NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
Ridderschap en Dophei!
Zaterdag 30 Januari 1886.
Vijftiende Jaargang.
VOOR
abonnementsprijs
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentiên:
De Marine-begrooting in de
Eerste Kamer.
BINNENLAND.
Feuilleton.
t. pluim.
1IHEBSF00RTSCIE CDUBANT.
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stiïlkem en berichten intezenden uiterlijk Dinsdags en Vrijdags.
Van 16 regels 0.40iedere regel meer 6 Cent.
Advertentiên viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Wordt over het algemeen in de
beraadslagingen der Eerste Kamer
minder belangstelling getoond dan
in die van den anderen tak der
Volksvertegenwoordiging, inzon
derheid is dit het geval met de be
handeling van het budget. Men be
schouwt deze, vooral ook omdat
zij steeds plaats heeft wanneer het
jaar voor hetwelk de begrooting
geldt reeds is ingetreden, als een
weinig beduidende formaliteit; men
weet dat de Heeren geen gelegenheid
hebben, iets aan de posten en cijfers
te veranderen; dat zij de verschil
lende hoofdstukken moeten aanne
men, onveranderd, of verwerpen,
en verwacht natuurlijk het laatste
volstrekt niet. Vandaar dat de dis-
cussiën in den regel slechts vluchtig
worden overzien.
Wij meenen toch dat op die wijze
onrecht gedaan wordt aan de dege
lijke adviezen, bij de begrootingsde-
batten in de Eerste Kamer dikwijls
uitgebracht, en die, al mogen ze
voor het oogenblik geen lastbare
gevolgen hebben, toch van invloed
moeten zijn op de daden der Regee
ring in het vervolg. Dat bijvoorbeeld
ditmaal niet minder dan 14 van de
36 stemmen zich tegen de Begroo
ting van het Departement van Ma
rine verklaarden, achten wij niet
zonder beteekenis, vooral wanneer
wij de motieven nagaan, die bij deze
stemming den doorslag gaven.
Wij rekenen het niet van gewicht
ontbloot, hierbij nog even stil te
staan.
Het was meer dan een zinledig
compliment, toen van verschillende
zijden hulde werd gebracht aan de
bekwaamheid en de ervaring van den
Minister. Maar dit was een reden te
meer, om hem hooge eischen te stel
len. Pas als bewindsman opgetreden,
behoefde hij niet aanstonds een vol
ledig plan van hervormingen te heb
ben; men wilde hem tijd gunnen
om zijn denkbeelden te ordenen en
in den vorm van voorstellen aan de
beslissing van de volksvertegenwoor
diging te onderwerpen. Maar inmid
dels, en in afwachting van de rijp
wording zijner plannen, had de Mi
nister bescheiden |fmanciëele eischen
moeten stellen, en geen belangrijke
sommen moeten aanvragen ter berei
king van een onbekend doel. Bijzon
der heider werd dit bezwaar uiteen
gezet door een der tegenstemmers,
den heer Fransen Van de Putte, die
in het begin zijner rede wees op den
voortdurenden strijd tusschen pant
sering en geschut, een strijd
waaraan kleine staten met beperkte
hulpmiddelen niet kunnen deelnemen
zonder gevaar voor financiëeleu on
dergang.
«Ik geloof," zei genoemde Spr.
o. a. »dat onze vraag niet onbe
scheiden zal zijnwaar voert gij ons
heen? De Minister achtte het beter,
ter voorkoming |van teleurstellingen,
elk voorstel tot verbetering op zich
zelf toe te lichten dan een algemeen
plan te geven. Nu stel ik op den
voorgrond, dat ik wensch noch wet,
noch besluit, noch plannen en détail,
maar de Kamer heeft toch recht te
vragen: Waar sturen wij heen?
En zoo is het. De heer Fransen
Van de Putte herinnerde er aan, dat
tien jaren geleden de Armstrong-
kanonnen als de uitstekendste wer
den aanbevolen en aangekocht; thans
liggen zij als oud ijzer op onze wer
ven. Waarom? Omdat er geen dik
kere platen dan van 23 centimeters
mede doorboord kunnen worden
thans heeft men kanonnen welker
projectiel door een plaat van 45
centimeters heengaat; dus moeten
wij die ook hebben. Ei, maar
onze monitors en torens zijn niet
zwaarder gepantserd dan 23 centi
meters wat baat het nu, of we die
al met de nieuwste kanonnen bewa
penen, als toch het eerste vijandelijk
schot ze reeds onbruikbaar kan
maken?
