nieuwe Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. N. 29. Zaterdag 10 April 1886. Vijftiende Jaargang. abonnementsprijs VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. advertentiën: Een nieuw Gronilwets-artM. BINNENLAND. Feuilleton. Een Misstap Uitgewischt. AMEBSF00RTSC9S CODBANT. VOOR Per 3 maanden 1.Franco per post door het gehecle Bijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdags en Vrijdags. Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort. Van 16 regels 0.40iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Terwijl bij de thans aangewende pogingen om aan den wetgevenden arbeid der toekomst meer vrucht baarheid te geven, door herziening van de constitutioneele grondslagen van den Staat, een duidelijk streven waarneembaar is tot verwijdering uit de Grondwet van al die voorschriften, die bij de regeling der voornaamste aangelegenheden den gewonen wet gever te zeer aan banden leggen, wenschen we heden een oogen- blik stil te staan bij een onderwerp, waaromtrent de Grondwet van 1848 niets bevat, en dat in een der aan hangige ontwerpen, en wel dat tot wijziging van Hoofdstuk VIII «Van de Defensie" een niet onbelangrijke plaats inneemt. Immers, een uitvoe rig artikel is er aan gewijd. Wij bedoelen den staat van beleg. Eigenaardig vindt onze beschou wing een paar uitgangspunten, eens deels in hetgeen België verleden week te zien, anderdeels in wat de Duit- sche Rijksdag te hooren gaf. De ver lenging, voor het Duitsche Rijk, van de zoogenaamde socialistenwet ge durende twee jaren, heeft voorname lijk de strekking, de Regeering te machtigen zonder nadere goedkeuring van eenig vertegenwoordigend lichaam den staat van beleg af te kondigen daar waar zij er zich door de om standigheden toe genoopt acht, en dien toestand daar te handhaven, met name in enkele groote steden, waar hij tot dit oogenblik bleef be stendigd. Het voorgestelde artikel (186) der Grondwet luidt als volgt: »Ter handhaving van de wet en inwendige zekerheid kan door of vanwege den Koning elk gedeelte van het grondgebied des Rijks in staat van oorlog of in staat van beleg verklaard worden. De wet bepaalt de wijze waarop en de gevallen waarin zulks geschieden kan en regelt de gevolgen. «Bij die regeling kan worden be paald, dat de grondwettelijke be voegdheden van het burgerlijk gezag ten opzichte van de openbare orde en de politie geheel of ten deele op het militair gezag overgaan en dat de burgerlijke overheden aan de militaire ondergeschikt worden. «Daarbij kan wijders afgeweken worden van de artt. 7, 9, 156 en 157 der Grondwet. Voor het geval van oorlog kan ook van art. 154 eerste lid worden afgeweken." Ter verduidelijking van de laatste alinea stippen we aan, dat art. 7 betrekking heelt op de vrijheid van drukpers, art. 9 op het recht van vereeniging en vergadering, art. 156 op de waarborgen tegen het binnen treden van een woning tegen den wil van den eigenaar, art. 157 op de onschendbaarheid van het post geheim, terwijl het eerste lid van art. 154 bepaalt, dat niemand tegen zijn wil kan worden afgetrokken van den rechter, dien de wet hem toe kent. De toelichting, die de Memorie van dit art. geeft, is zoo belangrijk, dat wij het noodig achten, haar mede te deelen. Vooraf zij gezegd, dat de Staatscommissie heeft voorgesteld, de voorschriften betreffende den staat van beleg aan te vullen met een slotalinea, waarin gezegd wordt dat, zoodra het mogelijk is, voor het voortduren van den staat van oorlog of van beleg de goedkeuring der wet gevraagd moet worden. De bedoeling is, het uitvoerend gezag wel niet de gelegenheid te ontnemen, bij voor komende gevallen terstond handelend op te treden, doch daaraan de voor waarde te verbinden dat zij zoo schielijk mogelijk het oordeel dei- wetgevende