NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
Maggie Wilson.
N. 59.
Zaterdag 25 Juli 1885.
Veertiende Jaargang
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Beginselen.
BINNENLAND.
Feuilleton.
AMERSFOOHTSCHE COURANT.
VOOR
abonnementsprijs
Ter 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Kijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdags en Vrijdags.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentiIn:
Van 16 regels 0.40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën .viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Evenals mode-vormen van kleeding-
stukken, zijn er ook mode-woorden.
De eerste kiest men, zonder rekening
te houden met de eischen van den
goeden smaak, de laatste worden
gebezigd zonder een meer dan opper
vlakkig besef van hun beteekenis en
kracht.
Tot deze groep van woorden,
welke men daardoor tot ijdele klan
ken verlaagt, behoort ook het opschrift
van dit artikel.
Naar het oordeel van sommigen
kenmerkt zich de tegenwoordige tijd
vooral door het gemis van karakters
door het gebrek aan mannen en
vrouwen die een vast beginsel tot
richtsnoer van hun denken, spreken
en handelen aangenomen hebben en
daaraan onder alle omstandigheden
getrouw blijven.
Niet gaarne zouden wij deze on
gunstige meening onderschrijven:
integendeel, wie met helderen blik
om zich heen ziet, en van de gave
des waardeering niet ten eenenmale
is ontbloot, kan in zijn naaste omge
ving personen aanwijzen, die de
beschuldiging op schitterende wijze
weerspreken. Onafhankelijk van rang,
stand of fortuin, in de nederigste
zoowel als in hoogere kringen, staan
die edele figuren daar als levenwek
kende voorbeelden van het streven
naar waarheid en van onkreukbare
trouw aan hetgeen plicht gebiedt.
Alleen is het te betreuren, dat
hun getal betrekkelijk gering is,
in elk geval veel kleiner dan het
cijfer, van hen, die bij elke gelegen
heid, zelfs de onbeduidendste, het
woord »beginsel« gebruiken als een
slagzwaard, om er in den blinde
mede te schermen.
Het woord zelf doet ons denken
aan een of meer grondstellingen, aan
een soort van beknopt levensprogram.
Nu zijn er, gelijk ieder weet, regelen
van zedelijkheid die voor ieder gel
den, en welker bestaansrecht geen
betoog behoeft. Dank zij de vorde
ringen, die het menschelijk geslacht
heeft gemaakt in de beschaving, zijn
zij verheven tot den rang van onbe
twistbare waarheid. Wie ze niet op
volgt, miskent zijn roeping als
mensch, en is de plaats onwaardig
die hij in de maatschappij inneemt.
Zoo kan er, naar het ons voor
komt, slechts één beginsel van eer
lijkheid zijn, dat is, aan ieder
minstens te geven wat hem toekomt.
Al wat daarvan afwijkt is uit den
Booze. Wanneer we nu letten op de
wijze, waarop die regel in het dage-
lijksch leven wordt toegepast,
dan l ijst weieens twijfel of rnen wel
weet, wat het woord »eerlijk« zeg
gen wil?
Eens hebben we iemand met veel
klem hooren beweren, dat het in
strijd was rnet zijn beginsel, te lage
opgaven te doen voor de belastin
gen, reden waarom hij bij telling,
taxatie en becijfering van inkomsten
steeds met de nauwlettendste zorg
te werk ging.
Waarde heer, zouden we ge
neigd zijn dien man te vragen,
met welk recht noemt gij dat juist
Uw beginsel? Het is, meenen we,
dat van alle fatsoenlijke lieden, 't Is
waar, het getal is niet klein van
hen, die er zich niet bezwaard door
gevoelen wanneer zij den fiscus op
eenige manier te kort kunnen doen,
en zij verschuilen zich dan nog wei
eens achter het voorwendsel, dat de
ambtenaren dan maar beter uit de
oogen moeten kijkenmaar hoe
armzalig, niet waar, is die houding
wanneer men haar den maatstaf
der eenvoudigste goede trouw aan
legt!
Doch niet uitsluitend waar het de
zedelijkheid geldt is het woord «be
ginselenin zwang: het spraakge
bruik heeft het ook ingeleid daar,
waar men eigenlijk slechts van
begrippen behoorde te gewagen.
