NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. N. 77. Zaterdag 26 September 1885. Veertiende Jaargang Weelde! Maggie Wilson. abonnementsprijs VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. advertentiên: BINNENLAND. Feuilleton. AMEBSFDORTSCIICOUHANT. VOOR Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdags en Vrijdags. Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort. Van 16 regels 0.40iedere regel meer 5 Cent. Advortenticn viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Aan een dagbladschrijver werd eens door iemand die dik in de schijven zat, en er diensvolgens een lekker leventje van nam gevraagd «Gij heeren van de pen, vergast ons zoo dikwijls op staatshuishoudkundi ge beschouwingenge praat van kapitaal, van arbeid, van bestrijding van armoede, van weelde, en nog meer van dat mooismaar zou je nu wel kans zien, om een definitie van weelde te geven Onze man had op dat oogenblik weinig lust om zijn wijsheid te luch ten hij antwoordde eenvoudig »Dat is iets waarmee de eerste de beste guit de overhand kan krijgen op ieder eerlijk man." Als omschrijvende bepaling munt het niet uit door juistheid. Maar of het inderdaad mogelijk zou zijn, er een te geven die meer aan weten schappelijke eischen voldoet, of lie ver die onbetwistbaar vaststaat, trek ken wij in twijfel. Weelde is alles wat boven de nood zakelijkheid gaat, zou men kunnen zeggen. Doch daarmee is de oplossing der vraag nog geen stap nader ge bracht, integendeel, de moeielijkheid is maar een beetje verplaatst. Omtrent het begrip «noodzakelijkheid" zullen wij het niet zoo heel spoedig eens kunnen worden, denk ik. Een man, die altijd »in goeden doen" is geweest, doch door den mingunstigen loop der omstandig heden gedwongen is, zich in menig opzicht te bekrimpen, gevoelt zich in den eersten tijd dat zijn levenswijze die verandering moet ondergaan, alles behalve gelukkig, vooral wanneer de leden van zijn gezin wat duidelijk laten zien dat zij haar beschouwen als een zwaar leed, hun, te dragen gegeven, als een soort van on recht, hun aangedaanwanneer hij bemerkt dat lieden die vroeger gaarne met hem omgingen, hem thans op een afstand houden. Doch is hij een man van karakter, van geestkracht dan duurt het niet lang, of hij herkrijgt zijn bewustzijn van eigenwaardehij ge voelt dat de vriendschap, die steunde op stoffelijk bezit, niet waard was er één uur van zijn tijd aan te geven, terwijl hij ook door de kalmte en clen moed, waarmede hij den tegenspoed draagt, in zijn naaste omgeving ach ting afdwingt. Dan ook zal hij de ervaring opdoen dat menig genot, door hem voorheen als onmisbaar aangemerkt, heel best ontbeerd kan worden nu het moetja, het ver wondert hem dat hij een oogenblik het verlies kon beklagen van dingen, op zichzelf beschouwd van luttele waarde. Laat ons erkennen, dat niet ieder een zulk een philosophische opvatting heeft, hetgeen aan haar waarde niets afdoet. Doch er bestaan ook voorbeelden van menschen die, be merkende hoezeer zij dreigden onder te gaan, niet in stolfelijken maar in zedelijken zin, in de genietingen van den overvloed, en er meer en meer toe kwamen, hun eischen hooger te stellen, aan hun begeerten wijder vlucht te gunnen, den moed had den zich terug te trekken uit de ver lokkingen van het zingenot en hun levensmanier tot zeer eenvoudige vor men te herleiden. Welnu, in die beide gevallen wordt slechts de grens tusschen weelde en nooddruft ver plaatst. zonder dat men nauwkeurig kan aangeven waar zij eigenlijk is. Beschouwt men de weelde uit een économisch oogpunt, dan zal de een haar