NIEUWE
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
T, BURN. BUNSCHOTEN, EEMNES, HAMERSVELD, HOEVELAKEN, HOOGLAND,
VUURSCHE, SCHERPENZEEL EN WOUDENBERG,
LEUSDEN, SOEST,
EDELMAN EN FABRIKANT.
Feuilleton.
No. 20.
Zaterdag 10 Maart 1883.
Twaalfde Jaargang.
Uitgever: A. M. Slothouwer,
Iets over polemiek.
A. J. C. KREMER.
Abonnementsprijs voor Amersfoort per 3 maanden f 1,
Franco door het geheele Rijk1,10.
Afzonderlijke nummers3 Cent.
Dit Blad verschijnt des Woensdags en des Zaterdags.
te Amersfoort.
Advertentiën van 16 regelsf 0,40.
Iedere regel meer 0,05.
Voor het Buitenland0,075
Reclames per regel0,20.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte
Advertentiën knnnen ingezon
den worden tot uiterlijk 's mor
gens ÏO uur des Woensdags en
Zaterdags.
Eene viermaal geplaatste ad
vertentie wordt slechts driemaal
ia rekening gebracht.
De omstandigheid, dat in den laatsten
tijd in onze kolommen een uitvoerige
gedachtenvyisseling plaats had over de
aesthetische waarde van een beroemd
Fransch tooneehverkgeeft ons aanleiding
tot de bespreking van het onderwerp
door het opschrift aangeduid. Het spreekt
vanzelf, dat we hier niet komen vertel
len wie van de heeren strijders naar
onze meening het recht aan zijn zijde
hadofschoon voor onszelf wel een opinie
daaromtrent hebbende, achten wij ons
niet geroepen die onzen lezers op te drin
gen.
Maar aan het slot van het laatste stuk
dat van den heer Coenenkomt een
uitdrukking voor bij welke wetoen we
haar lazen, een potloodstreepje hebben
gezet; «En dat ware misschien wel zoo
goed geweest,» staat er, n. 1. als de
tegenstanders, in plaats van over hun
questie in het openbaar te redeneeren,
er liever samen over hadden gepraat,
zoodat al het geschrijf achterwege ware
gebleven.
De heer Coenen zal mogelijk den na
druk gelegd hebben op het woord mis
schienterwijl wij haar op wèl meenden
te vinden, doch dat doet er mindei
toe. Hij duide het ons niet euveldat wij
hier met hem in gevoelen verschillen.
De zaakin de bedoelde reeks van
ingezonden stukken behandeldis van
zeer hoog belang: een juist begrip van
het verband tusschen kunst en zedelijk-
door
IV.
De woordenwisseling, die hij zoo even met
zijne vrouw gehad hadmaakte hem kregelig
en zoo ontweek hij zelfs eene begroeting door
aan den knecht te bevelen: «Geef mijnheer een
stoel!» en toen de gegalloneerde bediende dat
bevel volbracht hadliet hijzich tot Beekman
richtende, erop volgen: «Ga zitten, mijnheer.
U wenscht mij te spreken?»
Mijnheer Beekman zette zijn hoed, dien hij
tot nu toe in de handen gehouden had, naast
zich op de stoel en plaatste zijn eigen kort ge
drongen, tamelijk zwaarlijvig persoontje op den
eikenhouten zetel, wier bruin lederen zitting
en rug met ontelbare koperen spijkertje er aan
was vastgehecht. Tegenover hem zat in zijn
zwaren fauteuil de edelman die een vouwbeen
in de rechterhand hield en met de linker de
snede en punt scheen te onderzoeken met een
aandacht, alsof hij zich op dat oogenblik met
niets anders in de wereld had bezig te houden.