Wij kunnen daar vrede mee heb
ben, mits het gebruik niet in mis
bruik ontaarde, wat helaasmaar
al te dikwijls het geval is.
Zoo zijn in de wereld gekomen:
staatkundige, godsdienstige, maat
schappelijke, financieële en nog
vele andere soorten van beginselen.
Als wij er nu maar eens, elk voor
zich, toe konden komen die met
eenige nauwkeurigheid te formulee
ren, dan zouden we vanzelf wel tot
de ontdekking geraken dat er veel
kaf onder 't koren is, ja, dat dit
laatste somtijds de overhand heeft.
Want wat menigeen zijn »beginsel«
noemt, is dikwerf slechts een opvat
ting of opwelling van het oogenblik,
die niet wortelt in een wèl geves
tigde en tegen aanvallen opgewassen
overtuiging, maar nu eens anderen
wordt nagepraat, dan weer de vrucbt
is van eigenzinnigheid of van zucht
tot tegenspraak.
Bij mannen die geroepen zijn om
gezag uit te oefenen in Staat of
Gemeente, en de wetten vast te
stellen volgens welke dezen bestuurd
moeten worden, is het vooral van
het uiterste belang, de quaestie der
»beginselen« zoo zuiver mogelijk te
stellen. De regels, die men zichzel-
ven als wetten oplegt, omdat zij door
ernstig nadenken en in het licht der
levenservaring zijn verkregen, moe
ten onwrikbaar vaststaan, en den
voorgangers zóó helder zijn dat zij
die duidelijk onder woorden kunnen
brengen, opdat ieder die zich met
den vrijen wil van den Nederland-
schen staatsburger aan hun leiding
onderwerpt, weet wat hij aan hen
heeft. Doch wanneer het de practi-
sche vraag geldt, die hij het beheer
der openbare aangelegenheden tel
kens op den voorgrond treedt: Is
de opvatting, die een ander heeft
van de toepassing van datzelfde
beginsel op de publieke zaak, zóó,
dat ik mijn overtuiging geweld zou
moeten aandoen door mij er bij aan
te sluiten? dan is er een groo-
tere mate van wijsheid noodig dan
menigeen ten dienste staat, om
altijd den juisten weg te vinden.
Regeering is hoofdzakelijk een
quaestie van samenwerking, en niets
staat deze zoozeer in den weg dan
een angstvallig vasthouden van per
soonlijke meeningen. Daardoor ziet
men menschen, van wier gemeen-
schappelijken arbeid de schoonste
resultaten te wachten waren, uiteen
gaan en elkanders werk vernietigen,
en dat alles onder voorgeven, dat
men «principiëele bezwaren« heeft.
Wanneer dat inderdaad zóó is,
welnu, dan zou toegeven een bewijs
wezen van zwakheid of van begin
selloosheid. Doch men gaat er veel
te spoedig toe over, dat verschil
aan te nemen als een vaststaand
feit, en 't is een zeldzaamheid,
wanneer het uiteengaan is voorafge
gaan door een ernstige poging om te
onderzoeken of er werkelijk een zoo
groote afstand in de wederzijdsche
beginselen bestaat, dat de scheiding
er voldoende door gemotiveerd is.
Maar niet ieder is geroepen, gezag
uit te oefenen: toch behoort een
halstarrig vasthouden aan hetgeen
met den naam van »beginselen«
wordt gestempeld en niets anders
is dan gebrek aan verstandig rede
neeren, tot de vele struikelblokken
in het gezellig verkeer. Zelfs in de
huisgezinnen, waar men toch alle
gelegenheid heeft om de kleine maar
niettemin belangwekkende vraagstuk
ken die er rijzen bedaard te over
wegen en in onderling overleg op
te lossen, snijdt dikwijls een barsch
«Praat er maar niet langer over,
ik kan van myn principes niet afwij
ken!» de onderhandelingen af.
Hoeveel huiselijke tyrannie zich ach
ter dit masker van beginselvastheid
verbergt, zullen we maar niet zeg
gen. Alleen dit nog: wie er prijs
op stelt, dat zijn beginselen door
anderen geëerbiedigd zullen worden,
zorge vooral, dat hetgeen hij als
zoodanig erkend wil zien, dien naam
en die waardeering verdienen.
Wegens plaatsruimte zal «Brieven over Vola-
pük" in het volgend nummer worden vervolgd.
