nieuwe
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
N°. 27.
Zaterdag 4 April 1885.
Veertiende Jaargang
abonnementsprijs I
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
advertentiën:
Regeling van het kiesrecht.
BINNENLAND.
Feuilleton.
VERLOOCHEND.
AMERSFOORTSGIE COURANT.
VOOR
Per 3 maanden ƒ1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonder]ijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdags en Vrijdags.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
Van 16 regels 0.40iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten nuar plaatsruimte.
De voornaamste, ofschoon niet de
eenige reden, waarom sedert eenige
jaren en met toenemenden aandrang
herziening van de Grondwet wordt
gevraagd, is te vinden in de onvol
doende wijze waarop bij onze tegen
woordige constitutie het kiesrecht is
geregeld.
Uitgaande van de stelling, dat
kiesbevoegdheid alleen behoort te
worden verleend aan mannelijke
meerderjarige ingezetenen, Nederlan
ders, wier bekwaamheid en geschikt
heid een zelfstandige keus waarborgt,
en in aamerking genomen de groote
moeielijkheid, zoo niet de onmoge
lijkheid, om door persoonlijk onder
zoek te bepalen in hoeverre, die met
twee woorden aangeduide eigenschap
bij elk burger aanwezig is, heeft
men een «vermoeden van bekwaam
heid" gegrond op ieders aanslag in
de Rijksbelasting, een maatstaf
tegen welks juistheid zeer gegronde
bedenkingen zijn gemaakt. Op die
wijze, de Regeering erkent het
en de ervaring heeft het voldoende
bewezen, worden velen uitgesloten,
wien het kiesrecht niet behoorde te
worden onthouden.
Bovendien heeft de samenkoppeling
van Rijksbelasting en kiesrecht ons
reeds veel verdriet gedaan. Telkens
als een wijziging werd voorgesteld
in eenige directe belasting, werd ge
vraagd van welken invloed deze ver
andering zou zijn op het kiezersper
soneel en de vrees voor dien invloed
groeide aan tot een wapen, waarmede
elke verbetering der fiskale wetge
ving werd bestreden.
Losmaking van den censusband en
vaststelling van een nieuwen maatstaf
van kiesbevoegdheid was alzoo een
der gewichtigste vraagstukken, naar
welker oplossing de Regeering te
zoeken had.
De staatscommissie voor de Grond
wetsherziening vereenigde zich met
het denkbeeld, de huurwaarde der
woning aan te nemende meerder
heid koos als zoodanig den aanslag
voor wien deze persoonlijk betrof,
of de getaxeerde huurwaarde voor
hen, die op kamers wonende niet
afzonderlijk daarvoor zouden zijn
aangeslagen. Twee van de leden der
commissie waren het met die, twee
slachtige regeling niet eens, en de
Regeering heeft zich aan hun zijde
geschaard. Een der leden, professor
Asser, wilde bovendien het zooge
naamde capaciteiten-stelsel inge
voerd zien: met andere woorden, hij
verlangde bij de Wet een lijst te
zien opgemaakt, aanwijzende wie uit
den aard zijner betrekking ol op
grond van een afgelegd examen ge
acht kon worden het kiesrecht (het
«actief burgerschap" gelijk de Memo
rie van toelichting op artikel 80 van
het ontwerp-Grondwet het op meer
dan één plaats noemt,) te mogen
uitoefenen zonder dat andere waar
borgen noodig waren. Dat laatste
denkbeeld is door de Regeering niet
overgenomen: zij geelt de voorkeur
aan één enkelen maatstaf; voor het
overige volgt zij het advies van den
hoogleeraar, en formuleert dienover
eenkomstig den nieuwen grondslag
van het kiesrecht aldus:
«De leden van de Tweede Kamer
worden rechtstreeks gekozen door
de meerderjarige mannelijke ingeze
tenen, Nederlanders, die als hoofden
van iiuisgezinnen krachtens eenig
persoonlijk of zakelijk recht een wo
ning van een door de wet voor iedere
gemeente bepaalde jaarlijksche huur
waarde in gebruik hebben. De be
doelde wet bepaalt het vereischte
minimum van jaarlijksche huurwaarde
in geen gemeente lager dan op f50
voor de ongestolfeerde woningvoor
de gemeenten, waarvoor een hooger
minimumcijfer dan het laagste wordt
bepaald, wordt zooveel mogelijk on
geveer dezelfde evenredigheid tus-
schen het getal kiezers en het zie
lental der bevolking in acht genomen,
als in de gemeenten, die het laagste
door de wet bepaalde minimum van
huurwaarde hebben."
