NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
No. 54.
Zaterdag 7 Juli 1888.
Zeventiende Jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
,Het Buitenland"
BINNENLAND.
Feuilleton.
MARIE.
AMEBSFQORTSCHE COURANT.
VOOR
abonnementsprijs:
Eer 3 maanden 1.Franco per post door het. gehecle ltijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag
advertentien:
Van 16 regels 0,40; iedere regel meer 5 Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Dat is de naam van een pas op
gerichte Vereeniging.
Als iemand mocht onderstellen,
dat zij haar geboorte verschuldigd
is aan een overtuiging, als zouden
er in ons vaderland nog geen ver-
eenigingen genoeg zijn, dan gelooven
wij niet, die meening te kunnen on
derschrijven. Zij is ontstaan onder
den drang der noodzakelijkheid, en
haar oprichters weten zeer goed wat
zij willen.
Naarmate de concurrentie op het
gebied van nijverheid en handel scher
per wordt, moeten krachtiger mid
delen worden uitgedacht en aange
wend om haar het hoofd te bieden.
Rustig blijven doorwandelen op de
oude paden komt hier allerminst te
pas. Ouderwetsche lieden mogen het
vervelend vinden, dat hun vroegere,
misschien heel degelijke en soliede,
maar ietwat langzame manier van
zaken doen, geen opgang meer maakt,
en dat zij telkens opnieuw zekere
offers moeten brengen aan den tijd
geest, het is nu eenmaal niet
anders.
In ons vaderland wordt tegenwoor
dig gelijk overal elders, hard gewerkt
en veel gewerkt, zoo zelfs, dat
we het product van al dien arbeid
niet op kunnen. Het moet naar bui
ten. anders blijven we met volle
magazijnen zitten; ja, het werk moest
eigenlijk zooveel aftrek vinden, dat
men ons met nieuwe bestellingen
overlaadde. Dan zou er een Hink
stuk brood voor den werkman, een
betamelijke winst voor den onderne
mer, en nog een aardig saldo'tje voor
den koopman, den vervoerder en den
grossier daarginds in de verte,
overschieten. Met onze naaste buren
kunnen we zoo heel veel zaken niet
doen ;het meeste, wat wij te koop bie
den, maken zij ook, en dan hebben zij
bovendien de onvriendelijkheid, ons
wel op hun markten toe te laten,
maar alleen bij voorwaarde, dat wij
dan ook een bijdrage leveren in hun
staatsschatkist. Op die manier houden
zij ons weg, en hebben zij het rijk
alleen.
Sommigen zouden willen, dat wij
dit slechte voorbeeld volgden, door
ook den toegang tot onze markten
te versperren. Anderen zijn van
meening, dat wij daar niet beter
door zouden worden. Dat laatste is
ook onze overtuiging, - maar daar
spreken we op 't oogenblik niet over.
Doch die buren, vooral de Oos
telijke, geven ons in ander opzicht
een voorbeeld, dat wij wel kunnen
aanbevelen. Om niet met hun pro
ducten en fabricaten te blijven zitten,
sturen zij overal been, en, zij zorgen
dan tevens, dat er handelsreizigers
zijn, die met koopers in alle hemel
streken weten rond te springen. Zoo
openen zij zich een bijna onbeperkt
débouehé, en maken zich, op een
wettige en geoorloofde wijze, van den
handel in de vijl werelddeelen mees
ter.
Er is een tijd geweest, dat de
Nederlanders ook zoo deden, en
goede zaken maakten. Herinnert u,
bijvoorbeeld, De Ruiter bij den Sant
van Salee, op de Noordkust van
Afrika, toen hij als koopvaardijkapi
tein zich zoo flink weerde, dat die
vreemde potentaat hem met de meeste
achting bejegende.
Onze landgenooten hebben zich
evenwel laten overvleugelen, hun
handel bepaalt zich hoofdzakelijk tot
de eigen koloniën, het vestigen van
factorieën, en kantoren overal waar
wat te verdienen valt, onverschillig
welke taal men er spreekt en welke
huidkleur de inboorlingen vertoonen,
het uitzenden van kooplui, diep
landwaarts in, met volmacht oiri
relatiën aan te knoopen. al zijn in
den aanvang de kosten ook hooger
dan de baten daar doet men niet
meer aan.
