MIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. N°. 47. Zaterdag 13 Juni 1885. Veertiende Jaargang In Vrijheid. Maggie Wilson. abonnementsprijs VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. advertentiën: Zjj die zich met 1 Juli op de Nieuwe Amersfoortsche Courant abonneeren ontvangen de voordien tijd te verscho nende nos. gratis. BINNENLAND. Feuilleton. minora. AMEBSFOORTSCHE COURANT. VOOR Per 3 maanden ƒ1.Franco per post door het gehecle Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdags en Vrijdags. Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort. Van 16 regels 0.40; iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Elke vergelijking hinkt, zeiden reeds de Oudenhet is daarom raad zaam, haar niet verder te bezigen dan noodig is ter verduidelijking van een voorstelling die aan helderheid te wenschen overlaat. Anders be staat er gevaar voor allerlei verkeer de toepassingen, gelijk onder meer blijkt uit de denkbeelden die sommi gen koesteren omtrent het opvoeden van kindoren. Naar het schijnt is geen kunst ge makkelijker dan deze. Niet zelden ziet men lieden, die niet het minste begrip hebben van zedelijke verplich tingen in het algemeen, eenige ma len achtereen bij den Ambtenaar van den Burgelijken Stand verschij nen om kennisgeving te doen dat zij tot de ouderlijke waardigheid zijn opgeklommen, terwijl men zich niet weerhouden kan de wezentjes te beklagen, die aan de zorgen van zulke menschen zijn toevertrouwd. Het moge waar zijn, dat de liefde vele dingen goed maakt, verwaar- loozing en plichtverzuim maken op dien regel een uitzondering. Den ontwikkelde naar den geest kennen wij geenszins het monopolie van bevoegdheid toe in zake de op voeding: de ondervinding zou ons dadelijk en met klem tegenspreken. Wij ontmoetten vaak hoogst een voudige menschen, die ons eerbied afdwongen voor de trouwe zorgen, aan hun kroost besteed, en door den merkwaardigen en aangeboren tact, waarmede zij de juiste middelen wis ten te kiezen tot bereiking van hun doel. Meestal wijst de natuur zelve den weg; evenals een boom, in het vrije veld staande, de vormen aan neemt, die met den aard zijner soort overeenkomen, ontwikkelt de jonge mensch ook menigwerf zonder moei te en buiten aandrang van anderen den aanleg waarmede hij ter wereld kwam. Maar en ziehier reeds een eer ste voorbeeld van het gevaarlijke der vergelijkingen, de volkomen vrije opkweeking, die de natuur schijnt aan te bevelen, stuit in de maatschappij op ernstige bezwaren. Ruim honderd jaar geleden stelde Rousseau, veront waardigd over het kunstmatig ge knutsel dier dagen, tegenover de opvoedingsbegrippen zijner tijdge- nooten de natuurlijke opkweeking, in volle vrijheid, en de schrijver heeft met dien arbeid veel goed ge daan, voornamelijk omdat hij er veel kwaad mede uit de wereld hielp. Doch een afgerond stelsel gaf hij niet, zelfs niet een voor alle geval len bruikbaar grondbeginsel, op het welk men steeds veilig zou kunnen afgaan. Er zijn voorbeelden van het toepassen dier vrije begrippen; ge woonlijk beantwoordt de uitkomst slecht aan de verwachtingen. Een andere, door velen geliefkoos de vergelijking, is die van de taak des opvoeders met die van den ho venier. Het boompje, moet gebogen worden terwijl het nog jong is, loten die geen vrucht beloven moe ten worden afgesnoeid, uit den ak ker van het kinderlijk gemoed be hoort men alle onkruidplanten zorg vuldig te verwijderen, en meer soortgelijke uitdrukkingen herinneren er aan, dat aanhoudende zorg bij de opleiding van het opkomend geslacht ook