brandmerken als de bron van veel kwaad. Terwijl een ander in haar een der voornaamste factoren van den maatschappelijken vooruit gang en in ieder geval van de be schaving ziet. Wie uitsluitend let op de schrille contrasten in de samenleving, waar de eene mensch te vergeefs vraagt om de geringste hoeveelheid van het ruwste voedsel die voldoende is om hem voor den hongerdood te behoeden, en leeft in een bekrom pen, tochtig hokje dat den naam van kamer niet mag dragen, terwijl de andere zich in de ruimste mate alles verschaft, wat aan elke begeerte tot oververzadiging tot bevrediging kan schenken, ja, dan is die weelde een vloek. Maar zij is dat niet uit een maatschappelijk oogpunt; wel in zedelijken zin. De staathuishoudkundige kan slechts cijferen en teilenen dan moet hij wel erkennen, dat de weelde een omzet van kapitaal teweegbrengt, die niet kan geschieden zonder ar beid, dat is, zonder het scheppen van nieuwen rijkdom, die ook den arbeider ten goede komt. Weelde is de moeder der kunst, want zij alleen is in staat voor een kunstwerk, van welken aard ook, zoo veel te betalen dat de kunstenaar met dat geld aan zijn werk kan blijven, en zijn tijd niet behoeft te besteden aan ruweren, zoogenaamd productieven arbeid. Doch hoe meer menschen zich kunnen bezighouden met het in vormen brengen van hun voorstellingen van het schoone, en hoe grooter het getal is van hen, die het werk hunner handen kunnen koopen, in des te ruimer kringen zal dan ook de smaak veredeld en de beschaving bevorderd worden Het woord «kunst" mag hier wel in den breedsten zin worden genomen. Als we eens allen besloten, eenvou dige linnen of wollen kleederen te dragen, in kleine, eenvoudig gemeu belde huizen te gaan wonen, ons te voeden met erwten, spek en rogge brood, het zou er zeer spoedig met de arbeidende klasse, met haar die zich geen weelde kan veroorlo ven, zeer slecht uitzien. Een aantal werklieden, nu bezig met de vervaar diging van fijne weefsels, gouden versiersels, kunstig bewerkt huisraad, met den bouw van fraaie woningen, met de bereiding van allerlei keuri ge spijzen en dranken, zouden ander werk moeten gaan zoeken en het natuurlijk niet vinden en een staat, uit welken op een gegeven oogenblik alle weelde werd verbannen, ware aan den rand van zijn ondergang. In vroeger jaren hebben vorsten en regeeringen weieens zoogenaamde weelde wetten uitgevaardigd, door het maximum te bepalen van de uitgaaf, voor kleedingstollen enz. vereischt de ondervinding leerde spoedig ge noeg dat zij een dwaasheid hadden begaan. Niettemin is aan het begrip weelde ook het denkbeeld van een sociaal gevaar verbondende oorzaak er van is weer in haar zedelijke werking ge legen. Als een volk geheel opgaat in jagen naar weelde, en geen middel ontziet om zich genot te verschaffen, dan heeft het bereiken van dat doel een verslappenden invloed op het arbeidsvermogen. Er ontwikkelen zich kiemen van velerlei ondeugden, die het volk ongeschikt maken om met frisschen moed mede te dingen in het worstelperk van den vooruitgang. Zulk een natie delft haar eigen graf. En dan moet men niet uit het oog verliezen, dat de werking van zekere maatschappelijke wetten niet in de zelfde richting wordt gevolgd door individueele toepassingen. De meer- gegoede, die de opbrengst zijner be zittingen laat omzetten in voorwerpen waarvan de waarde door arbeid moet worden verhoogd, bewijst de maat schappij een dienstdaarmee is even wel niet gezegd dat hij des te meer zijn eigen belangen behartigt, naar mate hij grooter offers brengt op het altaar der weelde, inzonder heid