NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT en GELDERLAND. Nieuwe Abonné's verschijnt woensdag en zaterdag. ontvangen deze Cou rant tot gratis. Zaterdag 12 Maart 1887. Zestiende Jaargang. VOOR abonnementsprijs: Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien! 1 April Op losse schroeven. BINNENLAND. F euilleton. DIEDERIK. AMERSFOOBTSCHE COURANT. Per 3 manuden 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzondert ij ke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Een Nederlander, onze landge- nooten die volstrekt geen kwaad in den zin hebben zullen ons de bijna onmogelijke onderstelling ten goede houden! begaat in Duitschland, liefst in 't verre Oosten van dat Rijk, een misdaad. Onmiddellijk daarna, en vóór nog de justitie den dader kent, neemt hij een spoorweg kaartje, en twee dagen later is hij in het vaderland teruggekeerd. De Duitsche rechter zou hem nu wel gaarne weer over de grenzen hebben, maar dat gaat niet; omtrent de uitlevering van vreemdelingen bestaan wel verdragen, regelende de voor waarden onder welke die uitlevering kan geschieden, maar dit is niet van toepassing op de eigen onderdanen dezen ivorden niet uitgeleverd. Wil de Pruisische justitie den misdadiger dus zijn verdiende straf doen onder gaan, dan moet zij een aanklacht indienen bij een Nederlandsche recht bank, die de zaak behandelt volgens onze wetten, en de getuigen verhoort welke men haar uit Pruisen toe wil zenden. Kan dat laatste niet geschieden, ja, dan kan het ook niet anders, of de vervolging moet achterwege blijven. Dat is, meenen we, een goed be ginsel, althans zoolang er van inter nationaal recht geen sprake is. In 't voorbijgaan gezegd, wordt daarvan weieens afgeweken juist door volken die voor zichzelf geen de minste krenken van hun rechten zouden dulden, namelijk wanneer er quaestie is van zoogenaamde «onbe schaafde" natiën. Iemand, tot den een of anderen onaf hankelij ken Negerstam behoorende, begeeft zich op het grondgebied eener naburige Europeesche nederzetting, vermoordt daar een blanke, en maakt zich ver volgens uit de voeten. Aanstonds marcheert men naar zijn dorp, en dreigt liet plat te schieten als het opperhoofd den schuldige niet uitle vert. Natuurlijk wordt aan zulk een onweerstaanbaren drang in de meeste gevallen gehoor gegeven, en een eindje touw is dan het eind van de historie. Nu staan, wij erkennen het, de gevallen niet geheel gelijk. Indien men den Neger, die een blanke ver moordde, overliet aan de rechtspraak van zijn eigen volk, zou die man misschien als een held vereerd wor den, hetgeen wel eenig gevaar ople- In den laatsten tijd is de vraag meermalen ter sprake gekomen, of het verbod tot uitlevering van eigen onderdanen onder alle omstandighe den en onvoorwaardelijk moet ge handhaafd blijven. Zij, die zulks in twijfel trekken, wijzen op de moeielijk- heid der instructie op grooten afstand, dikwijls met ontstentenis van getui gen, want men kan dezen toch niet dwingen om bijvoorbeeld even van Amerika te komen overwippen om hun verklaring te gaan doen. Meestal blijft dus een misdaad, in den vreemde door een landgenoot gepleegd, onge straft. De buitenlandsche rechter ziet tegen de bezwaren op, en denkt wellicht: Voor 't oogenblik zijn we hem toch kwijt; vertoont hij zich binnen onze grenzen, dan zullen we wel afrekenen. Doch daarmee is het geschonden recht niet .bevredigd, gezwegen nog van het min verkieselijke, dat bij ons iemand ongehinderd blijft rond- loopen die reeds eenmaal een mis daad bedreef