De Staatscourant van 2i Juli bevat
een koninklijk besluit van 22 dezer,
waarbij mr. JE. baron Mackay, voorzitter
van de Tweede Kamer der Staten-Gene-
raal, benoemd wordt tot ridder in de
orde van den Nederlandschen Leeuw.
Zooals vanzelf spreekt is het dage
lijks vol in het Rijksmuseum, zoowel
van vreemden als stadgenooten. Naar
schatting bediaagt het getal van hen
die het nieuwe museum sedert de ope
ning bezichtigden, ongeveer 55,000
Thans zal toch ten slotte mr. Ph.
A. Haas als verdediger van Jeanne
Marie Lorette optreden. Na de weige
ring van mr. Michiels van Verduynen
heeft zij, op aandrang harer familie, er
in toegestemd mr. Haas te ontvangen
en hem hare verdediging opgedragen.
Een paar heeren, die naar't schijnt
de boetseerkunst met succes beoefenen,
houden zich dagelijks aan het strand te
Scheveningen bezig met het vormen van
beelden naar 't naakt modelzij gebrui
ken daarvoor, bij gebrek aan klei, voch
tig zand.
't Behoeft niet gezegd te worden, dat
en de heeren én de beelden veel belang
stelling wekken bij de strandbezoekers.
Uit Laren meldt men van 17 Juli
aan de N. R. Ct.
Er heeft hier eene vechtpartij plaats
gehad, die veel overeenkomst had met
een amok. Juist was een dertigtal be
zoekers van 't zonnige Larenberg naar
het lommerrijke Jan Tabak gestoomd en
bleven wij nog met een zestal gasten op
't Paviljoen, toen men plotseling ver
schrikt werd door een vreeselijk tumult,
dat uit de groote zaal kwam. Twee keil-
ners hadden elkander om't lijf gegrepen,
en rolden a[S een kluwen over stoelen en
bankjes. De dames vluchten, en kinde
ren gilden, 't was een vreeselijk tooneel
van verwarring. De chef van de restau
ratie wilde de vechtenden scheiden, maar
nu schoot ook de derde kellner toe, en
als op een gegeven teeken vielen de drie
DOOR
MINORA.
17)
«Zoo droevig is mijn bericht nu wel
niet, lieve mamasprak hij, maar in
elk geval is 't toch geen aangename tij
ding voor u. Over drie dagen moet ik
namelijk weer op reis en u beiden dus
verlaten 1"
«Voor lang?" klonk der beide vrouwen
droevige vraag.
«Ja en neen 1 Misschien ben ik over
een jaar reeds weder bij u, en misschien
ook eerst over drie jaar. Dat hangt van
vele omstandigheden af."
«Voor zoö langsprak mevrouw van
Veldheim, terwijl haar oog zich met tra
nen vulde. «Drie lange jaren! Wie weet
of ge mij dan wel terug zult zien
Oswald, ik ben reeds oud Waarom zegt
ge dat reizen niet vaarwel en blijft bij
uw moeder
Verder kon zij niet spreken droefheid
verstikte haar stem en de met kracht
teruggehouden tranen kwamen met ge
weld te voorschijn.
»Wreen toch niet, lieve, dierbare
grootmamafluisterde Maggie haar in
het oor, haar teeder omhelzende. «Ween
nietIs uwe Maggie er dan niet meer
om u te troosten, wanneer Oswald ver
trokken is? Wij zullen hem te zanten
betreuren, de tijd zal ons dan wellicht
minder lang vallen! Och Oswald, waarom,
waarvóór wilt ge ons dan verlaten Heeft
ons huiselijk samenzijn dan zoo weinig
aantrekkelijkheid voor u, dat ge zoo spoe
dig weder wilt vertrekken Eerst drie
maanden toeft ge bij ons bedenk,
Oswald
«Ik heb lang bedacht vóór ik tot dit
besluit gekomen ben, geloof mij, Maggie,"
zeide hij, vriendelijk in haar donker oog
starende. «Geloof mij 1 ik heb zekere
plichten te vervullen, die zware offers
van mijn hart eischen. Maar maak mij
dit heengaan niet al te moeilijk Wan
neer alles goed gaat, ben ik over een
jaar weder in uw midden. Laat ons allen
deze hoop koesteren
Teeder omarmde hij zijn moeder,
drukte een kus op de betraande oogen
en geleidde haar met vaste schreden naar
haar eigen vertrek.
