NIEUWE EN ADVERTENTIEBLAD VOOR MEI VUURSCHE, SCHERPENZEEL EN AMERSFOORT, BAARN, BUNSCHOTEN, EEMNES, HAMERSVELO, HOEVELAKEN, HOOGLAND, LEUSDEN, SOEST, EEN AVONTUUR OP BE GRENZEN, Feuilleton. No. 72. Zaterdag 6 September 1884. Dertiende Jaargang. Uitgever: A. M. Slothouwer, Nog eens militaire Zaken. Abonnementsprijs voor Amersfoort per 3 maanden f 1, Franco door het geheele Rijk1,-10. Afzonderlijke nummers3 Cent. Dit Blad verschijnt des Woensdags en des Zaterdags. te Amersfoort. Advertentiën van 16 regels f 0,40. Iedere regel meer 0,05. Voor het Buitenland0,07 Reclames per regel 0,20. öroote letters worden berekend naar plaatsruimte Advertentiën kunnen ingezon den worden tot uiterlijk 's mor gens 10 imr des Woensdags en Zaterdags. Eeue viermaal geplaatste ad vertentie wordt sleekts driemaal iu rekening gebrackt. Als voortzetting en aanvulling van onze beschouwingen, in ons nummer van 9 Augustus j. I. wenschen we nog het volgende in het midden te brengen Als koloniale mogendheid hebben we een niet onbelangrijke krijgsmacht te on derhouden in de tropische gewesten haar aanvulling vormt een gewichtig vraagstuk van regeeringsbeleid. Het systeem van werving tegen «hand geld" tot een bedrag, dat zich eenigszins regelt naar de behoefte, zal wel niet door velen worden goedgekeurd. Ten einde slechts zulke soldaten naar Indië te kun nen zenden, die reeds eenigszins met den wapenhandel vertrouwd zijn, worden de nieuw-aangeworvenen te Harderwijk ge- kaserneerd en geoefendde tijd gedurende welken dit geschiedt hangt af van de omstandigheid of er spoedig een detache ment weg moet. Als men nu nagaat, welke soort van menschen vooral onder de vreemde vrijwilligers zich aanbieden en aangenomen worden ook, dan moet men respect hebben voor de Harderwijk- sche officieren, dat er nog zooveel dici- pline heerscht, vooral in aanmerking ge nomen, dat de meeste van die lui, nog weinig aan maatschappelijke, veel minder nog aan militaire orde gewoon, in den eersten tijd veel geld ter hunner beschik king hebben, waarvan zij eigenlijk de waarde niet kennen, en dat hun de ge- O In dien tusschentijd liep de andere terug naar I de plaats, waar de straal kruit )een aanvang I nam. Na twee uren marcheeren was hij er, en I stak het met zijn pijp aan om ieder spoor te I vernietigen. Twee minuten later hoorde hij een I geweldige ontploffing, die door de dalen rolde I door de bergen weerkaatst werd, en waarover I hij zich uitermate verwonderdehet waren de I zeventien zakken, die door het slangetje kruit I aangestoken, in de lucht vlogen, en gelijktijdig I de zeventien huisvaders die er op zaten. Ik I heb hierbij twee opmerkingen te maken. Ten eerste, dat dit een waarachtige gebeur- I tenis is, niet alleen treffend, maar zelfs vol- I strekt niet onwaarschijnlijk, bewezen door de I traditie en door de sporen, die er nog altijd I van te zien zijn op deze plaats. Ik houd haar I voor even waarschijnlijk als de overtocht van I Hannibal over de Alpen. Hoe bewijst men dat I Hannibal den kleinen St. Bernard overgetrokken I is? Men begint met u een witten rots aan den I voet van den berg te toonendaarna brengt I men u aan het verstand dat dit de rots is die I de Karthager, toen hij boven gekomen was, in I azijn liet smelten. Ten tweede merk ik op dat in dit verhaal I zeventien mannen omkomen; maar let wel, er I blijft er één over om het na te vertellen. Als I ik mij niet bedrieg is dit het