niet als hij, wat men niet zel den gebeuren ziet, er meer op neder- legt dan hij vol kan houden. Gelijker- wijs moet de kleine burgerman, die zooals het in 't dagelijksch leven heet, verder springt dan zijn stok reikt, zich niet gaan verbeelden dat men hem, nadat hij misschien in 't armen huis zal zijn gestorven, behoort te vereeuwigen dewijl hij al zijn krach ten inspande om «het geld onder de menschen" te brengen. De gulden regel is, dat niemand zich «weelde" moet veroorlooven vóór hij dat ongehinderd kan doen: dus noch ten koste van zijn toekomst, en noch minder van zijn eventueele schuldeischers. Door spaarzaamheid moet haar de weg worden gebaand; en zoolang er nog eenige twijfel be staat welke van de twee eigenlijk de voorkeur zou verdienen, aarzele men nooit aan de eerste getrouw te blij ven. «Weelde" is voortreffelijk, maar dan moet het ook «lijden" kunnen. Zietdaar ten besluite een économische grondstelling, welker waarheid zeker niet betwist zal worden. Van regeeringswege wordt thans aan liet quarantaine station in de dui nen nabij de haven van Ilmuiden, een ontsmettingsoven gebouwd, ter ontsmet ting van personen en goederen aan boord van in die haven binnenvallende schepen, waarop besmettelijke ziekten voorgekomen zijn. Het aantal nieuwe studenten, aan de Utrechtsche Universiteit, die zich heb ben doen inschrijven, als aanstaande le den van het Ulrechtsch Studentencorps, is grooter dan verleden jaar. Woensdag, den eersten inschrijvingsdag, hebben zich reeds 45 laten inschrijven, die zich (ofschoon onverplicht, volgens de nieuwe wetten) volgaarne onderwerpen aan de bezoeken bij hunne mede-studenten te brengen. Zaterdag en Maandag II., de beide eerste dagen, dat in Drente de jacht was geopend, is een groote massa wild gedood. Het jachtveld is van hazen en patrijzen ruim voorzien. Een jager schoot niet minder dan 32 van deze vogels, terwijl anderen huiswaarts keerden met 5 of 6 hazen en 10 of 12 patrijzen. Onze wakkere landgenoot jhr. J. H. Schorer die te Berlijn het Familien- blalt oprichtte, heeft nu ten gerieve der talrijke lezers van dit blad, ook een zoo- DOOR MINORA. 31) Gij beiden verdient dat geluk ten volle. En nu! neem wat rust, Oswald, en laat de verdere zorg aan mij overl" «Rusten klonly het, «rusten, o, hoe zou ik dat kunnen 1 Het geluk heeft mij nu rusteloos gemaakt, laat mij eerst tijd mijn vroeger ongeloof te overwinnen Mevrouw van Veldheim glimlachte, terwijl zij dat oog, waar thans zooveel geluk uit straalde, met een kus bedekte. «Beloof mij nog geen woord hierover met Maggie zelf te spreken. Ik wil haar eerst op alles voorbereiden!" «Voorbereiden? Waarop, moeder? O, laat dat aan mij over!" Nog een handdrnk, nog een kus, en zij scheiden, de eene verlicht door de opheffing van een bangen twijfel, de ander bezwaard door een onverwacht, onverhoopt geluk. Nog wierp de maan haar zachte stralen over berg en dal, park en huis en drong met haar fantas- tischen glans zelfs door tot Maggie's slaapvertrek, om haar glans te versprei den over dat gelukkig, lieftallig gelaat, dat daar op het sneeuwwitte kussen in een zoete sluimering was verzonken, maar vreemdOm den mond der lieve droomster is een zalige glimlach geplooid, die de regelmatige witte tan den laat zien, en aan de lange, zwarte wimpers der gesloten oogen zweven hel dere tranen X «Mama, het is heden zulk een heer lijke, zachte middagik geloof niet, dat de wind noord is zoo wij wat gingen wandelen?" vroeg Eugenie van Langen- feld op smeekenden toon. «Reeds zoolang zat ik thuis; die buitenlucht moet mij wel goed doen." «Neen, neen, mijn