NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
K0US0UMA.
No. 32.
Zaterdag 21 April 1888.
[Zeventiende Jaargang.
VOOR
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
Naar aanleiding
Almelo'sche werkstaking
Feuilleton.
BINNENLAND.
AMEBSFOORTSCHE C0D1ANT.
abonnementsprijs:
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzon de rljijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
advertentien:
Van 16 regels 0,40; iedere regel meer B Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend,
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
VAN DE
Zoolang het conflict nog hangende
was, hebben wij er met opzet niet
van willen spreken, en bepaalden
we ons tot de mededeeling van de
korte berichten, die in onderscheiden
bladen over dezen betreurenswaar-
digen strijd voorkwamen. Thans, nu
de getouwen in de fabriek van de
Heeren Scholten gelukkig weer lustig
snorren, wenschen we een kleine
opmerking te makende zaak is
toch zoozeer van algemeen belang,
dat er nog weieens over gesproken
mag worden.
Het verloop van deze quaestie zal
op iederen onbevooroordeelde den
indruk hebben gemaakt, dat er van
weerszijden veel halsstarrigheid aan
den dag is gelegd. Elke der beide
partijen hield, tot het laatst toe, aan
haar eischen vast, en zoo was toe
nadering onmogelijk. De meeningen
loopen uiteen over de vraag, of de
tusschenkomst van den Heer Van
Marken goed of kwaad heeft gedaan.
Aan de voortreffelijke bedoelingen
van den Delftschen industriëel kan
onmogelijk worden getwijfeldmaar
de werkgevers beschouwden hem als
den man die zich ongeroepen mengde
in zaken welke buiten den kring
zijner noodzakelijke bemoeiingen lagen,
terwijl de arbeiders van hun kant
meénden, dat hij, als verdediger hun
ner rechten optredende, alles wel in
orde zou brengen, zoodat zij zich niet
behoefden te haasten met een schik
king, die hun beletten zou de vruch
ten van hun verzet ten volle in te
oogsten. Er is eenige reden om te
ve „toeden, dat beide opvattingen
aan het sluiten van den vrede niet
bevorderlijk zijn geweest.
Van geheel anderen aard was de
inmenging van eenige daar te plaatse
of in den omtrek wonende toongevers
der sociaal-democraten. Deze hadden
Javaansche Roman.
DOOR
MARIA BOfiOR.
onmiddellijk begrepen dat zij, door
de leiding van het verzet in handen
te nemen, munt konden slaan voor
de propaganda hunner beginselen,
en zij hebben zoo behendig ge
manoeuvreerd, dat het den schijn
had, alsof alle hulp, die den werk
stakers van verschillende kanten toe
vloeide, eigenlijk van hun partijge-
nooten afkomstig was. Iloe gering
hun aantal ook ware, in de vergade
ringen der arbeiders voerden zij den
hoogsten toon, en daardoor kreeg de
voorstelling, alsof toegeven gebrek
aan moed en volharding zou verraden,
telkens nieuw voedsel. Indien de strijd
eenvoudig gevoerd ware tusschen
patroons en werklieden, zonder vreem
de tusschenkomst, hij zou niet zoo
lang hebben geduurd. Toen hij een
maal was uitgebroken, kon het niet
anders, of menschlievende personen
in onderscheiden deelen onzes lands,
begaan met het lot van de huisge
zinnen der werklieden, boden onder
stand aan. De ijver, waarmee dit
geschiedde, merken wij aan als de
lichtzijde van het donker tafereel,
al kan niet ontkend worden, dat ook
daardoor de strijd werd verlengd.
Hetzelfde kan gezegd worden van
den arbeid van het Roode Kruis in
oorlogstijd verpleging der gewonden
ontheft aan den eenen kant de krijg
voerende Mogendheden voor een deel
van deze zorg, en vermeerdert aan
den anderen kant het getal van hen
die in de gelederen kunnen treden.
Zou men daarom wenschen dat de
menschlievendheid op eer. afstand
bleef staan
De omstandigheden, waaronder de
loonsverlaging, die den strijd deed
uitbreken, werd vastgesteld, pleiten
niet in het voordeel der werkgevers.