bewijs, de toetsteen van een modelgeschiedenis; want dat er in een legenheid geeft zich aan allerlei buiten sporigheden en uitspattingen over te geven. Gelukkig duurt dat tijdperk niet lang: het geld is gauw genoeg «geblazen," want men heeft in Harderwijk ook nog brave lui, die edelmoedig denj onervaren Nabob in eigen oog vrij spoedig van zijn ballast ontheffen. Dan volgt voor onzen jeugdigen krijgsman, als hij ten minste zich vóór dien tijd niet uit de voeten heeft gemaakt, de tweede periode, die der baloorigheidhij scharrelt al bijeen wat maar te krijgen is om »aan'n slokkie" te komen, en deze herinneringen aan zijn pas vervlogen geluksstaat zijn ook al niet geschikt om zijn waarde als soldaat te verhoogen. Eindelijk, als men dan nog niet aan boord is gegaan, komt het tijdvak der onverschilligheid, hetwelk soms vrij lang duurt. Dat per slot van rekening de militaire opvoeding ook bij dergelijke menschen veel in orde brengt, blijkt uit de geheele verdere geschiedenis van den Indischen soldaat. Is hij eenmaal tot het besef van ondergeschiktheid en plichtgevoel geko men, dan is het verwonderlijk hoeveel met hem gedaan kan worden, en tot hoe groote toewijding hij in staat is. Nu vragen we: Zou het niet mogelijk zijn, de nadeelen van den tegenwoordigen stand van zaken te ontgaan, en de voor deden te behouden Dat we in geen ge\al zouden kunnen toegeven, de militie geheel of gedeeltelijk naar Indië te zenden in tijd van nood, zeiden we reeds vroeger. De miliciën is niet, of behoort niet te zijn, in dienst hij is onder de wapenen, omteleeren, om zich bekwaam te maken tot de ver dediging van het Nederlandsch grondge bied, wanneer dat mocht worden aange tast. Verder mag men niet gaan de staat heeft volstrekt niet het recht, dien- veldslag of bij een ramp weinig omkomen, dat heeft niets te beteekenen; komen allen om, dan is het geheel nacht. Maar had bij een algemeen onheil een enkele nog ontsnapt, en wel om het bericht over te brengen dat is juist het ware. Daarom is de geschiedenis, zoowel de Grieksche als de Romeinsche en de moderne, zoo rijk aan dergelijke feiten. Het was hier in den hollen weg zeer warm! evenwel, op deze hoogte wordt de warmte ge temperd door de frischheid der lucht; bovendien wordt onze geest geboeid door het fraaie schouw spel dat men voor oogen heeft, en waardoor men allerlei kleine ongeriefelijkheden vergeet, die men in een eentonige vlakte onverdraaglijk zou vinden. Toen ik mij omkeerde, zag ik van zeer dicht bij den besneeuwden top van den berg Buet ook meende ik, nog dichter bij, iets te zien bewegen achter de laatste dennen, die ik gepasseerd was ik verbeeldde mij dat dit wel de voeten konden zijn die behoorden bij het hoofd van straks, zoodat ik met verdubbelde waakzaamheid voortliep. Ongelukkig ben ik zeer vreesachtig van natuur; ik heb een verbazenden hekel aan het gevaar, waarin naar men zegt de helden behagen schep pen, en ik geniet het liefst een volmaakte veiligheid. Het idee alleen dat men, in een duel, bloot staat aan het gevaar om de punt van een degen voor zijn rechter oog te zien, is altijd voldoende geweest om mij buitengewoon voor zichtig te maken, hoewel ik anders licht op mijn toonen getrapt ben. En het kon hier nog erger zijn dan een duel, het kon een aanslag wezen op mijn beurs of op mijn persoon, of op beiden tegelijkhet kon een verschrikkelijk ongeluk zijn, en dan niemand om het bericht te brengen Toen