en dus ook ten tweeden male daartoe in staat zou zijn. fntusschen, de bezwaren tegen uitlevering van eigen onderdanen zijn nog veel grooter, bij dc ongelijk heid van rechtspleging in de ver schillende landen. Wellicht zou het aanbeveling verdienen, voor die soort van dingen een internationale recht bank met eigen Strafwetboek te hebben, welker leden zich kunnen verplaatsen daarheen, waar het mis drijf is geschied; in dat geval zou er voor de uitlevering veel te zeggen zijn. Zoolang een dergelijke instelling ontbreekt, en dat zal nog wel zeer lang het geval zijnis hand having van het in de Grondwet vastgelegde beginsel van niet uitleverbaarheid, noodzakelijk. Maar staat dat nu inderdaad in de Grondwet? We hebben altijd gemeend, dat artikel 3, 't welk thans in het aan genomen herzieuingsontwerp van het Eerste Hoofdstuk slechts een weinig beteekenende wijziging ondergaan heelt. niet anders kan worden opgevat. In de eerste alinea staat, dat allen die zich op het Grondge bied van het Rijk bevinden gelijke I aanspraak hebben op bescherming van persoon en goederen, in de tweede, dat de wet de toelating en uitzetting van vreemdelingen regelt, zoomede de algemeene voorwaarden op welke, ten aanzien van hunne uitlevering, verdragen met vreemde mogendheden gesloten kunnen wor den. Dat is, dunkt ons, glashelder, 't Is alsof de grondwetgever zeggen wilWat ingezetenen betreft, toelating of uitzetting valt natuurlijk geheel buiten beschouwing, aan hunne uitlevering kan niet worden i gedacht, dewijl alleen ten aanzien van die van vreemdelingen de ge wone wetgever de voorwaarden te regelen zal hebben. De samenstellers j van ons nieuwe Strafwetboek, de voortreffelijke juristen Smidt en Modderman, waren van hetzelfde gevoelen, dat in de Tweede Kamer bij de behandeling van artikel 3 krachtig werd verdedigd door de heeren Farncombe Sanders en Kist. Doch de Regeering, en met haar o. a. de heer Van der Kaay was van een andere opinie, terwijl zelfs de heeren De Ranitz en Hartogh een amendement voorstelden, om in de toekomst regeling van de uitlevering van Nederlanders bij de wet niet onmogelijk te maken, doch, na het hooren van de opvatting der Regee- ring, hun voorstel introkken. Daar kwamen twee bekwame leden van de rechterzijde, de heeren Lobman en Ruys, met klem tegen op. De laatste was zelfs van gevoelen, dat nu de zaken er zóó bijstonden, de Grondwet nog iets verder moest gaan, en bedoelde uitlevering uit drukkelijk verbieden. De heeren Sanders en Kist, ofschoon bij hun meening blijvende, dat de Grondwet ook in haar tegenwoordige bepalin gen den wetgever geen vrijheid laat uitleveringsverdragen ten opzichte van eigen onderdanen te sluiten, zagen zich nu genoodzaakt vóór het amendement-Ruys te stemmen, dat evenwel met één stem meerderheid werd verworpen. Zoo heeft eigenlijk het uitvoerig Kamerdebat een quaestie, die naar onze bescheiden meening volkomen vaststond, op losse schroeven gezet, want eigenlijk is uit nictg gebleken, welke de juiste interpretatie is van het bewuste Grondwetsartikel. We betreuren deze uitkomst, omdat daardoor de handhaving van een onzer constitutioneele rechten aan het goedvinden van elke toekomstige Regeering en toevallige Kamermeer derheid is overgelaten. Al is de for mule der Grondwet niet veranderd, de uitlegging zal later getoetst worden aan de gevoerde debatten, en deze hebben, in stede van licht te brengen, de z.'