Dit hinderde natuurlijk den fabrikant, die ge
lijk hij zichzelven te binnen bracht, nog wel
andere groote lui gezien had. De ministers, de
koning zelfs, behandelden hem beleefder. Het
speet hem nu dat hij gekomen was, doch daar
hij eenmaal tegenover den baron zat, wilde hij
toch zeggen wat hij en zijn nieuwe compagnon
besloten hadden den baron voor te stellen, al
heid, en van de eisehen waaraan leen
kunstwerk moet voldoen wil het dien
naam met recht dragenis voor ons
geestesleven, wij durven zeggen, onmis
baar. En nu de gelegenheid zich voordeed,
de beide opvattingen, die hier flink wer
den vertegenwoordigd, vierkant tegen
over elkander te plaatsennu hebben
meenen we, de schrijvers een nqttigen
arbeid verricht en aan hun lezers een
grooten dienst bewezen.
De aanleiding nu verder daargelaten.
Over pennestrijd in het algemeen een
woordje.
Reeds het woord «strijd» klinkt menig
een onaangenaam in de ooren. Gevoelige
en zachtmoedige zielen, dwepende met
het denkbeeld van vrede, en rust, en
kalmtewillen er liefst niet van hooren.
Doch wie kan zich een intelleetueele
maatschappij voorstellenwaarin de men-
schen het steeds met elkander eens zijn?
Wij niet: want indien zij giogelijk ware,
dan zou tevens aan elke verdere ontwik
keling de pas zijn afgesneden. Op geen
enkel gebied is de absolute waarheid ge
vonden en Lessings gezegdedat zoo God
de Heer hem in de eene hand de waar
heid in de andere het streven naar
waarheid aanbood, hij dankbaar het laat
ste zou aannemen, blijft van toepassing
op alle volgende geslachten.
Welnu, wie een gevoelen voorstaat,
afwijkende van dat van anderen moet
ook niet schromen het uit te spreken,
in hoorbare en verstaanbare klanken, of
in geschrifte. Want een licht, dat zich
verbergt onder een korenmaat, is voor
de bevordering van het verstands- en
gemoedsleven van niet de minste waarde.
Niet door het koesteren van een meening
maar door het uitspreken bewijst men
zijnen naasten een dienst.
Komt dan de tegenspraaknatuur
lijk heeft deze volmaakt hetzelfde recht
om zich te doen gelden. Zij zette slechts
had hij veel lust op te staan, zijn hoed te ne
men en, zonder groet zelfs, heen te gaan.
«Heer baron,» begon hij derhalve na eenige
aarzeling, «door de toepassing elders van het
stoomvermogen op de industrie, wordt onze nij
verheid met eenen geheelen ondergang bedreigd.
De baron lei zijn vouwbeen op tafel. Wat was
dat? Kwam de gmote Beekman bij hem zijn
beklag doen over den slechten toestand van zijn
bedrijf? Wat had dat te beteekenen? Kwam hij
hulp en raad vragen? Hij keek nu voor het eerst
den fabrikant, den grooten Beekmanzooals hij
hem gewoonlijk spottend noemde, recht in de
oogen en knikte hem toe alsof hij zeggen wilde:
«Zoo vriendje, zit gij in den pekel?»
Beekman ging voort.
«Mijne onderzoekingen en ondervindingen op
dat punt zijn van dien aarddatnaar mijne
bescheidene meening, voor ons kleine fabrikan
ten niets anders overschiet dan of onze fabri-
ken te sluiten, of te trachten de concurrentie
vol te houden, door ook met stoom te gaan
werken.
«Ja wel,» dacht de baron«dat weet ik, maar
ge hebt gebrek aan geld en zoudt dat gaarne
van rnij hebben? Dat kun je begrijpen.»
Hij pinkoogde even tegen Beekman, alsof hij
zeggen wilde: «Jawel mannetje, ik weet wel
waar je heen wilt,» en begon daarop de toppen
zijner fraaie vingers te beschouwen.
«Ik voor mij had spoedig een keus gedaan,»
ging Beekman voort. «Ik ben met hart en ziel
fabrikant, en nog te jong om niets te doen. Ik
besloot tot het laatstgenoemde.»