Door niets is de noodzakelijkheid van
dien maatregel bewezen, en het feit
dat ten slotte de arbeid is hervat
met een slechts zeer geringe korting
op de oude loonen, werkt tot die be
oordeeling mede. Doch er was nu
eenmaal wrevel gerezende fabri
kanten bleven staan op het bekrom
pen standpunt, dat zij heer en meester
zijn in hun eigen bedrijf en de werk
lieden deden weinig of niets, om hun
gevoeligheid te ontzien.
Dat absoluut «heer en meester"
zijn achten wij een verouderde op
vatting. De industriëel, die door op
een bepaald punt des lands een om
vangrijke nijverheidsonderneming te
vestigen, vooreerst een talrijke arbei
dersbevolking om zich heen verzamelt,
en ten tweede oorzaak is dat de
ontwikkeling van het arbeidsvermo
gen op een eenzijdige wijze plaats
vindt, zoodat als hij zijn zaak opheft,
die menschen moeielijk op een andere
wijze aan den kost kunnen komen,
derhalve broodeloos worden, en de
publieke liefdadigheid zich hun lot
moet aantrekken, die werkgever
neemt ook zekere ongeschreven ver
plichtingen ten aanzien der maat
schappij op zijn verantwoording.
Er kunnen, uit staking der werk
zaamheden, ongeregeldheden voort
komen, waardoor schade wordt ver
oorzaakt, die hij niet zal vergoeden.
De scherpe concurrentie kan wel de
loonen zoozeer drukken, dat er geen
redelijk bestaan meer uit te halen is;
het streven, om op de wereldmarkt
naar de levering mede te dingen, zou
het pauperisme zoozeer kunnen be
vorderen, dat geen middelen, in.staat
zijn om de welvaart der arbeidende
klasse op een behoorlijk peil te hou
den. In théorie rnoge de vrijheid van
den industriëel verdediging vinden,
de practijk van de laatste jaren, met
hun toenemende productie op groote
schaal, heeft uitgemaakt dat er zekere
grenzen zijn, die de vrijheid in geen
geval mag overschrijden.
Ware er nu in den Staat een
macht, aan wie de bepaling dezer
grenzen is opgedragen die, wanneer
één der beide belanghebbende partijen
eischen stelde, met de billijkheid in
strijd of welker inwilliging door den
toestand van het bedrijf onmogelijk
werd gemaakt, als scheidsrechter
kon optreden, en al de gegevens kon
onderzoeken, die bij de beoordeeling
van het geschil in aanmerking ko
men, dan ware een loonstrijd
zooals Almelo heeft aanschouwd, en
waardoor van weerszijden duizenden
guldens schade is geleden, te vermijden.
Een man als de heer van Marken,
met een officiéél karakter bekleed,
aan een wettelijke regeling en een
benoeming door het uitvoerend gezag
zijn bevoegdheid ontleenend, zou on
eindig meer invloed hebben uitge
oefend, dan nu hij eenvoudig als
privaat persoon zijn goede diensten
aanbood. De geschiedenis der Twent-
sche werkstaking is bijzonder leerrijk;
en de allereerste conclusie, die wij
er uit mogen trekken, is wel deze,
dat de vorming van één of meer
lichamen, aan welke bij voorkomende
geschillen tusschen werkgevers en
arbeiders de taak der bevrediging is
opgedragen, een dringende eisch des
tijds mag genoemd worden. Moge de
Wetgever zich weldra geroepen ge
voelen, om dit belangrijk onderwerp
tot een punt van behandeling te
maken.
Het was gister vijftig jaar geleden,
dat de heer jhr. J. Backer jr., directeur
van de grootboeken der nationale schuld
bij deze administratie werd geplaatst. Eene
commissie van ambtenaren van hetgroot-
boek bood den jubilaris eene fraaie
aquarel van J. G. Greive aan, en ook van
vele bijzondere personen ontving de waar
dige man tal van blijken van achting,
waardeering en vriendschap.
Door het bestuur der Liberale
Unie is tot voorzitter eekozen, de heer
Mr. E. Fokker, te Middelburg, ter ver
vanging van den heer Mr. E. A. Karsten,
die door gezondheidsredenen genoodzaakt
was het voorzitterschap neder te leggen,
doch deel blijft uitmaken van het bestuur.
