nieuwe Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT EN GELDERLAND. N. 89. Zaterdag 6 November 1886. Vijftiende Jaargang. VOOR abonnementsprijs: VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Redding uit den Suikernood BINNENLAND. F euillet on. THEA. AMERSFOORTSCBE COÜRINT. ide. Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Eijk. Afzondert ij k e Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Van 16 regels 0,40 iedere regel meer B Cent. Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote lettors en vignetten naar plaatsruimte. II. (Slot.) Ter voortzetting van onze beschou wing van verleden week, wenschen we thans eenige bedenkingen in te brengen tegen de wetsontwerpen ter bevordering van de instandhouding der suikercultuur op Java. De Minister van Koloniën toont met volkomen helderheid te beseffen, hoe verderfelijk de gevolgen zouden zijn van den ondergang of van een aanzienlijke inkrimping dier cultuur. De suikerindustrie brengt, de Vor stenlanden niet medegerekend, jaar lijks 25 a 30 millioen gulden onder de bevolking, aan huur voor gronden, aan betaling voor bewerking van den grond, onderhoud van tuinen, snijloon, transport van riet en suiker, en werkloon in de fabrieken. De gronden zouden weer beschikbaar komen voor de rijstcultuur; de opbrengst zou vermoedelijk door de bezitters worden verbruikt, zij zouden niet langer optreden als koopers van rijst door anderen geteeld. Ook van de voort brengselen der zoogenaamde neven- bedrijven zouden zij niet langer afne mers kunnen zijn, zij zouden die bedrijven voor hun eigen onderhoud moeten gaan uitoefenen. Een alge- meene verarming zou daaruit voort vloeien; voor een betrekkelijk wel varende bevolking, wier arbeid een redelijk inkomen kan opleveren, treedt, als de suikercultuur ophoudt, een bevolking in de plaats, die zich niet veel meer dan het hoog noodige kan verschaffen, die overvloed heeft van ledigen tijd, maar dien niet productief kan maken, omdat de werkgevers zoo goed als ontbreken. Ook de inkomsten van 's lands schatkist zouden aanzienlijk terug gaan. Rechtstreeks verkrijgt zij uit de suikerindustrie baten in den vorm van uitvoerrecht, patentrecht, bedrijfs belasting, verponding en spoorweg vracht, benevens de inkomsten die, wat 93 ondernemingen betreft uit de contracten voortvloeien. Dit alles vaststaande, had de Regeering milder behooren te zijn. Niet slechts offert zij geen stuiver van 's lands inkomsten op, maar zij stelt hulp beschikbaar op zoodanige wijze, dat er voor de schatkist nog zelfs een voordeeltje uit te halen valt. En dat achten we hoogst beden kelijk. Het gevaar dreigt, dat alle voor- deelen, uit de suikerindustrie voort vloeiende, verloren zullen gaan. Indien dit nu slechts kan worden verhoed, door een gering gedeelte daarvan prijs te geven, moet dan dat offer niet worden gebracht? In het bijzonder geldt dit de bovengenoemde 93 ondernemingen. Tussehen haar en het Rijk bestaat een contract; de eerste geven den ar beid, het laatste de grondstof. De prijs dier grondstof is naar de Wet van '1870 geregeld op den voet 'van de toen te bedingen suikerprijzendaar deze aanzienlijk zijn gedaald, eischt ook de billijkheid, de grondstof voor minder beschikbaar te stellen, met andere woorden, den cijns te verlagen. Dat is, meenen we, de consequentie van de in de Memorie van Toelich ting gebezigde vergelijking van een landeigenaar (den Staat), en zijn huurder (de ondernemer). Doch we zijn niet blind voor het bezwaar, dat er, bij vermindering van den cijns, een wanverhouding zou geboren worden tussehen de contractanten en de vrije onderne mers; dat de laatsten dan in slech tere conditie zouden geraken, en nog met meer moeite zouden concur- reeren. In