dit denkbeeld eenmaal bij mij opgekomen was, wilde het mij niet meer verlaten, en het beheerschte mij zoo geheel en sten van hem te vorderen! integendeel, de Staat is verplicht, hem het aanleeren der noodzakelijke kundigheden, de lands verdediging betreffende, zoo gemakkelijk mogelijk te maken. We erkennen dat een militiewet, op dat rechtvaardig be ginsel gebouwd, er geheel anders uit zou zien dan de tot heden toe van kracht zijnde, en tegen welker wijziging misschien het meest wordt opgezien omdat dan het geheele stelsel op andere grondslagen moet gevestigd worden. Doch laat ons niet afdwalen. Voorde verdediging van Indië heeft men vrijwil ligers noodigvoor een belangrijk deel kan men daartoe, gelijk thans geschiedt, inlandsche troepen blijven bezigen. Voor het Europeesch element is het raadzaam om verschillende redenen, zoo min moge lijk vreemdelingen aan te werven althans niet, zoolang niet bewezen is dat Neder landers bepaald ongezind zouden zijn, onder gunstiger voorwaarden dan de tegenwoordigde, zich voor den Indischen krijgsdienst beschikbaar te stellen. Niet door «handgeld" moet men land- genooten lokken, maar door goede voor uitzichten. Een jaar of tien, meenen we, geleden, was er ernstig sprake van de oprichting eener Indische brigade, zijnde een troe pen, afdeeling diesteeds .voor den Indischen dienst gereed werd gehouden, om der waarts te vertiekken zoo de noodzake lijkheid het vereischte. en die men voort durend op haar getalsterkte zou trachten te handhaven. Natuurlijk zou zij een geheel ander karakter dragen dan het «koloniaal werfdepot,dat waarschijnlijk dan wel opgeheven zou kunnen worden. Het plan werd wel in het openbaar besproken, maar tot een uit\ oering kwam het niet. We gelooven dat er ook finan- al, dat ik mij schielijk achter de rotsen verborg om al te wachten de dingen die komen zouden. Ik zat zoo omstreeks een half uur op den uitkijk (wat tusschen twee haakjes gezegd een zeer vermoeiend werk is), toen een kerel van verdacht uiterlijk voorzichtig achter de dennen heen kwam. Hij keek langen tijd in de richting van de rotsen, waarachter ik mij schuil hield, vervolgens klopte hij tweemaal in de handen. Op dit signaal verschenen twee andere mannen, en zij begonnen met hun drieën rustig de hoogte te bestijgen, na eerst hun pijp aangestoken en een zwaar pak op hun schouders geladen te hebben. Zij waren weldra bij de plaats, waar ik op den loer lag, en gingen op hun pakken zitten, precies als die zeventien anderen. Bij ongeluk keerden zij mij den rug toe. Ik had nu al den tijd om mijn opmerkingen te maken. Die heeren schenen mij toe wel ge wapend te zijn. Zij hadden met hun drieën een karabijn en twee pistolen, zonder nog den grooten zak te rekenen, dien mijn verbeelding zich vol buskruit dacht. En ik sidderde reeds op het denkbeeld, dat er iets uitgevallen mocht zijn, toen een hunner opstond om zich eenige schre den te verwijderen, en zijn brandende pijp op den zak legde. Op dit gezicht beval ik mijn ziel in God's genade aan, en wachtte de ont ploffing af, zoo dicht mogelijk achter de rots kruipende; als ik deze niet tot beschutting had gehad zou ik het uitgegild hebben van angst. De man die zich verwijderd had klom op een hoogte, vanwaar hij een onderzoekenden blik wierp op den weg, dien zij hadden doorloopen daarna kwam hij bij zijn makkers terug. «Hij is niet meer te zien," zeide hij. «Dat blijft hetzelfde," zeide een