.ak in het schemerdonker van een juridisch twistgeding geplaatst. En Grondwetsartikelen, daar over zal ieder het met ons eens zijn, mogen niet voor tweeërlei uitlegging vatbaar zijn. De residentie briefschrijver van het Zecuwsche Dagblad verklaart, ten stelligste te kunnen verzekeren, dat er bewijzen van erkentelijkheid door H. M. de Koningin zullen worden uitgereikt aan hen, die bijdroegen tot de redding van haar en de prinses uit het gevaar, dat haar op 19 Februari bedreigde. Alles wacht op een nader onderzoek, dat van wege H. M. de Koningin, is ingesteld. «De koelbloedigheid van H. M. kan niet genoeg worden geroemd. Allereerst werd er reeds een groote mate van zelfbedwang bij haar toe gevorderd, om, toen de beide lakeien van het rijtuig ■sprongen, hun voorbeeld niet te volgen. De koningin bleef echter, hoe angstig zij ook was, in 't rijtuig zitten. En toen zij gered was, boden vele personen zich aan om de prinses te dragen, doch zij drukte haar lieveling in de armen en begaf zich zoo naar 't Paleis. Aan den portier gaf zij te kennen: «Ik heb een ongeluk met 't rijtuig gehad; maak dat er dadelijk een ander voorkomt." Zij snelde daarop naar boven en gebruikte een glas water. iMen weet, dat zij enkele oogenhlikken later weder uitreed, en wel naar de Maliebaan, waar de volks feesten werden gegeven. Aan 't diner werd haar naar de zaak gevraagddoch Zij wilde er liever niet van hooren spreken, vermoedelijk omdat Zij begreep, dat de Koning daardoor maar werd ge- schokt. De Koning was dan ook zeer aangedaan geweest, toen Hij de zaak vernam, men gelooft dat de schrik als de naaste aanleiding moet worden be schouwd van het zich verheffen Zijner kwaal. Sedert jl. Maandag 21 Februari ont vangt Z. M. niemand bij zich. Voortdu rend wordt Hij door nieipijnen gekweld. Toch is de toestand in de jongste dagen iets beter. Gevaar bestaat er volstrekt niet. De doctoren vleien zich, dat het gebruik der heilaanbrengende wateren, in de plaats zelve waar zij ontspringen, Een verhaal uit het Hartsgebergte. (Naar het Duitsch.) 3j In haren angst wierp zij zich plat op de mosbank neer en ook Diedrik bleef niets anders over, dan zich naast haar neer te leggen, opdat de houtvester, zoo hij door liet venster mocht kijken, door de schemering der hut de beiden niet gewaar werd. Therese wilde wat zeggen, maar Diederik sloot met een kus haar mond. Het was de eerste maal sedert Hbnne kinderdagen, dat zij zoo vertrouw- lijk bijeen waren en slechts de vrees, ontdekt te worden, had hen zoo dichtte zamen gebracht. Diedrik sloeg den arm om haar middel en drukte ze vast aan zijne borst. Zoo lagen zij wel eene minuut lang in angstige spanning en toch tevens in reine zaligheid. Niemand durfde een woord zeggen, maar beide bekenden in dit oogenblik hunne wederzijdsche liefde, die zij zoo lang hadden verzwegen. Maar gelukkigde houtvester ging heen zonder in de hut te zien en sloeg half zingend een pad in tegenovergestelde richting in. Het paar herademde, maar zij durfden nog niet hun schuilhoek te verlaten. «Blijf nog," zei Therese,j hij kon terugkomen hij heeft ons misschien willen misleiden. Zeker is hij mij nage gaan, om me te zoeken. De hemel zij gedankt, dat hij mij niet gevonden heeft, dan was het voor altijd met ons uit ge weest." «Wees rustig, Treesje als ik bij u was, zou hij u niet geslagen hebben zoo waar God leeft«Maar vervolgde hij, haar teeder aanziende, ge hebt mij nog niet gezegd, wat er gebeurd is. Wat heeft uw vader op u kunnen vertoornen? Hij heeft toch niet gehoord, dat ik....?", «Volstrekt niet, 't is door den jongen heer gekomen, door den zoon van den