In eene vergadering van de Vèr-
eeniging voor volksvermaken te Veendam
is besloten tot het houden van een
historische optocht op den tweeden
Pinksterdag. Ongeveer 300 gekostumeer-
den, op wagens gezeten, zullen elkander
volgen, en de verschillende tijdperken uit
de vaderlandsche geschiedenis, van den
tijd der Batavieren tot op onzen tijd,
voorstellen.
Met den aanstaanden zomerdienst
zal de Hollandsche IJzeren-Spoorweg-Maat-
schappij eene halt openen bij het gehucht
Terschueren, tusschen Amersfoort en
Barneveld.
De held van Snmalangan.
De eene geruchtmakende Indische zaak
volgt in de laatste tijd de ander op.
Nauwelijks is de zaak Ketjen van de
baan of reeds wordt, de aandacht voor een
nieuwe ongerechtigheid gevraagd. Dit
maal geldt het een verkrachting der
historie en het toekennen van de haver
aan een paard dat die niet verdiende.
Ieder zal zich herinneren hoe de gene
raal Van der Heijden, na het bekènde
wapenfeit van Samalangan, door de natie
op een voetstuk werd geplaatst zooals
weinige Indische helden te voren.
De gepensioneerde kapitein Kellerman
van hetzelfde leger, die als luit.-adjudant
deze expeditie mede maakte, stoot den
heer Van der Heijden van zijn verheven
standpunt af, in een ingezonden stuk in
het D. v. N., nadat hij, in de jongste
vergadering van Amsleh Burgerij getracht
had daar, tegenover den heer Sol, die
als adjudant van den toenmaligen kolonel
Van der Heijden eveneens de expeditie
mede maakte, deze quaestie te behandelen.
De heer Keilerman zegt o. a.
«Hiermede heeft men de natie ver
schalkt en hare geestdrift ten toppunt
gevoerd. Voor dit hem aangewreven wa
penfeit zijn hem de hoogste onderschei
dingen te beurt gevallen men heeft hem
zelfs in de hoofdstad des lands met bui
tengewonen luister ontvangen; hem is
een aanzienlijk kapitaal geschonken; te
zijner eere zijn medailles geslagen, en
van dat gevecht is eene schilderij ge
maakt; last not least is hij door den
volksmond tot «held van Samalangan"
geproclameerd.
Wanneer ik beweer, dat dit verhaal
van a—z onwaar is, dan doe ik dat op
dezen grond, dat ik den generaal van der
29) Weldra echter maakte de gewaar
wording van haat in het hart der be
drogen vrouw plaats voor het gevoel
van duldelooze smart, en snikkende viel
Kousouma op den grond.
XXIII
In de verte hoorde men het dof ge
rommel van den donder en reeds begon
nen er nu en dan dikke regendroppels
te vallen, terwijl de wind door de maag
delijke bosschen gierde en in zijn on
stuimige vaart tallooze takken deed
breken, de neerhangende ranken af
scheurde en groote stukken steen van
den berg in de kloven deed nedervallen. Op
eeDs dreunde het gansche luchtruim van
een geweldige donderslag.
De tijgers kropen in hunne holen, de
slangen verscholen zich zoo diep moge
lijk in hare nesten. De bliksemstralen
kliefden onophoudelijk de wolken en ver
lichten met hunne felle glans het sombere
landschap, waar alle elementen tegelijk
schenen te zijn losgebarsten en in de
ingewanden vau den Ghédé hoorde men
beurtelings zuchtende en grommende ge
luiden.
Te midden van dien strijd der elemen
ten reden twee personen te paard langs
den weg van Tjibodas, en hunne ge
oefende handen hadden moeite om de
paarden in te houden, die ieder oogen-
blik hevig steigerden. De een was een
man, de ander een jong meisje, wier
woeste schoonheid te midden van die
wanorde in de natuur zooveel te meer
schitterde, als ware zij de kwade ge
nius, die den storm had doen ontketenen.
Aan het trillen harer neusvleugels kon
men zien, dat zij een bijna wellustig ge
not smaakte; fier hief zij haar gelaat op
naar de blauwe bliksemstralen, evenals
de zeeman moedig den stormwind het
hoofd biedt, en nu dan paarde zij haar
stem aan de duizende stemmen van
den loeienden storm, evenals een heer
lijke noot, die in de ruischende akkoor
den eener symphonie bovenal het oor
treft.