Aan duidelijkheid laat dit artikel
niets te wenschen over. De Memorie
van Toelichting omschrijft nader de
begrippen «hoofden van huisgezin"
en «woning," waardoor alle twijfel
wordt weggenomen. Hoofden zijn
ook zij, die als ongehuwden alleen
voor zichzelf te zorgen hebben,
woningen zijn ook afzonderlijk be
woonde kamers of appartementen.
Bij de moeielijkheid, om een maat
staf te vinden, die op allen past
wien op grond van verstandelijke
ontwikkeling en maatschappelijke
stelling het kiesrecht toekomt, willen
we alleen zeggen, dat het voorgestelde
systeem ons billijker toeschijnt dan
de censusalleen betreuren we het,
dat de Regeering niet heeft kunnen
goedvinden ook de door professor
Asser aanbevolen capaciteits-kiezers
in het aanzijn te roepen.
De wijze, waarop het aangegeven
beginsel zijn toepassing zal moeten
vinden in de kieswet, is niet zeer
ingewikkeld. Wanneer van een zeker
aantal gemeenten, waar men het
goedkoopst woont, bekend is welke
verhouding bij het vaststellen van
een minimum-huurwaarde van f50
zal ontstaan tusschen het getal kie
zers en het bevolkingscijfer, dan kan
diezelfde verhouding ook voor andere
gemeenten gelden, en gebezigd wor
den, om te bepalen op welk bedrag
het minimum gesteld moet zijn ten
einde het getal kiezers te krijgen,
dat met de bevolking evenredig is.
Wel stuiten we daarbij op een
bezwaar, dat in de Memorie van
Toelichting niet is aangevoerd. De
toestand der gemeenten ondergaat
dikwijls verandering. Als één tak
van industrie er tot bloei komt, als
één nieuw communicatiemiddel wordt
geopend, dan kan in zeer korten tijd
3e gemiddelde huurwaarde der wo
ningen aanmerkelijk stijgen, waardoor
dan het getal kiezers onevenredig
groot wordt. Ook het omgekeerde is
3enkbaar: een gemeente kan zoo
achteruitgaan, dat er overvloed van
woningen is en men er dus voor
weinig geld een in gebruik kan be
komen. Wel is het de getaxeerde en
niet de werkelijke huurwaarde, die
als grondslag wordt aangenomen,
doch het verschil tusschen die beide
mag niet groot zijn. Zoo wordt licht
het evenwicht verbroken. En
klaagt men thans over de noodza
kelijkheid, nu en dan de kiestabel te
herzien, wat niet meer zou behoeven
te gebeuren als de nieuwe Grondwet
in werking was, aangezien deze een
vast getal leden der Tweede Kamer
aanneemt, dan zou dikwijls op
wijziging van de kieswet worden
aangedrongen, wat stellig ook niet
aangenaam zou zijn.
Het tweede gedeelte van art. 80
geeft aan wie, al voldoen zij aan de
eischen betreffende de huurwaarde,
van het kiesrecht zijn uitgesloten.
Het zijn zij, die in hechtenis zijn,
die tot gevangenisstraf of tot zwaar
dere straffen veroordeeld, die nog
niet hebben ondergaan. die op-
rechterlijke uitspraak het beheer
hunner goederen hebben verloren of
wien bij rechterlijk vonnis de uitoe
fening van het kiesrecht is ontzegd,
en eindelijk: zij wier aanslag in een
of meer 3irecte Rijksbelastingen in
het laatst vorig jaar niet is voldaan,
tenzij zij zich nog vóór de vaststel
ling van de kiezerslijsten van hun
verplichtingen ten aanzien van den
liscus kwijten.
Het laatste is, evenals het geheele
systeem, in hoofdzaak een navolging
van de Britsche wetgeving ten op
zichte van het kiesrecht.
Moede van het langdurige en lang
dradige spreken is onze Tweede Kamer
tot 5 Mei op recés uiteengegaan. Gelijk
ieder jaar is ook nu weer het grootste
en belangrijkste gedeelte van den natio-
nalen tijd besleed aan het houden van
spiegelgevechten over de wet op hot lager
onderwijs.
Die wet was weer de hoofdschotel in
onze Tweede Kamer. Aller oogen waren
nog meer dan vroeger op haar gevestigd.