Toch kan niet gezegd worden, dat
er niet genoeg is aangedrongen op
meer ijver, meer samenwerking in
deze. Jaar in jaar uit wijzen de
consulaire verslagen er op, boe jam
mer het is, dat zelfs eenige der meest
gewilde Nederlandsche producten
door vreemde handelshuizen worden
geïmporteerd, zoodat de eigenlijke
winst onzen neus voorbijgaat, 't Is
alsof de onzen bang voor risico's zijn
geworden, en zich liever met een,
nietig of twijfelachtig winstje tevre
den stellen, dan eens, door wat te
wagen, nu en dan een Hinken slag
te slaan.
De Duitsche producten vinden hun
weg over de geheele wereld, door
den ijver, de bekwaamheid, den tact,
de taalkennis der Duitsche handels
reizigers. Mr. J. G. Patijn zegt in zijn
brochure „De malaise" in een noot
op bladz. 51, het volgende:
»Ook de Consul-Generaal van de
Vereenigde Staten te Berlijn vestigt
hierop de aandacht in zijn rapport.
Sprekende over den toenemenden in
voer van Duitsche producten in Spanje
maakt hij melding van een verslag
van den Britschen Consul te Madrid,
waarin deze, na gezegd te hebben
dat de Spanjaarden dikwijls klagen
over de minder goede kwaliteit der
Duitsche goederen, laat volgen: «Niet
temin heeft de Duitsche handelsrei
ziger den voorrang boven zijn Fran-
sche en Engelsche mededingers. Eerst
genoemde verstaat de Spaansche taal
en heeft daai door een groot voordeel
boven lien, die hun diensten door
tusschenkomst van een tolk aanbieden
ot alleen hun prijscourant overleggen.
In Malaga bestaat een kolonie van
jonge Duitschers, die daar de Spaan
sche taal leeren en er den smaak
van het volk bestudeeren."
We gelooven thans te hebben
aangewezen, door welke middelen de
Duitschers zich handelsvoordeelen
bezorgen. Welnu de vereeniging
„Het Buitenland" is opgericht, pre
cies met het doel om iets dergelijks
tot stand te brengen. Men wil flinke
jongelieden een practische opleiding
doen verkrijgen, op dat zij, na eeni-
gen tijd daarna op vreemde kantoren
te hebben gewerkt, zelfstandig kunnen
optreden als vertegenwoordigers van
Nederlandsche handelsfirma's; men
wil gelegenheden scheppen, orn onze
producten, die voor geen andere uit
den weg behoeven te gaan, overal
bekend te maken, om, is er eenmaal
hier en daar een genoegzaam aantal
afnemers voor, ze er onder eigen
vlag naar toe te brengen; men wil
betrekkingen aanknoopen met handels
huizen in het buitenland, niet alleen
langs den weg van correspondentie,
maar ook door persoonlijke verbinding.
Het plan is met bijval ontvangen,
en kooplieden en industriëelen van
naam hebben hun medewerking toe
gezegd. Wanneer men nu liet zetten
van de eerste schreden op dien goe
den weg niet te lang uitstelt, kan
nog veel worden herwonnen van 't
geen veronachtzaamd is. We hopen
dus nog vaak te moeten spreken van
de jonge Vereeniging «Het Buiten
land," welker geboorte we met onze
beste wenschen begroeten.
De Staats-Courant van gisteren
meldt
«Wij Willem III, bij de gratie
Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, Groothertog van
Luxemburg, enz., enz.
Gezien de voordracht van Onzen Raad
van Ministers van 30 Juni 1888, geheim;
gelet op art. 32 der Grondwet; hebben
goedgevonden en verstaan
1°. te bepalen, dat door Onze Ministers
van Binrienlandsche zaken en van Justitie
in eene openbare vereenigde vergadering
der Staten-Generaal zal worden inge
bracht een ontwerp van wet tot regeling
der voogdij over Hare Koninklijke Hoog
heid Wilhelmina Helena Pauline Maria,
Prinses der Nederlanden, voor het geval
van Minderjarigheid hij Hare kornst tot
den Troon.
2°. de leden der heide Kamers uit te
noodigen, zich op Maandag 16 Juli a. s.,
te 2 ure, ter behandeling van genoemd
wetsontwerp, in de vergaderzaal van de
Tweede Kamer der Staten-Geneiaal te
vereenigen."
De heeren F. W. Conrad, inspec
teur van 's rijks waterstaat, en dr.
Schmilt, consul-generaal der Nederlanden
te Frankfort, zijn door de regeering aan
gewezen om haar op het in Augustus e.k.
te gemelder plaatse te houden congres
voor de binnenscheepvaart te vertegen
woordigen. Staats-Ct
Bij het Instructie-bataillon te Kam
pen zijn Woensdag 31 jongelingen als
vrijwilligers aangenomen, terwijl 26 jon
gelingen werden afgekeurd en 1 niet is
opgekomen.