De man keek, met alle teekenen van
onrust, in het rond of hij ook ergens
een schuilplaats voor zijne dame kon vin
den. Op honderd pas afstand lag het
bosch van Tjiboërm. «Wat moeten wij
doen riep Hugo de Voss, want deze
was het, die heden morgen freule Come-
ras op haar wandelritje vergezelde; hij
had dien dag de dienst en Beatrix had
deze gelegenheid te baat genomen, om
met hem alleen te zijn.
«Zie eens daar ginds!" zeide het jonge
meisje en wees tegelijkertijd met de punt
van haar karwats naar een groepje hoo
rnen, tusschen welke zij een zeer klein
hutje gewaar werd.
«Wat bedoelt ge? Ik zie niets."
«Wat blieft ge? Maar, mijn arme Hugo!
ge wordt bijna wanhopend onder het
zoeken naar een schuilplaats voor mij,
en daar hebben wij er al een. Kom
maar mede!" Zij reed vooruit en ging
regelrecht op het hutje af
De woorden «mijn arme Hugo" waren
wel een bewijs, dat de adjudant, sedert
het gebeurde in de grot, reeds vrij ver
in de gunst van freule Comeras gestegen
was. Hij hielp haar afstijgen maakte
de beide paarden aan een boom vast,
en ging met vasten tred naar de wo
ning, waar hij aanklopte. Een oude
vrouw opende de deur. Onze beide rei
zigers traden binnen, en de oude Indische
bood hun haar mat aan, om wat uit te
rusten, alsmede rijst en vruchten om
zich een weinig te versterken, wanneer
zij misschien honger hadden. Daarna
haalde zij een vooraad dood hout en
maakte een flink vuur aan. Deze
vrouw was Ragha, de Indische.
Het eerste, wat Beatrix deed, was hare
kleeren te drogen Hugo ging naast
haar zitten en sprak van liefde tot haar,
waarvan de oude vrouw niets begreep.
Inmiddels hield het onweder aan de oude
vrouw werd hoe langer zoo onrustiger
en keek onophoudelijk door het kleine
venster der hut naar den weg, die door
het bosch liep.
Eindelijk begon Beatrix zich te ver
velen en tot afleiding keek zij naar de
verschillende voorwerpen, die aan den
muur hingen. «Hé! kijk eens, daar hangt
een wieg I" riep zij. «Dat oude gerim
pelde wijfis minstens een halve eeuw
oud, en zij kan dus de moeder van het
kind niet zijn." Dit zeggende, naderde
zij de in den vorrn van een kleine hang
mat gevlochten wieg, die in een hoek
van de hut was opgehangen, en lichtte
den sarong op, waarmede het kind was
toegedekt.
Er lag een allerliefst knaapje in, dat
met de oogen wijd open, heel bedaard
met zijne beide ronde vuistjes lag te
spelen. Toen hij bemerkte dat men naar
hem keek, begon hij te lachen en liet
een eigenaardig geluid hooren, ten einde
te toonen hoe recht hij in zijn schik
was.
«Dat is vreemd 1" zeide Beatrix, «maar
dat kind is geen Javaan het heeft
Europeesch bloed in zijne aderen. Kijk
eens even, Hugo, het heeft bijna net
zulke blauwe oogen als gij."
De adjudant kwam thans ook naderbij.
Reeds lang was het beeld van Kousouma
uit zijn hart gewischt en hij herinnerde
zich te nauwernood de uren, die hij met
haar in het bamboesboschje en aan de
oevers van het met waterplanten om
zoomde meer had doorgebracht. Toch
was het hem alsof er eensklaps een
licht voor hem opging en hij hekeek
thans wat nauwkeuriger de aanvallige
trekken van het kind. Het kwam hem
voor alsof hij in dit onschuldig kinder
gezichtje iets terugvond, dat hij vroeger
meer had gezien; de glimlach om het
mondje van het kind herinnerde hem
een andere, vriendelijke glimlach en
die oogjes straalden evenals een paar
andere oogen, die echter niet blauw wa
ren, zooals deze.
Wordt vervolgd.)