macht zal inroepen. Daartegen nu heeft de Minister bezwaar, hoewel hij voor het overige het advies der Staatscommissie over neemt en de door haar voorgestelde redactie, met uitzondering van die slotalinea, tot de zijne maakt. We lezen daarom in de Memorie van Toelichting «De Regeering begrijpt ten volle, dat de ingezetenen er recht op heb ben, zooveel mogelijk gewaarborgd te worden niet alleen tegen altijd denkbare willekeur en verdrukking, maar ook tegen het onnoodig ver lengen van een toestand, die voor zeer velen belemmerend kan zijn. Maar het regelen der beide rechts toestanden, bekend onder den naam van «staat van oorlog" en «staat van beleg," is zulk een teedere en moeie- lijke zaak, en de wijze, waarop die regeling te zijner tijd zal plaats heb ben, kan van zoo grooten invloed zijn op het heil van den Staat, dat de Regeering het van overwegend belang acht, daaromtrent in de Grond wet ook niet het minste te praeju- dicieeren. Bij een kalm en ordelievend volk, gelijk het onze, moet het in treden van den staat van oorlog en den staat van beleg niet in de eerste en voornaamste plaats mogelijk worden gemaakt om inwendige on lusten te kunnen beteugelen, maar veeleer om met geestkracht en voort varendheid te kunnen voldoen aan de eischen onzer landsverdediging. De inrichting en voorbereiding dier lands verdediging berust op geheel eigen aardige toestanden en beginselen, en dezen mogen niet worden uit het oog verloren bij al wat er rechtstreeks of zijdelings mede in verband staat. «Ten einde de belangen der inge zetenen zoo min mogelijk te schaden, zonder die der verdediging in gevaar te brengen, zullen ten onzent wellicht bepalingen noodig zijn, waaraan elders geen behoefte zou bestaan. Daar de tweede alinea van het artikel nu uitdrukkelijk zegt: «De wet bepaalt de wijze waarop en de gevallen waarin zulks geschieden kan en re gelt de gevolgen," rneent de Regee ring dat de waarborgen die de Staats commissie in de laatste alinea heeft willen leggen, des gevorderd ook bij de later uit te vaardigen wet zullen kunnen worden gegeven, en dat der halve de meergenoemde laatste alinea behoort achterwege te blijven." Onder verklaring, dat we het in deze met den Minister geheel eens zijn, eindigen we hier ons overzicht van het belangwekkend vraagstuk. Een kleine opheldering nog van het woord «van wege" voorkomende in de eerste alinea van het artikel, is misschien niet overbodig. Wij geven die met de woorden der Staatscom missie, door den Minister overge nomen «Het (artikel) wijst den Koning aan als de macht, bevoegd den staat van oorlog of beleg te verklaren. Dit moet intusschen ook van zijnent wege kunnen geschieden. Vesting commandanten en andere militaire autoriteiten moeten daartoe althans voorloopig kunnen overgaan." Komen er véelal ter Rechtbank die er meer hooren dan hun lief is, Don- dagmorgen waren er een aantal ter Eerste Kamer getogen, die nagenoeg niets, van al wat ze verwacht hadden, te hoo ren kregen. Zooals wij gisteren mededeelden waren, in zake de Amsterdamsche Kerkelijke quaestie, Dr. F. L. Rutgers en P. Goedhuijs heden voor de Rechtbank gedagvaard tot afgifte van verschillende boeken, notulen en verdere bescheiden. Dit feit had heden een veertigtal per sonen meest tot den arbeidersstand be- hoorende, maar waaronder ook eenige studenten der Vrije Universiteit, hunne schreden naar het Paleis v. Justitie doen richten, meenende daar heel wat te hooren. Maar wat zij te zien kregen was luttel wat zij te hooren kregen nog min der. Zij zagen, als zij er althans op gelet hebben kunnen zij het gezien hebben, nadat door den eersten deurwaarder de zaak in quaestie van de rol was afgeroepen, twee Procureurs met toga en bef de te rechtzitting binnenkomen, waarvan na de gewone plichtpleging