«Loopen wij geen gevaar," zei
de heer Fransen Van de Putte,
»dat een opvolgend Minister ons
zegt: Gij hebt de verwapening toe
gestaan met dat zware geschut, maar
nu dienen ook de torens zwaarder
gepantserd te worden? Kan niet een
daaropvolgend Minister komen betoo-
gen dat het geheele gepantserd
materieel verouderd is en vernieuwd
moet worden? Waar gaan wij dan
heen?"
Men ziet liet, er is geen enkele
reden om op die manier niet in het
oneindige voort te gaan, en de natie
moet liet gelag betalen. De heeren
ingenieurs blijven maar trouw aan
het uitvinden; voor hetzelfde geld,
dat thans een enkel schip kost, had
men vroeger een vloot, en zoo'n
schip is dan zulk [een verbazend in
gewikkeld ding, dat er maar een
klein ongelukkig toevalletje noodig
is om liet naar den kelder te helpen.
Heeft niet elke zeemogendheid van
eenige beteekenis reeds haar contin
gent geleverd voor de zoogenaamde
onderzeesche marine
gedachtenis?
Toch is de heer Van de Putte de
man niet, die onze marine zou wil
len laten verloopen. Met nadruk
wees hij er op, dat ons koloniaal
bezit ons hooge eischen stelt ten
opzichte van de zeemacht. Maar
daarom is het des te minder te ver
dedigen, dat we onze krachten uit
putten voor proefnemingen met ver
dedigingsmiddelen als de torpedo
booten, omtrent welker doeltrelfend-
heid het meeningsverschil groot is,
en die wellicht overal verworpen
zullen zijn tegen den tijd dat wij er
onze nationale millioenen in gestoken
hebben.
Voorts kwam de oppositie ditmaal
met bijzondere kracht op tegen het
voortbestaan der Rijkswerven van
aanbouw. De heeren Regout en Stork
richtten zelfs uitsluitend op dit punt
treuriger
hun aanvallen. Eerstgenoemde Spre
ker, de aandacht vestigende op liet
groot aantal stokoude lui die men
daar aan »het werk" heeft, noemde
de iandswerf te Amsterdam een
invalidenhuis voor militairen van de
Marine.
Vrij zeker is het, dat de particu
liere industrie behoorlijk in staat is,
in de behoefte aan schepen te voor
zien. De heer De Sitter herinnerde
er aan, dat de Minister zelf het
behoud dier werven had aanbevolen,
omdat ze nu eenmaal bestaan. «Het
ware iets anders indien men de
inrichtingen nog moest crëeeren."
«Zulk een argument snijdt niet veel
hout. Waarom zal men voortdurend
hooge sommen blijven betalen voor
het vervaardigen van scheepsrompen,
de fijnere deelen van den inhoud,
de werktuigen, het geschut worden
aan de particuliere nijverheid toe
vertrouwd, alleen om een inrich
ting in stand te houden die eenmaal
recht van bestaan gehad moge heb
ben, maar thans volmaakt over
bodig is geworden?
«Wanneer ik besef dat ik hiei
sta als volksvertegenwoordiger, van
een volk dat zeer gedrukt wordt door
hooge belastingen, dan mag ik aan
een begrooting, dio zulke inrichtin
gen in het leven houdt en daardoor
de lasten noodeloos verzwaart, mijn
stem niet geven."
Alzoo de heer De Sitter.
Dat woord van den geachten Spre
ker uit Groningen moge ook eens
overwogen worden door de mannen
die aan het hoofd der Departemen
ten van Oorlog en Marine staan.
Afgescheiden van de werven-quaestie,
die nog niet uit is, dewijl er een
motie is blijven liggen waarin «na
dere overweging bij de Regeering
over het voortbestaan der Rijkswerf
van aanbouw te Amsterdam" wen-
schelijk wordt verklaard, moet
rekening gehouden worden met het
feit, dat het weerstandsvermogen
eener natie, die door drukkende
belastingen wordt uitgeput, gering
is al bezit het ook de beste verde
digingsmiddelen. Er is een grens aan
de draagkracht, en deze moet geëer
biedigd worden.