Intusschen bleef Maggie een oogenblik
alleen ook zij gevoelde zich nu niet
meer vroolijk en gelukkig. Het vertrek
van Oswald deed haar leed, niet zoozeer
voor haar als wel voor haar groot
mama, die dezen zoon hoven alles lief
had.
In deze stemming verliet zij de huis
kamer en begaf zich naar den tuin de
aanblik der plaats, waar gisteren haar
geluk werd bezegeld, zou de droefheid
verdrijven en de toekomst helderder en
aangenamer voor oogen stellen. Spoedig
had zij de bank bereikt, waarop beiden
zich gisteren hadden nedergevlijd en
waarop woorden waren gesproken, die
zij zegenend herhaalde en in de reine
ziel bewaarde.
I.ang zat zij daar in stilte te mijmeren
en te denken, toen naderende voetstap
pen haar uit het gepeins deden ontwa
ken. Onverschillig liet zij nochtans het
hoofdje op den dikken boomstam rusten,
die zijn lommerrijke takken beschermend
over de rustplaats heenspreidde om de
scherpe zonnestralen af te weren.
Een hand legde zich toen zacht op
Maggie's oogen en zij voelde een kus op
de roode lippen.
Verrastsprongzijovereind en had weldra
de armen om het schoone hoofd van den
jongman geslagen.
«Maurits, gij hier! klonk het ge
lukkig en verwonderd tevens «welk een
geluk!"
«Ja, Maggie, mijn lieveling! Hier ben
ikHeimelijk sloop ik binnen, na eerst
den tuinman, die aan het werk was en
mij scheen te herkennen, ondervraagd te
hebben of zich de bewoners ook in den
tuin bevonden. „„Neen, mijnheer"" ant
woordde hij vriendelijk, „„niemand be
vindt zich op dit oogenblik in den tuin
dan de jonge gravin, die ik op de bank,
daar dicht bij de kleine springfontein
heb zien zitten. Wil mijnheer maar bin
nenkomen Ik draalde natuurlijk niet
om van zijn vriendelijk aanbod gebruik
te maken en kon u toen in stilte bewon
deren en verrassen."
In korte woorden deelde Maggie hem
het aanstaande vertrek van Oswald mede,
een smart, die Maurits niet volkomen met
haar deelde.
«Spreek vóór zijn heengaan met groot
mama over onze aanstaande verloving,
Mauritsmisschien zal hem dit weer
houden voor langer dan éen jaar weg te
blijven."
„Verg dit niet van mij, liefste Maggie!
Ik zou immers een afwijzend antwoord
ontvangenwant wat kan ik u geven
voor al hetgeen gij mij schenkt Niets
dan een mannelijk hart, dat ten eeuwi
gen dage voor uw geluk zal kloppen en
bidden. En is dit voldoende voor uw
grootmoeder om haar toestemming te
geven Neen, Maggie laat onze betrek
king tot elkander voor ieder een geheim
blijven, totdat ik eens openlijk naar uw
liefde mag dingen Om u dit mede te
deelen, kwam ik hierheen en het toe
val heeft mij gelukkig gediend, nu ik u
alleen en ongestoord spreken mag."
„Welnu dan, het zij zoo 1" sprak zij,
hem rnet van geluk stralende oogen aan
schouwende, „onze verloving blijve dan
voor een ieder verborgen, totdat gij eens
zelf het geheim zult opheffen. O Maurits 1"
vervolgde zij, hem teeder tot zich trek
kende, „zoo ge eens weten kondet, hoe
gelukkig ik ben Dikwijls leg ik de hand
op mijn hart om dat onstuimige kloppen
te doen bedaren en de handen in dank
zegging te vouwen voor al het schoone
en goede, dat God mij schenktReeds
zoo lang te voren had ik u lief met ge
heel mijn hart en met geheel mijn ziel
Gij waart mij reeds dierbaar lang voor
dat ik wist of ik genegenheid bij u had
opgewekt of kon opwekken Ik weet niet
welke ontzichtbare macht mij tot u dreef,
wanneer gij in mijn nabijheid toefdet
ik weet niet wat het was, hetgeen ik in
uw oog meende te lezen.
Wordt vervolgd