NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
BP TEMMEN BODEM.
Bericht aan onze geachte Ahonné's!
„DOKTER JANIN."
No. 47.
Woensdag 13 Juni 1888.
Zeventiende Jaargang.
VOOR
abonnementsprijs:
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Ew. Aug. König.
BINNENLAND.
Feuilleton.
AIHSBSFOORTSCHE COURANT.
Per 3 maanden ƒ1.Franco per post door het geheele Kijk.
Afzondert ij ke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten iutezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Bij den aanvang van liet DERDE
KWARTAAL van 1888, zijn wij ditmaal
in de gelegenheid onzen a'oonné's de
prachtigste PREMIE aan te bieden,
die wij tot beden hebben gegeven, de
beste pennevruchl van den beroemdsten
romanschrijver onzer dagen, en wel:
Re geheimen van een Krank
zinnigengesticht.
ROMAN VAN
Dit boek wordt, evenals vorige premie-
werken, uitsluitend voor geabonneerden
op onze Courant gedrukt en verkrijgbaar
gesteld voor den spotprijs van
VEERTIG CENTEN.
In dit nummer is een advertentie met
BON geplaatst. Elk onzer abonné's, of
zij die met 1 Juli abonné wenschen te
worden, heeft het recht die te teekenen
en aan ons Bureau met bijvoeging van
40 Centen in te zender.. Abonné's bui
ten de stad tegen inzending van een
postwissel groot 50 Centen.
Het boek wordt 15 Juli aan alle
inteekenaren franco afgeleverd.
Nederlandsche
Heide-Mauischappij.
Een SOtal personen heeft gevolg ge
geven aan de uitnoodiging tot bijwoning
eener vergadering ter bespreking van de
wenschelijkheid der oprichting eener
Heide-maatschappij, waartoe de oproe
ping is uitgegaan van eene commissie,
bestaande uit de hh. mr. W, H. de
Beaufort, mr. W. J. M. Bosch, D. E. H.
Boxman, M. Brinkgreve, N. L. Burgman
Eijck van Zuijlichem, mr. W. Dolk, J.
W. R. Gerlach, C. J. Hacke van Mijnden,
jhr. mr. J. E. Huijdecoper van Nigtevecht,
F. F. 's Jacob, II. van meerlant, mr. J. H.
Schober en inr. Th. Waller.
De heer W. H. de Beaufort, van den
Treek, te Leusden, opende de vergade
ring, en heette de opgekomenen welkom,
waarna hij de aanleiding tot deze bijeen
komst ontwikkelde.
De Geld.-Overijsselsche Maatschappij
van Landbouw besloot verleden jaar een
poging aan te wenden, om de ontginning
van woeste gronden te bevorderen. Zij
benoemde eene commissie, bestaande
uit de bh. A. J. Blijdenstein, F. B, Löhuis
en G. E. H. Tutein Nolthenius, om over
die zaak verslag uit te brengen. Dat ver
slag is uitgebracht en strekte om de op
richting aan te bevelen van een Heide
maatschappij.
De reden waarom de Geld.-Overijsel-
sche Maatschappij tot dit plan kwam,
ligt voor de hand. Het is een verschijnsel,
dat ieder Nederlander en ieder vreemde
ling opvalt, dat in ons land nog zooveel
woeste gronden gevonden worden ruim
700,000 hectaren. Het treft alle vreemde
lingen, als zij tot in het binnenland
doordringen en langs onze heidevelden
sporen, dat in een land, zóó dicht be
volkt, zóó rijk, waar zóóveel kapitaal be
schikbaar is, nog zóóveel grond woest en
ledig ligt.
De reden daarvan is voor ons, die het
land en de geschiedenis kennen, niet ver
te zoeken.
Het is vooreerst daaraan te wijten,
dat de heidegronden meerendeels het
eigendom zijn van gemeenten of van
lichamen, als de Marken enz., die deze
velden in onverdeeld gemeenschappelijk
bezit hebben.
De regeering heeft in dit opzicht ge
daan wat op haar weg lag door de in
voering eener Wet op de verdeeling der
markegronden, waardoor de gelegenheid
ontstond om aan dien toestand een einde
te maken. Het gevolg daarvan is, dat
verschillende marken reeds zijn verdeeld.
Nog dezer dagen was dit het geval met
de 1800 a 1400 hectaren groote Voort-
huizer Maatschap.
Voor de niet-ontginning van woeste
gronden is voorts nog een tweede oor
zaak, die te meer klemt, nu door den
overgang in bijzonderen eigendom, het
aantal eigenaars vermeerdert, die ieder
slechts over een betrekkelijk klein ge
deelte grond te beschikken hebben het
is deze, dat het dien eigenaars in het
algemeen aan de kennis en de ervaring
ontbreekt om eene ontginning aantevan-
gen met hoop op goed gevolg.