dat geval zou het wellicht de voorkeur verdienen, voor de in 1887 verschijnende betalingen een behoorlijk uitstel te verleenen, maar daarvan geen hoogere rente le vorderen dan 4 procent 'sjaars. De vrije ondernemers kunnen niet anders geholpen worden, wij stem men dit gereedelijk toe, dan door middel van een voorschot op de opbrengst van den oogst van 1888. Maar wederom, de Staat, in dit exceptioneel geval als geldschieter optredende, mag zich geen hoogere rente laten betalen dan waarvoor hijzelf geld kan opnemen. Hij behoeft zich geen commissieloon te verzeke ren, nog veel minder mag er aanlei ding gegeven worden om het Neder- landsch Gouvernement van woeker zucht te beschuldigen. De Minister verdedigt zijn eisch van 6 procent met te zeggen, dat dit bedrag voor Indië niet te hoog is; dat het zijn doel niet is, de schatkist een voor deel te bezorgen, maar hij slechts een prikkel te meer wil geven, dat voor de afbetaling zal worden gezorgd. Wij vertrouwen, dat de zwakheid dezer argumenten niet behoeft te worden aangetoond. Van nagenoeg gelijke kracht is hetgeen gezegd wordt van het uit voerrecht en van de spoorweg-vracht tarieven. Afschaffing van het uitvoerrecht ad 9 cents per pikol; daaromtrent kan geen beslissing worden genomen, dan in verband met de herziening van de landrente-regeling, welke laatste binnen een betrekkelijk korten tijd te wachten is. Och, wat zoo als spoedig aanstaande wordt voorgesteld, blijft, de ervaring leert het telkens, soms erg lang uit. Waarom, als dat verband dan zoo onverbrekelijk is, de beslissing niet verhaast? Verleden week haalden wij reeds aan wat tegen vermindering van spoorwegvrachten is aangevoerd. Ook dat komt ons voor, weinig houtsnij dend te zijn. Als er inderdaad zooveel fabrieken zijn, die, ofschoon aan een spoorweglijn gelegen, toch geen ge bruik maken van deze uit de alge- meene middelen aangelegde wegen van snellen afvoer, omdat het haar te duur zou uitkomen, bewijst dit dan niet, dat de tarieven stellig te hoog zijn, en eischt dan niet de billijkheid zoowel als het wèlbe- grepen belang van den Staat, die tarieven zoodanig te regelen, dat de spoorwegen in werkelijkheid aan hun bestemming kunnen beantwoorden, opdat degenen, langs wier onderne mingen zij loopeq, er gebruik van kunnen maken zonder zich te bena- deelen? Die spoorwegen liggen day toch niet voor aardigheid We zullen het hierbij laten. Het genoemde moge voldoende zijn, om het onvoldoende van de aangeboden hulp te doen uitkomen. Van de premieleening ten behoeve van het Paleis voor Volksvlijt ligt de hoofdprijs, die in 1881 is uitgetrokken, nog steeds onafgehaald. De gelukkige be zitter van no. 1 van Serie 2193 heeft recht op een buitenkansje van f 50,000. Door den heer dr. Enklaar te Deventer zijn handgranaten verVaaidigd, gevuld met dezelfde vloeistof als de bluschgranaten van Hayward en die vol komen dezelfde uitwerking hebben. Het eenige verschil is dat in de prijzen. Die van Hayward kosten f2.50 en die van dr. Enklaar 30 a 35 cent! In het IV. IV. leest menGerkes- klooster, dat den weg ;van Reitzum volgde, zal, volgens een loopend gerucht, den heer Teunis Prins, gstudent aan de Vrije Universiteit, tot predikant bekomen. Hij zou, evenals indertijd de heer Hout zagers te Kootwijk, onverwachts beves tigd worden. Uit Middelburg schrijft men aan de Goessclie Courant»Te Vlissingen koestert men de stille hoop, dat de Duitsche Stoomvaartlijn die in het vorige jaar eerst zoo bepaald was toege zegd, doch later hij wijze van proef voor één jaar aan Antwerpen is verleend in het aanstaande voorjaar naar de haven van Vlissingen zal worden verlegd. De ondervinding heeft tot dusver geleerd, vooral in dit najaar en dit was nog de vorige week