ander, «die kerel zal ons verraden!" «En ik wed dat hij daarom zoo vooruit galop- ciëele bezwaren werden geopperd, 't Is jammer, want op die wijze zou men tot een gezonder toestand kunnen komen. In plaats van «handgeld" zouden wij eiken Nederlander die fich voor een zeker aantal jaren voor den militairen dienst in de koloniën verbindt, een bedrag toe gekend willen zien, dat ten zijnen name op het Grootboek wordt ingeschreven, be taalbaar met derenten aan hem of, bij vooroverlijden aan zijn erfgenamen, na afloop van den diensttijd. Voorts zouden wij wenschen dat het hun, die zich dit waardig hebben gemaakt, de gelegenheid werd geopend om later in Indië een bur gerlijke betrekking te bekleeden die een behoorlijk bestaan oplevert. De behandeling van den soldaat moet niets te wenschen verlaten. Bij verbete ring van het stelstel van werving heeft men niet een groep ruwe menschen, die door strenge maatregelen in bedwang gehouden moeten wordenevenmin een onbeschaafden hoop, waarmee geen fat soenlijk burger iets te maken wil hebben. De eervolle krijgsmansstand verdient ook in Indië een behoorlijke bejegening, en, dat de geringste Europeaan het zich tot schande zou rekenen, omgang te hebben met een «koloniaal," is stellig een vooroordeel dat veel kwaad doet. De bepalingen omtrent pensioen zijn over het algemeen mild genoeg; nevens de inrichting van Bronbeek voor Indische invaliden zou men nog hetzij hier te lande, hetzij in een gezond oord van Java, een instelling moeten hebben waar de gewezen militair, te oud of ongeschikt om in de burgermaatschappij voor zich zelf te zorgen een bestaan zou vinden, of tegen afstand van zijn pensioen verpleegd kon worden. De kosten voor een en ander moeten gevonden worden op de Indische begroo- peert. Eeu vermomde douaan, anders niets. Hij bleef staan als een hond die iets ruikt, en keek naar alle kanten «Jammer dat wij hem niet te pakken hebben kunnen krijger, in dit hoekje Alleen de dooden komen niet terug." «Evenmin als Jean-Jean," hernam de tweede die aan het woord was geweest. «Kijk, daar is nog het gat, waarin zijn karkas heeft liggen te rotten, 't Was toch een slimme baas; hier heb ik nog de karabijn die hij weggooide toen wij hem snapten, om zich te laien doorgaan voor een wandelaar. Maar wij hebben korte wetten met hem gemaakt; Laméche bond hem aan een boom, en Pierre joeg hem een kogel door den kop, en daarna zeide de spotvogel nog: Jean-Jean, «doe je laatste gebed 1" Op deze gruwelijke woorden volgde eenvreese- lijk gelach, tot eindelijk dezelfde man nog eens opstond en mij eensklaps ontdekte. «Parbieul," riep hij, «daar hebben wij den beer in zijn hoi I Hier zit onze liefhebber!" De twee anderen sprongen overeind, en ik zag of meende te zien een ontelbare menigte pistoolloopen, op mijn slapen gericht. «Heeren," riep ik, «heeren gij vergist u. wees zoo goed laat eerst die wapens zak ken Heeren, ik ben de eerlijkste man van de wereld (hier fronsten zij hun wenkbrauwen)., laat, bid ik u, eerst die wapens zakken zij konden eens bij ongeluk afgaan Ik ben letterkundige met douanen heb ik volstrekt niets te maken ik heb vrouw en kinderen. Maar ik bezweer u, houdt uw wapen weg ik kan anders niet behoorlijk denken. Vervolg gerust uw weg en stoor u niet aan mij Ik veracht de douanen. Ik vind uw moeielijk beroep zelfs zeer mooi. Wordt vervolgd.

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1884 | | pagina 1