Personen, die woeste gronden bezitten,
en proeven met ontginning genomen
hebben, zijn dikwijls bedrogen uitgeko
men, omdat zij in handen vielen óf van
oneerlijken, óf meer nog van onkundige
personen.
In het buitenland is men met de ont
ginning doorboschaanleg beter vertrouwd
dan hier. Spr. wijst als voorbeeld op de
Belgische Kempen en tevens op het ex-
ploiteeren der bosschen hier te lande
door Belgen en Duitschers.
Nu heeft men gemeend, dat het beste
middel, om de ontginning te bevorderen
was, juiste, goede begrippen te versprei
den over de zaak en dal is het doel der
op te richten Heidemaatschappij.
Die maatschappij heeft niet ten doel
zelf grond te ontginnen; het wordt dus
niet eene maatschappij op aandeelen, die
zelf gronden aankoopt en ontgint; zij
heeft enkel ten doel raad te geven, zoo
mogelijk kosteloos, aan hen die ontginnen
willen en ook orn ontginningen uit te
voeren voor rekening van anderen; der
halve, om kapitalisten in staat te stellen
eenig geld in ontginningen te steken, op
zoodanige wijze, dat zij niet hun geld
daarin verliezen.
Als er van landontginning sprake is,
komt in de eerste plaats aanleg tot bosch
in aanmerking. Woeste gronden tot bouw
land te maken is vroeger wel beproefd,
en kon wellicht onder andere landbouw-
toestande^goede uitkomsten geven, maar
nu gaat dat niet meer.
Iets anders is liet met boschaanleg.
Al heeft het kapitaal, dat er in gestoken
wordt, in de eerste jaren geen rente,
zoo niet bijzondere rampen treffen en de
grond geschikt is voor het hout, dat er
op geplaatst wordt, blijkt het, na ver
loop van eenige jaren, dat, met bereke
ning van rente, het kapitaal goed is uit
gezet.
Het is dus voornamelijk de aard der
gronden, die onderzocht moet worden,
en de soort van hoornen, en de beste
wijze van behandelen waaromtrent voor
lichting moet gegeven worden.
In het ontwerp der statuten is daarom
het doel der Maatschappij aldus omschre
ven
»De Nederlandsche Heidemaatschappij
stelt zich ten doel, het ontginnen van
heidevelden en zandduinen in Nederland
te bevorderen.
„De maatschappij zal dit doel trachten
te bereiken
a. Door het geven van adviezen,
het verstrekken van inlichtingen aan
gaande beplantingen langs wegen, het
opmaken van begrootingen, bedrijfsplan
nen, enz.
b. Door ontginningen voor rekening
van den eigenaar uit te voeren.
c. Door het uitleenen van niet, of
slechts weinig bekende, aanbevelens
waardige gereedschappen.
d. Door het aanleggen van kweekerijen
en het verkoopen van plantsoen (en zaad)
tegen den kostenden prijs.
e. Door het opleider, van boschbazen.
Door het uitgeven van een tijd
schrift, gewijd aan de belangen van ont
ginning en boutteelt; en door liet ver
spreiden van geschriften, die op ontgin
ning en houtculluur betrekking hebben.
g. Door het doen houden van voor
drachten om ook langs dezen weg par
ticulieren en gemeenten tot ontginning
hunner heidevelden aan te sporenen
waar dit wenschelijk mocht zijn tot op
richting van vennootschappen, die zich
ontginnen ten doel stellen, op te wek
ken. Mochten de geldmiddelen het toe
laten, en de omstandigheden liet lot
stand brengen van eenige kleine ont
ginningen wenschelijk maken, zoo zal de
maatschappij ook hiertoe overgaan, (om
zoodoende het goede voorbeeld te geven);
ontginningen op groote schaal worden
echter door de maatschappij niet onder
nomen.
h. Door het instellen van een onder
zoek naar de gesteldheid der heidegron
den in Nederland."
Er is een antecedent van zoodanige
maatschappij in Denemarken, waar zij
sedert ruim 2'2 jaren bestaat en uitne
mende vruchten heeft gedragen, daar de
ontginning der heidegronden in dat land
er krachtig en met goede uitkomsten
door bevorderd is. Ook in Duitschland
ondervindt men het nut van zoodanige
maatschappijen.
Zooals gezegd is het wordt geen maat
schappij op aandeelen, maar wel heeft
zij noodig een groot aantal leden. Zij
moet over een eenigszins aanzienlijk be
drag kunnen beschikken tot bereiking
van haar doel.