Het defensie-vraagstuk, in dat
licht beschouwd, is een fmanciëele
quaèstie in dubbelen zin.
Het heeft Z. M. den Koning be
haagd aan het Hoofdbestuur der Alge-
meene Nederlandsche Vrouwen-Vereeni-
ging Arbeid Adelt, onder bescherming
van H. M. de Koningin, de bijzondere
eer te bewijzen, de Scheveningsche
school voor vrouwelijke handwerken, ten
behoeve van meisjes uit de visschersbe-
volking, als «onderdeel" aan de vereeni-
ging toe te voegen.
Deze school werd in 1830 door wijlen
H. M. Anna Paulowna, koningin der
Nederlanden, toen echter Kroonprinses,
gesticht, en is steeds door de familie
Maas bestuurd geworden, volgens de
eigenhandig geschreven reglementen van
H. M. en seder 1855 onder de uitne
mende directie van mevr. MaasVan
Renesse.
De minister van staat, minister
van binneniandsche zaken, brengt ter
kennis van alle inschrijvers bij aanbe
stedingen, uitgeschreven door zijn depar
tement, dat tenzij bij de aankondi
ging dier aanbestedingen in eenig bijzon
der geval daaromtrent uitdrukkelijk iets
anders wordt bepaald aan de aanne
mers voor advertentiekosten te dier zake
geene andere zullen of mogen in reke
ning gebracht worden, dan die der
plaatsing in de Nederlandsche Staats
courant.
Bij liet aflaten te Harderwijk van
een nieuw gebouwd vaartuig {is de
scheepsbouwmeester T. K. aldaar tusschen
dat en een ander op de werf staand
vaartuig bekneld geraakt. Ofschoon dade
lijk geneeskundige hulp werd ingeroepen
en er oogenschijnlijk geene beleediging
was waar te nemen, schijnt hij inwen
dig te zijn gewond, daar hij twee uren
later overleed.
DOOR
9)
Eindelijk sprak zij op ernstigen toon,
maar die van groote, zeer groote inspan
ning getuigde
«Heer, Arnoud de portier is Floris
uit het Berghuis en Luberta is zijne
pleegdochter Ada.
«Bij St. Maarten I gij liegt, riep
Arnoud vertoornd uitvrouw, bedenk,
wat gij zegt.
«Heer, het is de waarheid",
zeide Geerte bedaard, en zij dacht nog
maals aan haar zoon Karei, dien zij zoo
hartstochtelijk liefhad. Floris zelf kan
u de waarheid bewijzen met de kleertjes,
die Luberta op hare vlucht droeg, en
die hij nog steeds bewaard moet hebben.
«Ik zal hem aanstonds ontbieden,
en zoo gij geene leugens verteld hebt,
zu't gij genade erlangen. Op den echt
vf>n Cuno en Luberta mag geen bloed
kleven,"
Een snijdend gevoel ging Geerte door
het hart. Zij herkreeg hare vrijheid, doch
tot welk eenen prijs. De hoop van een
huwelijk tusschen Ada en Karei was
voor altijd vervlogen. En dit was de
grootste straf, die Geerte ondergaan kon.
Van haar dertigste tot haar vijftigste
jaar, had zij slechts één doel gekend,
het huwelijk n.l. van Ada met Karei.
Dat doel bleek nu voor goed onbereik
baar, nimmer zou zij Karei bezit zien
nemen van de rijke goederen, die Luberta
volgens geboorte bezat. Voor dat doel
had zij zelfs Jan gedwongen den kleinen
Reinoud te vermoorden. Zijn berouw, we
zagen het, was hem straf genoeg voor
die lage daad.
En toch nu zij de vrijheid weer
herkreeg, nu zou Geerte zich met haren
zoon weer gelukkig gevoelen, want ster
ven, zonder hem eene vaste bestemming
verzekerd te hebben, dat kon zij niet,
daarvoor had zij hem te lief.
Na een paar uur wachtens, zoowel
voor Arnoud als Geerte vo! spanning,
verscheen op het slotplein Floris met
Ada. Beiden waren in hun beste gewaad,
en vooral Ada zag er bevallig uit. Vreugde
straalde uit hare oogen, want zij ver
keerde in de meening dat Arnoud hare
verlooving met Cuno zou goedkeuren
Lang was het geleden sinds zij hier ge
weest was, maar alles was bijna nog het
J zelfde gebleven.
