en
staande zijn geblevengesteund door den
machtigen arm van Een, die de zwak
ken Zijn bijstand in den strijd des levens
niet onthoudt.
Ik geloof, dat wij hadden kunnen vol
staan met het drama te toetsen aan de
door u gestelde eischen voor elk kunst
werk: waarheid en «niet-onzedclijk-
heid.» (3) Gij gaat echter verderen be
wijst m. i. den auteur een slechten dienst,
door het te beschouwen als een echte
tragedie. Nog een enkel woord daarover.
Tragisch, niet waar, is de val van
verhevenewaar het onder gaat door
schuldZemake zegt in zijne Copulare
Aesthetik: Auch wenn das Grosz-Bedeu-
tende endet, wie es nicht anders zu er-
warten standso haben wir nur Trauer,
Schen wir es aber gegen unsere Erwar-
tung mit unserem Hofiën und Wünschen
in einen vernichtenden Kampf, in einen
unerwarteten schweren Sturz unabwend-
bar hingerissen, dan eifaszt Furcht
und Mitleiden, das tragische Gefühl, uns
in erschütternder Weise.
Iets verder laat hij volgen: Der Sturz
des Niederen, GemeinenRein-Furcht-
baren oder Rein-Hasslichen kann nie ei
nen solchen Eindruck erzeugen.
Deze bekende waarheden op het gebied
Gij ergert uals ik van eene „veile deerne"
spreek? Gij noemt uwe cliënte „Dame du Demi
Monde." Dat klinkt zeker veel „humaner." Wat
zal ik u zeggen, mijn waarde? Ons Hollandsch
heeft, bij al zijn rijkdom, geen geschikte ter
men voor de taal der „galanterie." Daar klaag
den de lui in de achttiende eeuw al over. Daarom
dweepten ze zoo met het Fransch. Dat botte
Hollandsch heeft zoo'n eigenaardige manier van
de dingen bij hun waren naam te noemen.
Toch handhaaf ik die benaming in het be
lang van waarachtige humaniteit. Dat klinkt
paradox? Laten we daar echter liever eens over
praten.
1) De «ophelderingen» die ge mij in uwe pré
face wilt doen vinden, hebben mij, helaas, niets
«opgehelderd». Op de door u aangehaalde plaats
spreekt Dumas van gevallen vrouwen in 't al
gemeen.
2) Wie hiervan en van het voorafgaande na
dere verklaring wenscht, vergelijke La Dame
aux Camelias met de Marion Delorme van
Hugo. In het laatstgenoemde drama geen spoor
van verbloemen der schuld. Trouwens in geen
enkele waarachtige tragedie.
3) Ik had ze trouwens ook al gesteld, den
laatsten alleen wat duidelijker, naar't mij voor
komt.