In Januari is in eene tot dat doel ge
houden vergadering besloten voor elke
provincie eenige leden uit te noodigen,
die aldaar de toetreding van leden wilden
bevorderen. De lieer Schober en Spr.
hebben voor (Jtrecht die taak aanvaard,
en hebben daarom met de bovenge
noemde heeren deze vergadering bijeen
geroepen. Zij zijn bereid alle verdere ge-
wenschte inlichtingen te verschaffen.
Spr. wekt de aanwezigen op tot toe
treding als lid. waarvoor de jaarlijksche
bijdrage minstens f2 is, of als begun
stiger, waarvoor minstens een bijdrage
van f10 gevraagd wordt.
De heer Schober zeide aan het gespro
kene weinig te kunnen toevoegen. Hij
begroet de oprichting eener Heidemaat
schappij met ingenomenheid en betreurt
slechts, dat er voor 40 jaren geen vraag
baak was tot voorlichting; dat zou aan
velen, ook aan Spr., veel tijd, veel geld,
en veel teleurstelling bespaard hebben.
Gelegenheid tot wetenschappelijk onder
richt in houtcultuur, in ontginning van
heide en woeste gronden te ontvangen,
was er niet, ook niet te Groningen op
de Laudbouwschool. Literatuur over dit
onderwerp bestond er in onze taal niet.
Spr. wees op hetgeen in Duitschland
in dit opzicht gedaan was en stond o.a.
meer bijzonder stil bij Salfelds bekend
bekroond antwoord op een prijsvraag van
de landbouwmaatschappij te Celle, van
welk antwoord, 1859 verschenen, in 1869
een tweede, en in 1882 een derde uit
gaaf het licht zag, bijgewerkt naar de
in later jaren opgedane ervaringen. Daar
door en door andere werken is voor
Noord-Duitschland het vraagstuk opgelost,
maar hier te lande staan wij nog op het
standpunt, waarop men voor 50 jaren
in Duitschland stond. Werd, om slechts
èèn voorbeeld te noemen, niet in 1881
door een bekend discipel der Groninger
Landbouwschool een pleidooi geschreven
voor de heidevelden met plaggezicht
Werd niet in landbouwvergaderingen in
gemoede openlijk uitgesproken, dat een
boer in de zandstreken niet bestaan kan,
zonder plaggen om onder het vee te
strooien
In vele gemeenten kan iemand niet
tot raadslid worden gekozen, als hij niet
als tegenstander van de ontginning en
vervreemding der heidegronden bekend
staat.
Plaggen maaien staat evenwel lijnrecht
tegenover ontginnen van de heide.
Stemt men toe en kan men de over
tuiging deelen dat vaak onkunde en ver-
NOVELLE,
DOOR
ROSESTHAL-BOJflN.
2) Haar bleek gelaat werd nog bleeker.
De toestand was voor haar hoogst pijn
lijk en de vreemdeling moest zeker
iets dergelijks ondervinden, want hij
kleurde, stotterde iets en vroeg eindelijk
in zuiver Italiaansch, waarvan Zeppa
niet veel verstond, waar hjj den koster
van deze kerk kon vinden, en toen Zeppa
hem na herhaalde vragen had verklaard
dat zij dit niet wist, kreeg zij van den
vreemdeling een geldstuk, groot genoeg
om drie maanden van te leven en geen
koren te behoeven aantevegen.
Haar eerste opwelling was het geschenk
te weigeren, maar toen zij nu de
kleur van het goud zag blinken, ver
dween welhaast ieder bezwaarzij nam
het geschenk aan, maakte een kushand
in de richting van den vreemdeling en
snelde voort naar hare woning. Daar
verborg zij dien schat onder een steen,
waar ook reeds een groote gouden oor
ring van haar lag, die echter reeds meer
dan twee jaar op den tweeden wachtte
en hielp den volgenden dag weder koren
vegen ot oranje-appels uitpakken als zij
honger had, zonder het geld van den
vreemdeling aanteraken.
Voordat deze ontmoeting plaats had,
ging Zeppa al naar 't haar inviel, dan
eens 's morgens vroeg, dan weer 's avonds
laat op de kerktrap zitten, maar wanneer
iemand het de moeite waard had geacht
de handelingen van het meisje van dat
oogenblik af nategaan, zou 't hem zijn
opgevallen dat Zeppa nu dagelijks precies
op denzelfden tijd waarop hare ontmoe
ting met den vreemdeling had plaats ge
had, voor de kerkdeur zat.