De baron keek hem aan met hetzelfde moed
willig dom gelaat, waarmede hij den notaris ver
waardigd had, de beleedigende uitdrukking
haar gronden uiteenstelle argument
tegenover argumenttrekke haar con-
clusiën en late verder het oordeel
over aan den oppersten rechter, het
beschaafd publiek van het heden of van
de toekomst. Het is gebeurd dat een ge
voelen op het oogenblikr dat het voor het
eerst werd uitgesproken, schier bij nie-,
mand ingang vond overal en bij iedereen
werd afgewezenen tocli in lateren tijd
was het algemeen geldend en verwonderde
men er zich grootelijks over dat iemand
ooit het tegenovergestelde had durven
volhouden.
Voorts, voor hen die hem voeren geen
flinker opfrisschingsmiddel dan een ferme
pennestrijd. In den regel zullen zij hun
tegenstander niet overhalen: deze heeft
eenmaal post genomen. Zijn opvatting,
welke die ook zijn moge, is geheel het
uitvloeisel van zijn persoonlijkheid. Maar
de eigen argumenten worden opnieuw
getoetstgeschiftnauwlettend bekeken,
en het verband tusschen grondstellingen
en conclusiën nogmaals met zorg nagegaan.
Doch wat van eiken strijd gezegd kan
wordengeldt in de allereerste plaats de
polemiek. Zij worde met waardigheid ge
voerd. Elk woord, dat destiekkingheeft
den tegenstander te kwetsen, ot de lach
ers tot zich te trekken door hem voor
te stellen als een onnoozelen bloed, die
stellingen van vóór den zondvloed te
pas brengt, of als een lichtzinnige,
een afbreker, die alle eerbiedwaardige
opiniën met minachting bejegentdat
alles moge voor het oogenblik bij opper
vlakkige lezers zeker effect te weeg bren
gen en zelfs, indien zij eens als een jury
uitspraak moesten doen in het geschil
hen kunnen nopen een paar stemmen
meer te geven aan den man die zoo grof
of zoo geestig kan zijn, in den regel
en op den duur wordt de stelling van
den laatste er door verzwakt. Wij ken
nen mannen van zeer groote verdienste
die hij zich had aangewend en door welke hij
zonder een woord te spreken, toch zeer duide
lijk zeide«Wat vermeet gij mij te komen ver
tellen?» Beekman ging echter voort alsof hij
daarvan niets bespeurde. Hoewel hij inwendig
van toorn ziedde en het bloed hem naar het
hoofd steeg, bedwong hij zich.
«Ik begreep dat, als ik alleen met stoom be
gon, dit misschien den ondergang zou zijn der
andere fabrikanten alhier, die bij den ouden
sleur bleven. Ik sprak er met mijne iged fabri
kanten over. Zij zijn een andere zienswijze toe
gedaan. Zij meenen dat de toepassing van den
stoom slechts tijdelijk zal zijn, daar, volgens
hen, de door machinerieën vervaardigde stolfen
minder deugdelijk zullen blijken dan die welke
op de oude wijze worden behandelddat het
publiek ons zal handhaven. Ik echter geloof dat
niet: de op machinalen weg gemaakte stollen
zijn niet slechter dan de onze ik heb mij
daarvan overtuigd wanneer men dézelfde
grondstoffen gebruikt, en ze zijn oneindig
fraaier. Ik toonde hen dat aan en toch slaagde
ik niet hier een maatschappij op te richten:
zelfs kon ik niemand vinden die zich met mij
wilde associeeren dat is te zeggen, geen
solied fabrikant. Toen heb ik mij naar elders
gewend en mij vereeoigd met een duitsch tech
nicus, den heer Dr. Adolf Tuchsmidt. Het doet
mij leed, dat ik gedwongen ben mijnen vroegeren
vrienden een concurrentie aan te doen, die zij,
ik ben er zeker vannooit zullen kunnen vol-
houdèn, maar ik kan mij niet laten benadeelen
of misschien in het verderf storten door de
ik zal maar zeggen kortzichtigheid van mijne
vakgenoot en.»