het geval dat de stoombooten, die naar Antwerpen moes ten opstoomen, uren lang op de reede van Vlissingen op het gunstige getij moesten wachten, om hunne reis verder te kunnen vervolgen, zeer ten ongerieve zoowel vau de passagiers, als tot opont houd van de aan boord zijnde mail, zoo zelfs, dat door een der gezagvoerders werd verklaard, dat passagiers en goe deren bij aandoen der haven van Vlissin gen reeds een eind Duitschland zouden hebben bereikt, als hij te Antwerpen zou binnenstoomen. En hoe zal het nu zijn, als eens een strenge winter mocht invallen en de bovenrivier met ijs zal zijn bezet, terwijl men uit zee komende, Vlissingen altjjd kan bereiken? Naar men verneemt, worden dan ook de onderhandelingen betrekkelijk deze voor Vlissingen zoo gewichtige aangelegenheid, door de daartoe bevoegde autoriteiten sterk voortgezet. Men leest in het Handelsbl. De winter nadert en met hera werkeloosheid en ontbering. Nu velen zich weer afvragen wat er gedaan kan worden om de werkeloozen te helpen, verdient een schrijveu de aandacht, dat door de hoofden der Engelsche, Katholieke en Afgescheiden kerken in Engeland aan The Times is gezonden. Ieder zal het wel eens zijn met de bisschoppen van Londen, Rochester en Bedford, kardinaal Manning en de heeren Spurgeon en Reancy, waar zij zeggen, dat het onmogelijk is, niet hartelijk te wenschen den nood, waar die optreedt, te lenigen. Het beste middel om armoede te voorkomen achten de heerenwerkver schaffing. Volgens hen dient men daarbij echter uit te gaan van de volgende beginselen lo. De loonen moeten lager gesteld worden dan de gebruikelijke loonen, opdat bij herleving van den handel en meerdere vraag naar arbeidskrachten de werklieden zoo spoedig mogelijk op de gewone arbeidsmarkt werk zullen zoeken tegen het volle loon. 2o. De arbeid moet wereldlijk zijn en niet in het belang van het een of andere kerkelijke genootschap. Ook mag het geen werk zijn, waarvoor reeds een be slaand lichaam is aangewezen. 3o. Slechts zij, die de laatste zes maanden in Londen verblijf hielden, zullen aan zoodanig werk mogen deelne men. Hierdoor voorkomt men het toe vloeien van de werkeloozen uit de provincie. Roman van KARL HEIGEL. 18) Dus bleef haar slechts één middel tot verstrooiing over en dat wasPitty, De hond weid op schoot genomen, gekamd, gestreeld, bij de ooren getrok ken daarop moest hij zijn kunsten vertoonen, pootjes geven, over een stok springen, apporteeren. Maar daar had Pitty helaas het ongeluk terwijl hij in dienst was, een poppetje van chineesch porselein, dat bijna even zooveel kunsten kon als hij zelf, dat den kop verdraaien en de tong uitsteken kon, aan gruizel- menten te breken, en nu was hij eens klaps in ongenade gevallen. Anders kwam de eene visite voor en de andere na, doch vandaag kwam er geen mensch. 't Was zeker maar toe vallig, maar dan toch nopmerkelijk toe vallig." 's Middags liet juffrouw Thea Clandine vragen, of ze kwam thee drinken. De blonde vakgenoote, die sinds eenige maanden met het Fransche gezantschap in relatie stond, schreef in de taal der diplomaten een briefje, dat zij door de zorgen voor haar toilet nvoor de begra fenis" tot haar leedwezen werd verhin derd van de uitnoodiging harer lieve vriendin gebruik te maken. Dewijl Clandine een soort van fransch schreef, dat alleen voor een Duitsche verstaanbaar was, zoo kon Thea het briefje zonder dat zij er een woorden boek voor noodig had, begrijpen. Het briefje werd verscheurd. ïWat had je nog te zeggen?" vroeg Thea op scherpen toon aan het meisje, dat nog in den post van de deur bleef hangen. ïO, alleen nog dat ik juffrouw Clandine voordat ze den brief schreef duidelijk tegen haar tante heb hooren zeggen »Ik begrijp die onbeschaamdheid