Jhr. A. Sandberg van het Laar,
18 Mei jl. te Zwolle overleden, heeft bij
testament eene weldadige stichting in
het leven geroepen, die den naam van
Sandbergstichting draagt. Haar doel is
ondersteuning te verschaffen uitsluitend
aan daaraan behoefte hebbende leden
der familie Sandberg, wettige afstam
melingen van des stichters ouders, wijlen
jhr. mr. Albertus Sandberg en vrouwe
Reiniera Johanna Schrassert, en bij onaf
gebroken vererving den naam van Sand
berg dragende. Wanneer geen tot ge
nieten bevoegde afstammelingen der
familie Sandberg meer aanwezig zijn,
zullen de fondsen en goederen aan het
gemeentebestuur van Zwolle worden
overgegeven, met uitdrukkelijken last om
te zorgen, dat met het dan aanwezig
kapitaal een doelmatig ingericht zieken
huis of gasthuis wordt opgericht en on
derhouden, of zoo deze reeds op dien
tijd bestaan, eene andere nuttig inrichting,
een en ander ten dienste van het alge
meen, zonder onderscheid van godsdienst,
kunne of stand. Het bestuur der Sand
bergstichting wordt uitgeoefend door een
directeur, die door drie commissarissen
wordt bijgestaan en aan hen rekenplich-
tig is. Voor de eerste maal is als direc
teur opgetreden de heer C. B. H. Roijer,
notaris te Zwoli, en als commissarissen,
de heeren jhr. mr. A. M. C. Sandberg,
ontvanger der registratie te Amersfoort,
jhr. L. A. Sandberg ingenieur te den
Bosch, en mr. F. A. R. A. baron van
Ittersum, president der arrondissements
rechtbank te Utrecht. Zw. Ct.
(EENE NOVELLE)
3) «Och Anne, lieve Anne! ik ben
zoo ongelukkig, en als gij het wist, gij
zoudt dan mijn ongeluk wel niet ten
volle kunnen begrijpen, maar toch mijne
droefheid billijken. Wilt gij het weten?
Maar, zou het niet beter zijn, als ik
er u geen deelgenoot van maakte, want
gij kunt er toch niets aan veranderen!"
.,Ik heb altijd geleerd en weet het
ook bij eigen ervaring, dat onze droef
heid, al kan zij niet weggenomen worden,
toch door deelneming verzacht wordt;
dat men het geprangde hart kan lucht
geven door het over te storten in den
boezem der vriendschap. Gij weet dit
even goed, als ik. Laat uwe droefheid
uw verstand dan niet gevangen nemen
of benevelen. Spreek, spreek vrij uit, ik ben
bereid alles te hooren."
„En alles te zwijgen?"
„Die vraag komt u niet uit het
hart; want ik weet, dat gij mij
volkomen vertrouwtonze harten zijn
immers één, Marie! één door den heiligen
band der vriendschap, of is er iets, waar
door ik uw vertrouwen heb verbeurd?"
«Verschoon mij, indien ik u door
die onbedachte woorden giiefde. Ik zal
u terstond het bewijs geven, dat ik u niet
wantrouw; ik ga u verhalen wat mij
wedervaren is, en zal niets verzwijgen,
ik zal mijn hartewond geheel voor u
openleggen, gij zijt de eeiste en de eenige,
Anne! die mijn leed zal kunnen peilen
het moet voor de wereld een geheim
blijven." Zij hief toen hare oogen
ten hemel, als zocht zij daar sterkte om
uit te spreken wat nog geen sterfelijk
oor had vernomen.
«Het is drie jaar geleden." zoo
begon zij haar verhaal «dat mijn
broeder Willem, die, zooals gij weet, toen
te Leiden in de theologie studeerde en
thans proponent is, de vacantie te huis
doorbrengen zou en een vriend, ook student
in de theologie als logé medebracht. Nooit
zal ik dat oogenblik vergeten toen die
vriend en ik elkander voor het eerst ont
moetten, het was alsof wij beiden voor
elkander verschrikt waren; althans wij
ontwaarden beiden iets buitengewoons.