onzen vaderen alles behalve vreemd was. Zelis is er eenige over eenkomst te bespeuren in de uitoe fening van hun tuinmans-talenten en den algemeenen geest, die de opvoe ding beheerschte. Het afgepaste, cri- remoniëele, gladde en plooibare, dat in de deftige burgergezinnen van de vorige eeuw zoozeer werd gewaar deerd, staat, schijnt wel, in verband met de geschoren heggen en tot be paalde vormen verhaspelde boomen, in welker aanblik men zich verlus tigde; evenals men tegenwoordig weieens in verzoeking zou komen, het veelsoortige en blinkende, waar in velen bij de vorming der jonge lieden hun kracht zoeken, in betrek king te brengen met den smaak voor mozaïekperken, heel kunstig aange legd, doch welker kleurrijkheid dan ook de eenige aanspraak is op den bijval van niet altijd door zuiver schoonheidsgevoel uitmuntende be schouwers. Van »den mensch" kan hetzelfde gezegd worden als van den dichter: hij wordt geboren, niet gemaakt. Ilij brengt bij zijn intrede in de wereld een zeker aantal eigenschappen mede, als erfdeel van zijn ouders of groot ouders, en nu begint zijn geschie denis elke dier eigenschappen wordt een bouwsteen van zijn indi vidualiteit. Nu zou er inderdaad een opmer kingsgave noodig zijn, grooter dan iemand onzer bezit, om steeds iede- ren graad van ontwikkeling van elk dier kenmerken te kunnen gadeslaan en steeds de wederzijdsche verhou ding der onderscheiden vermogens en krachten te beoordeelen. Want dat laatste is toch eigenlijk dat geen, wat de opvoeders «harmonische vor ming" noemen. Het aannemen van buitensporige verhoudingen door wel ke hoedanigheid men ook noemen wil, kan voor den man of de vrouw dien we onder onze oogen zien op groeien tot groote onheilen voeren, en wat we gewoon zijn «booze harts tochten" te noemen zijn dikwijls niets anders dan buiten haar propor- tiën getreden goede eigenschappen, die wellicht in de jeugd te sterk werden geprikkeld of die men niet trachtte in te toornen door het ont houden van voedsel. Doordien men op liet laatste geen acht geeft, wordt veel kwaad gesticht, en tamelijk groot is het getal men schen, die door hun ouders bedorven zijn. Een van nature opvliegend kind wordt opzettelijk tot toorn geprikkeld, terwijl men dan om de zotte uit barstingen van dien kleinen vulkaan lacht; den ijverzuchtige wekt men op tot nog meer krachtsinspanning, niet, omdat zijn plicht hem die voor schrijft, maar alleen met het doel om anderen voorbij te vliegen; den koppige prijst men om zijn vastbe radenheid en ziet in zijn handelingen de bewijzen van karaktervastheid; den zwakke schenkt men een lof spraak over zijn toegevendheid. Laat ons dadelijk bijvoegen, dat het niet bij voorkeur domme men schen zijn, die zich aan zulke over tredingen schuldig maken; integen deel, in de beschaafde wereld mer ken we ze misschien wel het meest op. Het is merkwaardig, hoeveel ouders een onjuiste taxatie hebben van de verschijnselen, door hen bij de opvoeding hunner kinderen waar genomen, zoodat zij dikwijls ingeno men zijn met feiten die. met ande re oogen dan de hunne gezien, reden tot bezorgdheid zouden kunnen ge ven. Bij de opvoeding geldt, gelooven we, dezelfde wet die in de heden- daagsche staats-instellingen als het ideaal wordt beschouwd: vrijheid door orde. De ziel moet zichzelf ontwikkelen, onder ons voortdurend en waakzaam toezicht; want zoodra we bemerken dat er gevaar ontstaat voor ernstige verstoring van de verhouding dei- eigenschappen in dien zin dat één daarvan, de overhand krijgende, aan het geheele geestelijk bestaan een valsche richting zou