kind! van middag niet, misschien morgen! Juist van hier kunt ge het haantje van den toren zien en dat wijst op thuisblijven't Is van daag weer noordenwind," was het vrien delijk antwoord der douairière, die thans, nu het te laat was, zich vast had voor genomen Eugenie's wenschen niet on voorwaardelijk te bevredigen. Met een zucht liet het meisje zich op een stoel nederglijden en zweeg. Haar blik dwaalde onverschillig naar buiten en bleef toen met een smeekende uitdrukking op het orakel der luchtgesteldheid staren. «Zou hij nog wel eens naar het zui den wijzen, mama?" vroeg Eugénie we der na een poos zwijgens als in gedach ten. «Misschien reeds morgen, laat ons dit ten minste hopen, mijn lieveling!" en met een kus sloot zij dien, lieven mond, die, zonder het te weten, een pijnlijke snaar van het moederhart had aange roerd. «Kwam Maggie ook maar spoedig terug. Zij schreef mij eenigen tijd geleden, dat graaf van Altenberg op zijn terugreis was. Dus eenige weken nog, misschien wel maanden, zullen zij op Villa Maggie blijven." «Ik vind Maggie in den laatsten tijd toch erg stil geworden. Vroeger schit terde zij op alle mogelijke concerten, opera's en soirees, en de twee laatste winters hebben zij zelfs het abonnement op de opera afgezegddaar schuilt wat achter!" «Och neen, mama. Reden zal er voor zeker wel bestaan, maar vergeet ook niet, dat haar grootmama langzamerhand ook wel de lust zal vergaan aan al die genoegens deel te nemen 1" «Zonder Maggie's bepaald en uitdruk kelijk verlangen zou deze verstandige vrouw toch nooit hiertoe overgegaan zijn. Zij begrijpt toch, dat Maggie jong is en nog in de wereld moet schitteren haar oogen zijn er waarlijk mooi genoeg voor Eugénie zweeg; ook haar was Maggie's gedrag wel vreemd voorgekomen, maar toch had ze dit nooit aan iemand doen blijken. «Mama, welk een lang onderhoud had u tot gisterenavond laat nog met André!" vroeg Eugénie die het gesprek op een ander onderwerp wilde brengen. «Ik heb u nog tot laat in den nacht hooien pra ten." Een oogenblik zweeg deze en bleef het antwoord schuldig. Toen vermande zij zich: «Wij spraken langen tijd over eenige geldelijke bezwaren van André het zuinig zijn zal hij, vrees ik, nooit leeren." «Dit kan alles toch niet geweest zijn dat gij met hem besproken hebt?... 't Was alsof ik Maggie's naam wel eens heb hooren noemen!" Bij deze woorden zag zij de moeder onderzoekend aan, doch deze blik werd moedig doorgestaan. In het antwoord lag geen zweem ven een verraden ge heim. «Gij moet bepaald van uw vriendin gedroomd hebben, kindlief, want waarlijk, deze naam is niet over mijn lippen ge komen. O ja, toch; weet je, hoe dat te pas kwam? André vertelde, dat dat heertje, dat haar tijdens ons verblijf te Bonn nogal erg het hof maakte, je weet wel, Werner heet hij, in Indië goed en we! getrouwd is." Een glimlach kon Eugénie bij deze halve bekentenis niet bedwingen. «Die haar het hof maakte! Lieve mama, hieraan zullen zich wel meer heeren bezondigd hebben; uit dit voor val is niets merkwaardigs af te leiden. Zijn vertrek naar Oost-Indië was te meer een bewijs tegen al die praatjes en daarbij och, wel neen! Laat nie mand u wijsmaken, dat er ooit tusschen hem en Maggie een innige betrekking heeft bestaan." En nogmaals zweefde een lach om haar lippen. Nochtans achtte de douairière het niet geraden om zich langer aan Eugénie's belangstellende of nieuwsgierige vragen bloot te stellen en liet het meisje daarom in haar overpeinzingen alleen achter. (Wordt vervolgd,

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1885 | | pagina 1