jegens den President en de Rechters, de eene een gesloten stuk aan den ander overhandigde, met de bijvoeging; «dat is mijne conclusie van eisch», en waarop de andere aanstonds aan de Ed.Achtb. heeren veertien dagen uitstel vroeg om zijne conclusie van ant woord in te dienen. Dit natuurlijk toe gestaan zijnde, vertrokken de beide heeren. Een en ander gaat zoo snel in zijn werk, en omdat het eigelijk niet veel meer dan een formaliteit is, slechts niet dan met een weinig geprevel gepaard, zoodat de oningewijden er niets van be grijpen. Dat dit ook heden het geval was, bleek uit de omstandigheid, dat, nadat een andere zaak weer lang in vollen gang was, zij die gekomen waren om wat nieuws of belangrijks te hooren, nog altijd stonden te wachten op de dingen die komen zouden! Misschien staan zeer nog. Omtrent het verzoek tot interventie wordt later beslist. N. v. d. D. Naar men aan de Heraut meldt, heeft de regeering last gegeven, om aan den Ring noch het geld voor Kootwijk, noch het geld voor Voorthuizen uit te keeren. Ook de uitbetaling aan de plaat selijke gemeenten is geschorst. De regee ring bepaalt zich dus geheel tot een af wachtende houding. Blijkens ontvangen schrijven van den minister van oorlog, moet de poging tot aankoop van inlandsche paarden, die in Februari jl. heeft plaats gehad, in de provincie Groningen bij de commissie den indruk gemaakt hebben, dat in het oosten van Groningen veel opgewektheid voor de fokkerij van goede remonte- paarden beslaat, zoodat aldaar waar schijnlijk binnen enkele jaren zeer vele geschikte exemplaren voor den krijgs dienst te verkrijgen zullen zijn. De groote voorjaars-paardenmarkt te Amsterdam zal gehouden worden Donderdag 15 April e. k. op de terrei nen der veemarkt. Van de paarden en veulens, op deze markt aangebracht, zal geen marktgeld worden geheven. Aan 25 gevangenen in de mili taire strafgevangenis te Leiden is afslag en ontslag van straftijd verleend, wegens DOOR D H ENGELBERTS 19 Het aantal werklieden, twee honderd in getal, en meest allen uit Bremen, is al aangenomen. Nu de dag bepaald was, dat men voor goed zou beginnen, hadden de buren onderling afgesproken, hunne belangstelling, door het uitsteken van vlaggen aan den dag te leggen. Ook van het fabrieksgebouw wapperen de vlaggen. Hoe indrukwekkend staat het daar, dat groote nijverheidsgebouw waardoor zoo vele huisgezinnen hun levensonderhoud zullen vinden. In het bijzijn van vele belangstellenden, richt de heer Fleisch- hauer aan het werkvolk de volgende rede, die hij met eene duidelijke stem uitspreekt «Ik heet u allen welkom in deze nieuwe fabriek I Het hangt van uw aller medewerking af, of zij goede vruchten zal dragen of nietwanneer gij onze pogingen ondersteunt, dan staat deze fabriek eene schoone toekomst te wach ten, en daaraan verbonden ook uw aller welvaart, maar dan rnoet er een bond van gehechtheid en trouw bestaan tus- schen u en ons. Gij hebt u allen bereid verklaard, het reglement van orde te zullen handhaven, eenmaal daaraan ge woon, zal het u niet moeilijk vallen, daar het niets onbillijks eischt. Het schrijft u voor, vlijt, eerlijkheid, eensgezindheid, en trouw. Wij stellen ons ten taak, strenge, maar tevens rechtvaardige mees ters te zullen zijn wat wij vorderen, is in uw aller belang, daar uw welvaart er aan verbonden is, ja, het geluk uwer huisgezinnen hangt er van af. Om uwe belangstelling en ijver nog meer aan te moedigen, zullen wij, buiten de bedon- gene verdiensten, tien percent van de zuivere winst ter verdeeling onder u bestemmen. Buiten ons, als eigenaars, zijt gij allen, wie het ook zij, verplicht en gebonden aan den heer Jozef Vogel, onzen meesterknecht, uw opzichter, te gehoorzamen. En gij, Jozef Vogel, ik ken u, als iemand, die ons aller belang wil