Beekman hield een oogenblik op. De baron
op intellectueel gebieddieals zij in
het dagelijksch leven worden waargeno
men, lammerzachteuiterst toegevende
menschen blijken te zijn. Maar wee, als
zij met de pen in de hand in het strijd
perk tredenDan maken zij hun tegen
stander uit voor al wat leelijk is: hij is
dom, hij is verwaand, hij oordeelt over
dingen van welke hij niets begrijpt,
kortom, hij moest zich schamen op de
wereld te zijn. Nu is het waar, dat wij
deze aangename sehrijvers-hoedanigheden
niet van anderen gestolen hebben: zij
zijn een erfenis in rechte linie van onze
voorvaderendie er verbazend op los kon
den fulmineeren als men het waagde hun
opinie te bestrijden.
Over de vraagof anonymiteit bij een
eerlijken pennestrijd geoorloofd isloopen
de gevoelens uiteen. In den regel komt
het er minder op aan wie iets zegtdan
wat er gezegd wordt en hoe; in dat ge
val steekt er niets onmannelijks inmet
neergeslagen vizier in het krijt te treden.
Soms gebeurt het echterdat het publiek
u dwingthet gelaat te vertoonenvooral
wanneer personen als schrijver worden
aangewezendie aan de zaak volmaakt
onschuldig zijnterwijl men het hun toch
kwalijk neemt dat zij «zoo iets» hebben
geschreven. Dat het dan plicht is, de
anonymiteit op te heffenbehoeft geen
betoog. Ook komt het er soms op aan
inzonderheid als de strijd over eenig we
tenschappelijk vraagstuk looptte weten
dat de man die zijn oordeel uitspreekt
en alzoo toch eenigen invloed uitoefent
op de openbare meening, tot oordeelen
bevoegd is: of hij van de zaak een be
hoorlijke studie heeft gemaakt. Want,
ofschoon we niet bijzonder veel op heb
ben met aanneming op gezag, er is
toch een autoriteit voor welke elk den
kend mensch zich buigt,namelijk het
meesterschap in het Rijk der gedachte
zeide zeer kalm, te kalm zelfs naar het Beek
man scheen: «En verder?»
«Bij dezen stand van zaken heb ik het mijn
plicht geacht mij bij u te vervoegenwant ook
uw belang is in deze zaak betrokken. Te lang
hebben ik en mijne voorzaten met genoegen
gebruik gemaakt van uwen aolen, en ik ineen
dat onze handelsconnect' Beekman drukte
op dat woord, «stc a ook de tevredenheid
van u, heer baron en uwe voorzaten hebben
mogen wegdragen, dan dat ik niet tot u zou
komen, te zeer zooals ik gekomen ben tot ntyne
confraters. Wij kunnen een inrichting om te
vollen in de fabriek zelf maken. Wanneer wij
die met stoomkracht drijven, zou ons dat allicht
veel voordeeliger zijn dan op uw molen te blij
ven vollen, wij wenschen dat echter niet te
doen, indien wij met u een overeenkomst kun
nen treffen en nu kom ik met een drieledig
voorstel.... zal ik verder gaan?»
De uitdrukking van houding en gelaat van
den baron verklaarde die vraag.
«Ga voort, mijnheer, ik luister,» zei Van
Oosterwoud.
«Primo stellen wij u voor, deel te nemen in
onze fabriek,» de baron kreeg een schok
«uw inleg zal zijn de volmolen. Wij zullen voor
ons en in loon werken. Uw aandeel zal zijn de
waarde van uw inleg in de geheele fabriekszaak.»
De edelman schudde minachtend met het hoofd.
Hoe? hij, hij baron Van Oosterwoud zou zich
in eene fabriekszaak associeeren? op die wijze
derogeeren Onmogelijkmaar dat was ta hoog
voor een man als Beekman. Op dat oogenblik
had de baron wezelijk medelijden met de wei
nige wereldkennis van den fabrikant.
Wordt Vervolgd.)