Daar was eene partij, om haar te be
houden en eene, om haar op te hellen De
krachten dier beide partijen bleken vrij
wel tegen elkaar op te wegen en het
gevolg van den strijd was, dat de wet
met een kleine schramp hier en daar
weer tusschen het gedrang uitkwam en
men haar nog weer voor een jaar het
leven liet.
Ondertusschen zijn in de Kamer zelve
weer geene pogingen aangewend tot toe
nadering der partijen, die vierkant tegen
over elkaar s'aan, en door twist en ver
deeldheid ons staatsleven verwoesten.
Apostelen des vredes gaan het land
door en verkondigen den volke luide, dat
de strijd om het onderwijs zóó niet kan
en mag blijven voortgaan, omdat we an
ders den kelder ingaan.
En al is het nu zeker, dat we het vol
gend jaar dezelfde schermutselingen weer
te wachten hebben, veel is er ondertus
schen gewonnen, dat bij liberalen en
mannen van andere lichtingen het poli
tiek geweten begint te ontwaken, overal
het volk op de gevaren van den heil-
loozen strijd worden gewezen en midde
len aan de hand gedaan, tot verzoening
en verbroedering.
In Mei keeren de hecren Tweede-
Kamerleden van hunne Paaschrust terug
en in het laatst der daaropvolgende maand
beginnen zij er weer hard over te denken,
om hun kollérs te pakken en op reis te
gaan.
Wat moet er in dien tijd nog veel tot
stand gebracht worden.
Allereerst moet de Kamer de middelen
zoeken, om de allernoodzakelijkste uit
gaven te bestrijden. De aanvullingswet
voor de middelen. Deze moet ondei zocht
worden in de afdeelingen, dan komen de
antwoorden en wederantwoorden en
strakts de openbare behandeling. Het
voorstel^Schepel, omtrent de defensie,
moet ook eene beurt hebben, evengoed
als het ontwerp tot herziening [der wet
op het Hooger onderwijs.
De grondwetherziening, die ook op
eene behandeling wacht zal veel tijd
vereischen. Gesteld nu, dat de Kamer
door C. H. P. VAN OOSTERZEE.
Die Erinnerung ist das einzige
Paradies, aus dem wir nicht ver-
trieben werden können.
1.) O vraag mij niet, bid ik u, waarom
ik zoo diep weemoedig gestemd word,
wanneer mijne grove vingers dit ver
droogde geur- en kleurlooze takje viooljes
aanraken Ik ben de kinderschoenen reeds
lang ontwassen, mijn jeugd een zon-
nelooze, treurige jeugd ligt reeds ver
achter mij, maar toch ween ik als een
kind, wanneer mijne herinneringen mij
terug voeren tol dat somber verleden
vol bitterheid, vol teleurstelling en vol
smart, en mijne gedachten blijven stilstaan
bij dat heerlijk, zacht, vriendelijk meis
jeskopje, bij Emy die mij met fluis
terende stem woorden van geloof en hoop
toevoegdeHet leven heeft mij leeren
lijden, zij leeren strijden heb ik noch
tans leeren overwinnen? Overwinnen?
Ja, o ja want heb ik niet over mij
zelf gezegevierd, mijn vurigste hoop, mijn
éenigste, éénigste liefde gezegepraald
En die overwinning was grootsch en edel,
ofschoon het toch mijn geheele toekomst,
mijn misschien onbescheiden, maar im
mers zoo menschelijkverlangen naar
levensgeluk, naar vrede, rust, weet ik
niet wat al meer verwoestte Nog huiver
ik soms bij het denkbeeld wat mijn leven
had kunnen zijn, wat het had kunnen
tot stand brengen, wat het had kunnen
scheppen wanneer wanneer Maar
komaan, nu geen teergevoeligheid meer
geduld. Heeft de strijd mij niet reeds
vroeg geleerd alle gevoel van zwakheid
weg te cijferen, te verloochenen? Immers,
niet ik ben overwonnen, maar ik heb
overwonnen, en in mij woont de kracht,
de moed om altijd, mijn leven lang, de
bittere gevolgen van deze overwinning te
dragen Alleen hierdoor wordt de kleinste
daad tot een heldendaad.
De vrouw, die mij waarde deed hech
ten aan het leven, die mij leerde inzien,
dat plicht en eer onafscheidelijk aan een
eerlijk leven verbonden moesten zijn,
was niet mijne moeder, maar een vreemde,
die mij eeuwig vreemd moest blijven.
Dat was hard voor eene naar liefde dor
stende ziel, maar vooi mijn lot scheen
't nog niet streng genoeg, en 't uur zou
aanbreken waarin ik Genoeg! Gij
zult alles weten.