Toen ik op zekeren namiddag als naar
gewoonte in het koffiehuis degli Specchi
in het begin der Toledo-straat zat, en
juist mijn courant bad uitgelezen, klopte
iemand inij op eens op den schouder,
en voor mij stond de lange, breedge
schouderde gedaante van een akademie-
vriend, Frits Techow, dien ik mijlen ver
van mij af, op zijne landgoederen dicht
bij de Oostzee waande.
»Hoe komt ge van het ernstige arbeid
zame Ponimeren, in de steeds lustige,
lachende campagna verzeild, Felice 1" riep
ik verrast uit.
ïWel, hoe anders dan per spoortrein
en stoomboot, zooals gij er waarschijn
lijk ook gekomen zijt," lachte mijn wel
gedane vriend »ge weet immers dat ik
in den herfst ga trouwen en ge kent
zeker nog mijn oude kwaal, die ge vroe
ger met den naam van kinderachtige
luiheid en onvergeeflijke domheid hebt
bestempeld maar mijn dokter heeft
mij dringend aanbevolen eene groote reis
naar het zuiden te maken, waardoor de
plotselinge lichamelijke en intellectueele
uitputting, waaraan ik tegenwoordig nog
meer dan vroeger onderheving ben en
die door eerie ziekelijke opgewektheid
wordt gevolgd, naar hij meent, zeker
geheel zal verdwijnen, en dan kan ik ge
rust mijn Bertha naar 't altaar voeren."
nMaar je zult je immer moeten dood-
schrijven?" bracht ik in 't midden." Zoo
kort voor het huwelijk, we hebben nu
reeds November, verlangt uwe Bertha
zeker twee malen daags een brief van
acht bladzijden, iedere bladzijde van twee
en vijftig regels, iederen regel van twee
en dertig woorden."
nNeen, zoo erg is 't nog niet," hernam hij
glimlachend, nze is tevreden met een
korten brief, zelfs met eene courant als
teeken van leven van mij."
»En wie is die Bertha, die over u,
ouden jongen, zal heerschen
»Kent ge Bertlia Grabow niet meer?"
»0 ja, dat kleine, blonde meisje met
die groote grijze oogen, dat altijd fram-
bozenkoekjes knabbelde."
»\\elnu, die Bertha is thans een groot
mooi meisje geworden, dat volstrekt
geen frambozenkoekjes meer uit den
zak eet. Het is een Jieftalling, zachtzin
nig, werkzaam en gevoelig wezentje,
dat juist geschikt is om iemand als mij
gelukkig te maken, en buitendien heeft
zij nog het groote landgoed Tegelshof
geërfd."
nWelzoo, dan zijt ge een hoogst res
pectabel jonker geworden en ik wensch
u daarmee van harte geluk," zeide ik,
en bij dezen gelukwensch scheen zijn
kalm, goedaardig gezicht van vreugde te
stralen.
Bijna dagelijks was ik nu met mijn
ouden akademievriend te zamen en leerde
zijn kinderlijk, opgeruimd, edel en vooral
kalm gemoed steeds meer waardeeren en
liefhebben.
Frits had zich voorgenomen ongeveer
een maand te Napels te blijven en dan
over Sicilië naar Malta en Smyrna te
gaan. Deze tijd was echter reeds meer
dan dubbel verstreken, en mijn vriend
maakte nog niet de minste toebereidselen
om de stad van het altijd lachende,
altijd drukke en vroolijke leven te ver
laten dat kwam mij eindelijk toch
vreemd voor en wekte in mij een onbe
stemd vermoeden, en nu bespeurde ik
ook dat mijn vriend meermalen in dof
gepeins zat verzonken, dan in den eersten
tijd van zijn verblijf alhier, en dat on
danks de zichtbare toeneming van krach-
en de onmiskenbare verbetering zijner
gezondheid, dit verschijnsel hoe langer
hoe menigvuldiger en sterker werd.
Daar de brieven zijner verloofde geregeld
kwamen en zooals ik, zijn intimus ge
zien had, steeds even hartelijk en lief
waren, bestond er van dien kant geen
reden voor zijne droefgeestigheid. Reeds
had ik mij voorgenomen hem eens ernstig
daarover te onderhouden, toen ik door
een toeval tot eene merkwaardige ont
dekking kwam.
Mijn vriend had twee woningen. De
eene, om zoo te zeggen officiëele, in de
voorname, drukke Riviera di Chiaja met
het prachtige uitzicht op de blauwe,
bruisende zee, het geurige rotseiland
Capri en den Vesuvius daar vertoefde
hij weinig en alleen op de uren, dat hij
bezoeken van vreemden dacht te krijgen
ol verwachtte; de andere was een klein,
met wijnranken omslingerd buisje in een
klein dal, tusschen druiven- en olijven-
ranken verborgen daar leidde mijn