Ik zocht spoedig een voorwendsel, om
de kamer te verlaten, want in de nabijheid
van dien jongeling gevoelde ik mij be
dremmeld. De eerste indruk was echter
beslissend voor ons beiden geweest, want
toen er eenige dagen verloopen waren,
moest ik het mij zelve bekennen, dat ik
dien jongeling liefhad en kon het zonder
inbeelding er voor houden, dat dit ge
voel wederkeerig hij hem huisvestte. Wij
waren dikwijls te zamen ik bemerkte
spoedig, dat hij een jongeling van vele
talenten en edele beginselen was, en
meermalen kwam de gedachte hij mij
op: als hij eens mij zijne liefde beleed,
zou ik die wel waardig zijn?" Eens
wandelden wij op een heerlijk schoonen
avond, zooals de Augustusmaand kan
aanbieden, in den tuin. Wij hadden
reeds veel en ernstig gesproken, en wel
over een zeer verheven onderwerp; de
sterrenhemel, toen hij op eenmaal aan
het gesprek een andere wending gaf,
«De sterren daar boven ons zijn zoo
ver af, maar de ster, die aan mijnen
hemel het heldeist flikkert, is gelukkig
dicht bij mij, want die ster zijt gij
Ik ontroerde zeer, en had moeite om
mij staande te houden. Met Imogen ernst
en waardigheid openbaarde hij mij zijne
gevoelens, en wat hij hoopte en wenschte,
maar moest bij die verklaring eene andere
voegen, deze, dat hij zich niet kon ver
binden, zoolang hij zich op de Hoogeschool
bevond. Dit had hij eens plechtig moeten
beloven. Hij was namelijk de zoon eener
onbemiddelde weduwe, en had eene rijke
tante, op wier kosten hij studeerde. Die
tante moet echter een zeergiillig mensch
zijn geweest, althans zij had als uitdruk
kelijke voorwaarde gesteld, dat hij' zoo
lang hij zich op de hoogeschool bevond,
geen engagement zou aangaan, of iets
zou ondernemen, of eenige verkeering
aanknoopen, die in liefde hare bron had!
kwam hij deze voorwaarde niet getrouw
na, dan zou hij hare gunst verbeuren.
Hij zou dus riiet alleen ontrouw zijn aan
zijn gegeven woord, maar ook het zou
ondankbaarheid zijn jegens zijne tante, aan
wie hij eene zoo dure verplichting had,
in wie hij zijne weldoenster zag en ten
gevalle van wie hij ook wel eenig offer
mocht brengen, Hij schetste mij dit met
de levendigste klenren en tot in de ge
ringste bijzonderheden, opdat ik niet al
te verwonderd ja misschien beleedigd
mocht zijn, over het voorstel, dat hij bij
zijne liefdesverklaring had te voegen. Wij
moesten, indien ook ik die gevoelens
van achting en liefde voor hem koesterde,
aan niemand, wie hetook wareaan geen
ouders, bloedverwanten of vrienden, iets
laten blijken van ons liefdeverbond. Er
moet dit waren zijne eigene woorden
er moet geen derde zijn, die iets van
onze verbindtenis vermoedt, dan alleen
Hij die alles weet en ons ook thans
gadeslaat de hartenkenner. Hij ver
zocht mij, orn mij hierop ernstig te be
raden en nog voor zijn vertrek mijn ja
of neen mede te deelen. Ik beloofde dit,
maar hield mij na dien avond, iets koeler
en nam niet meer dien gemeenzamen
toon aan. Acht dagen later waren wij
weder alleen; o Anne! ik zie hem daar
nog staan, hij was zoo bleek en beefde
als een, die zijn doodvonnis zou hooren.
Hij had mijne min of meer koele behan
deling toegeschreven aan mijn voornemen
om zijn aanzoek, dat met zulk een vreemd
voorstel ging gepaard, niet aan te nemen.
Stamelend vroeg hij Mag ik nu uw be
sluit weten? Ik, die mij op dit uur had
voorbereid, was kalm er. deelde hem
met eene bedaardheid en vrijmoedigheid,
waarover ik naderhand zelf nog menigmaal
verwonderd ben geweest, de slotsom van
mijn beraad mede. Ik gaf hem liet jawoord
rnaar stond er nu ook even sterk op als
hij, dat alles voor anderen een geheim
rnoest blijven. Wij spraken af hoe ons
jegens elkander te gedragen, opdat wij
onszelven niet zouden verraden. Hij mocht
in tegenwoordigheid der huisgenooten en
voor het oog der wereld niets anders of
meer zijn, dan een vriend voor de zuster
zijns viiends wezen mag. Natuurlijk, wij
zouden in briefwisseling treden.
Wordt vervolgd).