Tot Ada's verwondering werd Floris
alleen binnengelaten. Een oogenblik be-
kroop haar een gevoel van angst, doch
I spoedig, wist zij haar hart gerust te
stellen. Liefde is rijk aan troost en hope:
zij is optimistisch in de hoogste mate.
«Floris," begon Arnoud tot den
binnentredende op een plechtigen toon
«deze vrouw zegt, dat Ada niet uwe
dochter is. Is dit waarheid
«Ja, Heer, zij is mijne pleegdochter,
antwoordde Floris bedremmeld, niet
wetende wat hij meer zeggen moest.
Nooit had hij met iemand, zelfs met Ada
niet over het geheim gesproken hij
en Geerte hadden elkander onder eede
beloofd de afkomst hunner pleegkinderen
te verzwijgen. Geerte had Floris er toe
overgehaald, en deze had zijnen eed ge
geven, eer hij het zelve eigenlijk wist.
't Was een paar dagen na het ver
branden van Sausensteijn gebeurd, in die
woelige dagen, waarin hem geregeld
denken vergaan was. Toch had hij nog
nimmer berouw gevoeld over den eed,
dien hij voor geen schatten der aarde
had willen breken, tenzij Geerte hem er
van ontsloeg.
Nu door Arnoud in de engte ge
dreven wist hij niet hoe te antwoorden,
want voor liegen was hij te eerlijk.
«Heer Arnoud wil Ada's afkomst
ook van u weten," zei Geerte haastig.
Nu was Floris vrij, en zonder omwe
gen deed hij het bekende verhaal. Als
hij geëindigd had, sprak Arnoud met
vuur
«Braaf gehandeld, gij Florisuw
loon zal op aarde en in den hemel groot
zijn. Zeg, wat gij verlangt, en ik zal het
u, zoo ik kan, geven. Zulk eene daad
moet niet onbeloond blijven Uwe pleeg
dochter wordt Cuno's bruid."
«Heer, zeide Floris bedrukt,
het valt mij zwaar, haar te moeten missen.
Als mijn eigen kind heb ik ze lief. Nu
zij echter uwe schoondochter wordt, wil
ik gaarne afstand van haar doen, mits
gij mij vergunt haar van tijd tot rijd te
mogen bezoeken. Meer vraag ik niet.
«Floris," zei Arnoud door zooveel
ridderschap van den dorper geroerd, blijf
voortaan hier wonenverkoop mij uw
huis en ik geef het aan Geerte. De hut,
waarin het bloed van Leeuwenburcht
gehoond werd, zal tot den grond verbrand
worden.
Gij, Geerte, woon voortaan met goed
vinden van Floris in zijn huis, en zoo
gij uit uw leven berouw over uwe daad
bewijst, zal ik ook u beloonen zoo niet,
dan is uwe straf bepaald,"
Snikkend viel Geerte op hare knieën
cv Z.001
voor Arnoud. Met het verdwijnen van
haar levensdoel, was ook haar haat ver
gaan en had plaats gemaakt voor een
edeler gevoel.
«Dank voor de genadestamelde
zij, mijn berouw is oprecht."
Driejaar later was het feest op Leeuwen
burcht. De eerste verjaardag van Floris,
zoon van Cuno en Luberta, werd in alle
vroolijkheid gevierd. Zoowel de geluk
kige ouders, als de bejaarde Arnoud,
Floris en Geerte, namen er hartelijk deel
aan.
Te midden van hel feest verhief Arnoud
zich op eene hoogte en gebood stilte.
Met krachtige, welluidende stem maar
toch eenigszins geroerd klonk het nu:
Den dorpers van Leeuwenburcht maak
ik bij deze bekend, dat ik het bestuur
over het ambacht Leeuwenburcht vrij
willig overdraag aan Ridder Cuno en
Jonkvrouw Luberta.
De Hemel en zijne Heiligen mogen hen
nog lang voor u sparen."
Prijk nog lang, landelijk dorpje met
uwe sierlijke dreven, met uwe lommer
rijke bosschen, waar de stem des ver
ledens mij tegenruischt, telkens als ik u
weder bezoek. Steeds nog vind ik in u
de oude ridderschap, den ouden adeldom