behartigen, en alles in het werk zal stellen, om hun het werk aangenaam te maken. Gij zult menschkundig handelen. Alle afwijkingen van orde en tucht moet gij aan mijn associé, den heer Böhmer, berichten, die hier met mij het opperbe vel voert. Ons streven zal liefderijk zijn en ten doel hebben, een band te vormen tusschen patroons en werkvolk. Komt nu allen tot ons en toont door uwe han den in de onzen te leggen, dat gij aan ons verlangen, dat ook uw eigenbelang is, wilt voldoen." Allen naderen nu de patroons, om door hun handslag trouw en vlijt te beloven. Toen zij weder in de rij stonden verhie ven zij hunne stemmen en daverend klonk het«Lang leven, onze patroons de heeren Fleischhauer en Böhmer I" En daarna begaven zich allen vol moed en geestdrift aan het werk. IX. Wij moeten nu een viertal jaren voor-1 bij laten gaan, daar in dien tijd weinig voorviel, dat met onze geschiedenis in verband stond. De fabriek werkte zeer gunstig, want de winst in deze vier jaren behaald, had de verwachting der onder nemers, verre overtroffen. Het werkvolk dat zich van den beginne af, aan orde en vlijt gewend had, gedroeg zich uit muntend. Het fabrikaat bleef gezocht, en j nimmer kon men aan alle bestellingen 1 voldoen, zoodat de ondernemers besloten, de fabriek te vergrooten, en reeds bij het eindigen van het tweede associatie jaar, was er aan de eene zijde zooveel bijgebouwd, dat nog honderd werklieden konden aangenomen worden. Maar ook die uitbreiding bleek spoedig nog niet voldoende te zijn, zoodat er ook aan de andere zijde moest worden bijgebouwd, om weder aan honderd personen werk te verschaffen, en bij het einde van het vijfde associatie-jaar werkte de fabriek met vierhonderd werklieden. Richard was onophoudelijk bezig, de zaak met voordeel te behartigen. Geen dag ging er om, dat hij niet al de werk plaatsen bezocht, daar, waar hij zorg en vlijt vond, prees hij, en zijne loftuiging was hartelijk, zoodatiederer naar streefde, die te bekomen. Maar ook daar, waar hij meende, dat eene aansporing of terechtwijzing noodig was, verzweeg hij die evenmin, maar altijd was zijne taal minzaam, nimmer kwam een vloek of barsch woord over zijne lippen. Wanneer hij hen maar met zijn doordringend oog aanzag, dan gevoelden zij het meer dan een hard of verwijtend woord had kun nen te weeg brengen. Hij werd dan ook door ieder als op de handen gedragen. Mathilde had reeds eenigszins aan hare philantropische plannen gevolg gegeven. Van den beginne af, bezocht zij af en toe de vrouwen der werklieden. Daar, waar zij gebreken zag, bracht zij die met zachtheid onder het oog. Zij moe digde, door eene kleine belooning of een vriendelijk woord, de leerzaamheid der kinderen aan. Eenige malen in het jaar, werden die kinderen ten haren huize ont haald. Zij had eene groote kamer in de stad gehuurd, waar al de meisjes der werklieden voor hare rekening onder richt in het naaien en breien ontvingen. Veelal was zij dan in het lokaal persoon lijk aanwezig. In den beginne vond men die philantropie te overdreven, maar toen men de gunstige uitkomsten zag, die zij opleverde, sloten zich eenige voorname dames bij Mathilde aan, en spoedig waren verscheidene inrichtingen van dien aard in het leven geroepen, die zelfs zooveel belangstelling van de zijde der welge stelde inwoners der stad ondervonden, dat dezen zich bereid verklaarden, om door geldelijke bijdragen die inrichting te ondersteunen, teneinde linnen, katoen en wol te koopen, om daarvan, door die kinderen, kleederen te laten maken, die dan in den winter aan behoeftige per sonen werden uitgedeeld. Nauwkeurig ging Mathilde na, of wel al de kinderen van de werklieden der fabriek van de inrichting gebruik maakten. Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1886 | | pagina 1