kunnen geven, dan moeten we terstond zorg dragen, die ramp te voorkomen. Voor het overige kunnen we in de eerste ja ren de dingen voor een groot deel aan de natunr overlaten, als we er slechts voor waken, dat de indrukken die het kind krijgt, hem aangenaam aandoen. Indien het noodig is, iets te gebieden of verbieden, eerst bij bepaalde noodzakelijkheid moet dit gedaan worden, dan behoort men ook stipte gehoorzaamheid te eischen, ook wanneer het niet mogelijk is, den kleine bekend te maken met de reden; over het algemeen dient er voor gewaakt te worden, dat in zijn hoofdje niet de meening kan post vatten, dat vader en moeder verplicht zijn, hem rekenschap te geven. De volken zijn langs den weg van gezag tot vrijheid gekomen, en wij geloo ven dat onze kinderen denzelfden weg te doorioopen hebbennaarmate dan hun zedelijke verantwoordelijkheid grooter wordt, kunnen wij ons van inmenging onthouden. We hebben hier slechts één zijde maar de allergewichtigste van een paedagogisch vraagstuk besproken, namelijk het leiden van den wil bij de eerste schreden die de mensch heeft af te leggen op den weg naar het zedelijk ideaal, naar het goede. Dat de rol des opvoeders veel meer actief is, of liever, dat er veelvuldiger en meer aanhoudende inwerking plaats heeft bij de vorming van liet denk vermogen door het doen aanleeren van kundigheden, is duidelijk. Maar niemand zal ontkennen, dat juist in het schijnbaar passieve in liet nauw gezet toezicht bij onthouding van onnoodigen invloed, een meesterstuk van opvoedingskunst kan verscholen liggen. Z. M. de Koning zal naar men aan het D. van 's-Hage uit Karlsbad schrijft aanstaanden Maandag, 15 Juni, voor het houden van een nakuur, ver trekken naar het eenige uren van daar gelegen lustoord Köningswart, waarZ.M. niet, zooals vroeger bepaald was, op het door' 7) Wat verder gebeurde is ons reeds be kend. Na een afwezigheid van vier jaren vertoonde Aimers zich weder even onver wachts als den eersten keer, maar vond ditmaal tot groote teleurstelling zijn neef «niet thuis", die zonder eenig bericht aan hem op reis naar de West was gegaan, waarheen hij een jaar geleden vertrokken en vanwaar hij nog niet wedergekeerd was. Wachten was de vriendelijke boodschap voor oom, een bevel, waaraan hij ge willig gehoorzaamde, door den tijd met het bezoeken van vreemde oorden en landen te verkorten. Maar al zijn wach ten zou ditmaal beloond worden, keizer lijk beloond, zooals hij in stilte zeide neef liet zich overhalen met de belofte om nog eerst een jaar het Maleisch te kunnen bestudeeren, alvorens hij zijn nieuwe toekomst tegemoet ging. Na het laatste gesprek met Maurits Was Aimers toch blijkbaar nog niet ge heel gerustgesteld de gewenschte «voor uitzichten voor trouwplannen" spookten hem nog steeds door 't hoofd. Sedert het wederzien van oom en neef, nu drie maanden geleden woonden zij te zamen in een der aangenaamste, hoewel niet drukste gedeelten van 's Hage. Laat in den avond kwamen de heide heeren eerst thuis de wandeling in het Bosch scheen hen bijzonder te hebben opgebeurd en spraakzaam gemaakt. «Kom, Maurits steek nog een sigaar op 't is wel reeds bij elven, maar ik vind 't toch zonde ora de lieve, bleeke maan op onze ledige stoelen te laten schijnen. Wie weet wat voor muizennes ten zij ons nog uit 't hoofd praatwant die maan, hoe lief en mooi ook, is 't eenig en alleen die ons de meeste rare en vreemde dingen in en uit 't hoofd snapt." «Daar draagt dan voornamelijk zij alleen de schuld van oom! Waarom opent zij dan ook voor iedereen zoo gul haar levensboek? Gevraagd