opperhoutvester." «Door dien? Door den luitenant?." Schreeuwde Diedrik, sprong op en liet Therese's hand los. «Heeft hij u soms iets gedaan hij Zeg het, Threesje, ik wil alles weten of het komt nog tot een ongeluk tusschen hem en mij. Diedrik, lieve Diedrik, spreek toch zoo niet, ik moet mij angstig om u maken, bedenk toch, dat hij de zoon van den opperhoutvester is, hij zou ons veel nadeel kunnen doen. En het was ook eigenlijk zijn schuld niet, hij beklaagde zich alleen bij mijn vader, dat ik hem zoo onvriendelijk bejegende, en hij meende, dat dit anders moest worden. «Wat gaat hem dat aan 1" riep Diedrik daartusschen, «laat hij zich met zijn eigen zaken bemoeien of ik zal hem den weg wijzen." «Ge moogt niet zoo spreken, Diedrik, dat is niet goed van je. Hij hoorde haar niet. «En daarom dus, om den luitenant heeft je vader je geslagen «Ja, hij is toornig geworden, toen ik hem gezegd heb, dat ik onschuldig was, want ik bejegende iedereen, zooals het betaamt. «Dat moet je niet doen, Treesje tegen hem .niet, hij verdient het niet. Zie, ik haat hem, ik weet zelf niet waarom, maar ik houd hem voor een schurk, en als hij mij eens iets in den weg lei, ik weet niet, Treesje, wat ik dan doen zou. «Om Godswil, Diedrik, hou op, ik kan je zoo niet meer hooren spreken, Zie, je bent me alles op de wereld, ik zou voor je sterven kunnen." «Spreek niet van sterven, Treesje, wij willen gelukkig en vroolijk leven, als je me een ding belooft. Wil je dat doen «Alles, wat je van mij verlangt, wil ik gaarne doen. «Wil je de mijne worden? «Van ganscher harte, Diedrik." Zij omhelsden elkaar en konden geen woord meer spreken. Buiten in de takken liet een vink zijn schel gezang hooren en de beek mompelde allerlei doffe onheil spellende tonen daartusschen. Anders was alles stil. Diedrik hield het meisje eenige oogen blik stil aan zijn hart gedrukt, dan liet hij haar zacht op de mosbank glijden en zette zich naast haar, beur handen in de zijne houdend, en zeide ernstig «Zoo gaat het niet langer, Treesje. Ik kan het niet meer aanzien, dat je zoo mishandeld wordt. Mijne ouders heb ben een eigen woning nagelaten en als ik dat verkoop heb ik genoeg om je mijn hart en hand aan te bieden ook zonder den zegen van je vader. Wil je ook zonder dien zegen mijne vrouw worden Het meisje zweeg een oogenblik. Dan ademde zij diep en fluisterde; «Als het zijn moet, ja!" «Nu, dan is alles in orde. Mijn besluit staat vast en zal nog van avond uitge voerd worden. Om acht uur ben ik vrij, en dan wil ik je vader spreken. Vind je dat goed «Ja, mijn Diedrik." «Ga dan naar huis terug en doe, alsof ge alles vergeten hebt. Nog een paar uren geduld verdraag zoolang nog alles, opdat ik hem in goede stemming vinde. Ga nu heen en verwacht mij straks." Zij omhelsden elkander nog eenmaal en Threesje liep snel naar huis. Terwijl zij daar zoo heen huppelde viel haar oog op een paar bleekrode rozen, zij plukte er eenige, die zij van avond haren dier baren Diedrik wilde geven. Zoo ijlde zij naar huis. Reeds van verre klonken haar de vrolijke wijsjes tegen, die de kinderen onder den St. Jarishoom zongen, terwijl zij lustig dansten Ik ging al onder de linde En wachtte mijn beminde Die mij zijn kussen geeft. Treesjes hart werd vroolijk en onwil lekeurig zong zij die woorden mede. Zij liep door den tuin in het boschwachters- huis. Zij vond haren vader nog niet thuis, wat haar onsteinde, daar zij hem zoo gaarne haar goeden wil had getoond. Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1887 | | pagina 1