van die ma'msel Freiberg niet." Ma'msel" heeft ze gezegd en „onbeschaamheid" ook, en 't staat een juffronw, die voor beschaafd wil doorgaan, zeker niet mooi, dat ze een arme dienstbode het gedrag harer meesteres voor de voeten werpt. Stellig zeker nStellig zeker zul jij gelieven op te merken, dat meesteres en dienstbode niet aan elkander zijn getrouwd. Maar die ma'msel Clandine is een gans." Door de kalmte van geest van haar meesteres weer aan 't wankelen ge bracht, ging Augusta heen met de op merking, dat zij over den ontvangen wenk eens zou nadenken. Laat in den avond kwam de tooneel- knecht nog eens aanloopen om zoo ten naastenbij alle rollen, die tot nog toe aan Thea waren opgedragen terug te halen. Mama leverde een en ander met een wanhopigen zucht over. Menheer Zapf vergeleek de weinige tekstboekjes met het lijstje, dat hij bij zich haddoch plotseling werd zijn blik, die tot nog toe vluchtig over een en ander was heengegaan strak en fonke lend. Tussehen de blaadjes had hij een portret van den jongen Hahnenkainm ontdekt. Nadat hij het lang genoeg van alle kanten had bekeken, gaf hij het met een spottend gezicht aan de weduwe terug. »De rol, die juffrouw Thea in dat stuk speelt, komt niet op mijn lijstje voor," zei hij tevens. Den volgenden dag kon Thea het niet langer in huis uithouden zij trok haar coquetste wandeltoilet aan om zich naar den schouwburg te begeven. Juffrouw Freiberg wrong de handen. Maar haar eigenzinnig kind kwam weldra weer naar huis. ïWelnu vroeg haar broeder toen ze binnentrad. Over Thea's gelaat lag een harde, sombere uitdrukking. n Welnu," herhaalde zij rik heb u steeds gezegd, dat wij tooneelspelers in het leven nog veel beter acteurs zijn dan op de planken. Clandine verdraait haar oogen als een nonnetje die parasiet van een Stübbecke spreekt van eer; allen, allen, natuurlijk alleen ik uitgezonderd, zijn plotseling buiten gewoon zedelijk, en zoo onschuldig als lammeren .geworden, en hun levensge schiedenis is een vrome verzameling van legenden. Men zou er zich om dood lachen." Maar Thea lachte er toch volstrekt niet om. nEn hoe zal het nu morgen gaan vroeg juffrouw Freiberg, sAls men mij niet geheel in den vorm mijn ontslag geeft, speel ik. Begrijpt u de tactiek van de directie niet Ze hoopt mij in een hoek te jagen, zoodat ik niet wil optreden. Dan ben ik het, die het contract verbreekt, en dan behoeft ze niet met mij af te rekenen. Maar met bangmaken komen zij er niet. Betalen zullen ze I" Hoewel buiten de zon scheen en er binnen menschen woonden was het in die vertrekken koud, somber en stil. Het onbehaaglijkste gevoelden beide vrouwen zich in haar salon zij hadden een ge voel alsof de verdronken vaandrig in al die hoekjes van de sopha's met van water druipende kleeren had gezeten. Desniettemin gevoelde de moeder zoo min als de dochter lust die onbewoon bare vertrekken te verlaten. Daar kwam iemand hun een bezoek brengen, dien zij het liefst in 't geheel niet hadden willen zienWaldemar namelijk. Hij werd naar Tbea's slaap kamer gevoerd, een vertrek dat in het oog eener theater-vorstin een tooverach- tig verblijf mocht heeten. 't Was al kant en rooskleurige zijde wat men zag overal heerschte een rooskleurige schemering, een welriekende geur. Waldemar's zuster lag in een ruime, warme, zachte kamerjapon gehuld met een doek om het hoofd op de sopha. Marna had het allerdonkerste hoekje op gezocht en bovendien een roodzijden voorschoot over haar gezicht getrokken. De jonge man was met driftige schre den met veel geraas binnen getreden en bleef thans eensklaps besluiteloos, bijna met een beklemd gevoel in zijn hart staan. Wordt vervolgd

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1886 | | pagina 1