of onge vraagd, zjj dringt zich aan ons op, zoodra ze in ons een maanaanbidder be speurt 1" «Ei, ei, zoo, zoo, mijn jongen! Doe jij daar ook aan 1 wel, wel 1 En wat heeft die maan je dan alzoo voorgespiegeld in haar aanbiddelijke gulheid indiscretie zou ik 't liever willen noemen «Maar oom Gij, die nog juist daareven de Koningin der Nacht, met lief en bleek bestempeldet wilt haar nu van indiscretie aanklagen Laat mij u liever ver halen van 't geen zij mij getoond heeft," Een oogenblikkelijke stilte heerschte in het gezellige, slechts door de maan verlichte vertrek, de vensters waren wijd opengeslagen en de frissche, geurige adem van den Juni-nacht stroomde ongehinderd naar binnen. Toen oom geen antwoord op Maurits laatste woorden gaf, maar zwijgend naar buiten staarde, vervolgde deze lang zaam «Toën ik eindelijk op dien leeftijd kwam, dat ik de taal der maan begon te verstaan, was ik reeds adelborst en gevoelde berouw over mijn keuze. Gij, waarde oom, waart met mijn weigering u te volgen weder vertrokken en zoo be vond ik mij na onze kennismaking nog eenzamer dan ooit te voren. Menigmaal wanneer ik de wacht had, liep ik op het dek heen en weder, soms reeds lang na middernacht, en peinsde en dacht welken weg ik moest nemen om een be stendiger, zekerder doel te bereiken dan die beweeglijke, eeuwig stijgende, val lende, bruisende golven des Oceaans mij voorspiegelden.'t Was een heerlijke nacht, geen windje liet zich hooren, alleen de zee sprak en mijn hart. Daar rees, stil en statig, uit een zilveren nevelzee de volle maan aan de transen en schoof voor haar vochtig gelaat den sluier van dampen terug. Ik meende, dat bij dezen heerlijken aanblik zelfs de golven de schuimende koppen bogen 't was of alles op dit oogenblik de behoefte ge voelde om neder te knielen en in te stemmen met het loflied, dat de natuur den Schepper zingt. Ik kon niet scheiden van dat verrukkelijk tooneel, ofschoon de rusture reeds was aangebroken. Het vriendelijk, zacht gelaat der maan trok mij steeds inniger aan tot ik einde lijk gevonden had wat ik zocht. Duide lijk liet zij mij uit haar levensboek lezen, en onwillekeurig strekte ik de hand uit om haar die bladzijde te ontnemen, waar een gulden spreuk mijn oogen hart zoo zeer geboeid hield. Ik heb de woorden onthouden, die zij mij troostend toe zond lm Glück nicht jubeln lm Sturm nicht zagen Das Unvermeidliche Mit Wiirde tragen An 's Leben sich erfreuen Das Rechte thun Und den Toq nicht scheuen Heiszt Leben, Heiszt dem Tod sein Bittres rauben. Met deze woorden sliep ik eindelijkin, toen de morgenure reeds in aantocht was, en met dezelfde woorden ontwaakte ïk ook weder. De maan had mij nieuwen moed en lust voor mijn loophaan gege ven. Dit was 't eerste, wat zij mij zeide. «Maar vervolgde hij na een oogen blik stilte, «wal is veranderlijker dan de mensch Toen ik na het einde mij ner reis voet op vasten wal zette, was weer alle moed verdwenen. Voor de tweede maal zag ik smeekend de maan in het heldere oog, maar ditmaal was 't gansch wat anders wat zij mij tot troost gaf. Was 't wel dezelfde maan, die nu weder tot mij sprak Een oogen blik heb ik getwijfeld, zoo onstandvastig scheen zij mij in haar oordeel toe. In vergulde letters zag ik toch met vaste hand de volgende regelen, door Schiller onderteekend, staan Denn das Meer ist der Raum der Hoffnung Und der Zufalle launisch Reich Hier wird der Reiche schnell rum Armen, Und der Arme dem Fürsten gleich. Wie der Wind mit Gedankenschelle

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1885 | | pagina 1