Laat ik mij dan nog eenmaal verdie
pen in dat lang vervlogene, misschien
misschien dat dit geschrift nog ééns
onder de oogen komt van haar, die den
moedernaam verloochende en mij verliet...
God vergeve het haar, evenals ik het
thans doe!
De dag zou dan aanbreken waarop ik
geboren moest worden. Ofschoon ik wel
het eerste wichtje was, waaraan mijne
moeder het leven schonk, betwijfel ik
toch of het denkbeeld aan mijn bezit in
haar hart die eerste, reine, heilige illusies
heeft doen ontwaken, die in elk vrouwen
gemoed als een goddelijke vonk sluimert
en het opvlammen slechtst verbeidt wan
neer de ongekende zaligheid van het
moederschap haar wacht. Zoo ver ik kan
terugdenken, heugt mij geen teedere lief
kozing, geen welluidend wiegenlied, waar
mede zij haren eersteling in slaap zong,
geen zoete bijnaam, geen wooid van
moedertrots kinderen onthouden dit
zoo goed ontsnapte ooit aan hare
lippen. Maar 't was wel te vergeven,
want zij was eene om hare schoonheid
welbekende vrouw, en mij had de natuur
zeer stiefmoederlijk bedeeld, een reden,
die mijne moeder zeker waardig genoeg
scheen, om mij niet in haar hart op te
nemenalsof 't mijn schuld was, dat ik
leelijk en grol gebouwd was, rossig haar
en fletsche blauwe oogen had! Ik hoor
haar nog op knorrigen ontevreden toon
zeggen, dat 't onmogelijk was mij netjes
voor den dag te brengen, daar alles mij
even belachelijk stond. «Ik ga niet meer
met je uit wandelen of rijden, kindje,"
eindigde zij meermalen, alsof zij vreesde,
dat ik die bepaling vergeten zou, »de
menschen behoeven niet te weten dat ik
zoo'n leelijk ventje heb." Ik herinner mij
nog duidelijk hoe ik dan 's nachts bittere
traantjes stortte, omdat ik mijne moeder
niet overal mocht vergezellen, en vooral,
omdat ik niets kon verzinnen, oin aan
dat akelige uiterlijk iets te verbeteren,
want misschien zou 't heel anders ge
weest zijn, wanneer ik bijv. een meisje
was en dan dezelfde schoonheid mijner
moeder had ontvangen I
En ik had mijne moeder toch zoo lief!
Het kinderlijk instinct dreef mij overal
heen, waar ik haar slechts vinden kon,
en al beantwoordde zij niet altijd even
gewillig mijne nieuwsgierige vragen en
liefkozingen, zij stootte mij niet van zich
af, door mij den toegang tot hare ver
trekken geheel te verbieden, want in het
onaanzienlijk plaatsje B'" bewoonden wij
een groot huis, waarvan de benedenver
dieping geheel voor mijne moeder en de
bovenverdieping uitsluitend voor mij be
stemd was. Toch gingen er dagen om,
waarin ik haar niet zien mocht en ofschoon
mij de reden hiervan niet werd medege
deeld, schreef ik het aan de menigvul
dige bezoeken toe, die mijne moeder
ontving, en waarbij mijne tegenwoordig
heid nog niet paste. Hoeveel moeite ik
er ook voor deed, en. hoeveel ik ook
van Martha, mijn verzorgster, hield, toch
viel mij een lange scheiding van mijne
moeder hard, en vooral wanneer ik haar
helderen lach boven alle andere stemmen
kon vernemen en haar schoon gelaat niet
aanschouwen mocht, dan werd 't mij
droef te moede, en ik vroeg mijzelf af,
of alle moeders hare kinderen op deze
wijze lief hadden?
Zoo gebeurde 't eens, dat ik haar in
volle vier dagen niet gezien had. 't Was
juist mijn verjaardag. Ik werd toen tien
jaren oud. Martha nam mij dien dag
mede naar het groote bosch, om een
flinke wandeling te doen en sprookjes te
vertellen. Daarna beloofde zij mij bij
mijne moeder te brengen, 't Was er
rustig en kalm, en niets, zelfs geen vraag
waarom mijne moeder dezen dag verge
ten had, stoorde Martha's boeiende ver
halen. Toch luisterde ik minder dan ooit
naar haar, en toen zij zweeg en wij ons
onder een zware beuk nedervleiden, moest,
ik bekennen, dat ik geen enkel barer
woorden onthouden had.
(Wordt vervolgd.)