NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
DE GELDKOFFER.
No. 36.
Zaterdag 4 Mei 1889.
Achttiende jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Vee-nitvoer naar Eaieland.
BINNENLAND.
Feuilleton.
iMEISFOORTSCHE COURANT.
VOOR
abonnementsprijs:
Per Z maanden f 1.Franco per post door het geheele Kijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Een vraagstuk, dat in den laatsten
tijd tot veel geschrijf aanleiding gaf,
en in Int Britseh Parlement tot veel
gepraat bovendien.
Een vijf-en-twintigtal jaren geleden
kon men geregeld op de Londensche
veemarkt een klein hoekje vinden,
dat ingenomen werd door Neder-
landsch hoornvee. Van de geheele
massa, aen gering deel slechts, hoe
groot ook het getal runderen was
dat drie of viermalen per week met
de booten van Rotterdam of van
Harlingei werd overgebracht. Bij de
toenernirg van besmettelijke veeziek
ten in ons land, veepest en longziekte,
werd de toegang ons afgesloten,
een harde maatregel, die onze vee
teelt veel schade berokkende, maar
die qoo.'< een groot nationaal belang
in Engeland geboden werd. Onze uit
voer hertaalde zich niet tot het kleine
hoopke dat men daar op de markt
in de wereldstad vond staan naar
onderscheiden plaatsen, ook wel naar
particuliere landgoederen, werden
prachtexemplaren van Hollands wei
den verzonden, waarvoor hooge prij
zen waren betaald.
Nadat, dank zij de krachtige maat
regelen, in 1866 en 1867 op voor
dracht van den Minister Heemskerk
genomen, de veepest hier te lande
als geweken mocht worden beschouwd
duurde het nog een poos, eer de
handel op Engeland kon worden her
vat. Eindelijk toch adviseerde de
Privy Council den toegang weder
open le stellen, onder voorwaarde
echter, dat het Nederlandsch vee op
de landingplaats afgezonderd gehou
den en geslacht werd.
De Privy Council is een soort van
Raad van State, die in onderscheiden
atdeelingen is gesplitst, en de Regee-
ring van advies dient omtrent die
zaken, welke niet binnen den kring
der departementen van bestuur val
len. De afdeeling voor Landbouw
heeft een ruim arbeidsveld, en er is
reeds meermalen ernstig aan gedacht,
voor haar een afzonderlijke plaats
in het Ministerie aan te wijzen.
De reden, die tot dezen maatregel
van voorzorg noopte, moet gebillijkt
worden. Wel was de veepest onder
drukt, maar eeu niet minder gevaar
lijke vijandin teisterde onzen veesta
pel, te meer te duchten omdat zij
niet van buiten aangebracht was maar
hier te lande inheemsch scheen te
zijn, en van jaar tot jaar meer uit
breiding kreeg; wij bedoelen de long
ziekte. Ook in Engeland werd zij
evenzeer aangetroffen als hier en in
andere landen, maar nergens ver
toonde zij een zoo hevig karakter.
Tallooze middelen werden aange
wend om haar te bestrijden; isolee-
ring van verdachte en afmaking [van
aangetaste runderen, inenting, ver
bod van overbrenging van vee uit de
meest besmette districten, niets mocht
baten. Eindelijk was het weer dezelfde
Minister, die eenmaal met zooveel
succès tegen de veepest was opgetre
den, wiens doortastend handelen red
ding bracht; het afmakingssysteem,
op ruime schaal toegepast, bleek ook
nu weer het eenig afdoend middel
om onzen veestapel in den meest
gewenschten toestand te brengen.
Die maatregel vond veel afkeuring
bij een aantal belanghebbenden, en
kostte de schatkist zware oilers, maar
leidde toch tot een zoo goed einde,
datreeds vóór driejaar de verdwijning
ook van deze ziekte kon worden ge
constateerd. Of wij er in het vervolg
ook bij voldoende waakzaamheid van
overheidswege tegen overbrenging van
elders, van bevrijd zullen blijven,
moet de tijd nog leerende meening,
dat zij spontaan, zonder uitwendige
oorzaak, kan ontstaan, heeft wel is
waar aan verdedigers verloren,
maar toch blijft het in elk geval
onzen landbouwers ernstig aangera
den, zorg te dragen voor voldoende
luchtverversching in destallen derwijl
het voortdurend inademen van be
dorven lucht de voorbeschikheid
voor longziekte stellig vermeerdert.
Ofschoon de hier verkregen resul
taten bij herhaling onder de aan
dacht der Britsche Regeering zijn
gebracht, en het niet ontbroken heeft
aan diplomatieke stappen, ten einde
opheffing van de beperkende bepalin
gen te verkrijgen, het mocht in
langen tijd niet gelukken. Men was
niet genoegzaam verzekerd van blij
vend succes, en bovendien, er was
nog een andere ziekte die nu en dan
ook ten onzent voorkwam, namelijk
het mond- en klauwzeer, wel niet
zoo verdelgend als de longziekte, maar
die toch groot nadeel veroorzaakte,
ook in Engeland. Eindelijk nog wer
den over Nederland groote bezendin-
gen schapen uit Duitschland aange
voerd, onder welke dikwijls gevallen
van rotkreupel zich vertoonden, en
zoolang we daar niet mede ophielden
liepen onze veetransporten gevaar
van insgelijks te worden aangetast.
Ieder gevoelt, dat er in deze ar
gumenten meer voorwendsels dan
werkelijke bezwaren verscholen liggen.
Nadat in langer dan een jaar geen
longziekte was. voorgekomen, mocht
men wel aannemen dat zij verdwe
nen vvas. Ook het mond- en klauw
zeer hield op te heerschen, en ver
toonde zich daarna zelfs niet spo
radisch meer. En wat die schapen-
doorvoerbetreft, Engeland had gemak
kelijk de onbeperkte openstelling kun
nen verbinden aan de voorwaarde,
dat geen vee van welke soort ook
over
gebracht.
De ware oorzaak van Engelands
tegenstand ligt evenwel daarin, dat
de heeren, die in den Privy Council
den meesten invloed hebben, land
eigenaars zijn, die belang hebben bij
hooge veeprijzen en daarom de con
currentie van elders duchten. Van
daar het telkens ophalen van dezelfde
gemakkelijk te weerleggen beden
kingen. Zelfs nu, eenigen tijd geleden
de Regeeiing eindelijk de opheffia
van de slachtvoorwaarde op 1 Juni
onze grenzen mocht worden
a.s. heeft gedecreteerd, wordt zij zoo
heftig aangevallen, wordt er van
deze zaak zelfs een politieke quaestie
gemaakt, dat het te vreezen staat,
dat vóór 1 Juni in het land is, de
maatregel misschien wel weer wordt
uitgesteld. Wij hadden ons voorge
nomen op een eerlang te houden ten
toonstelling in Engeland eens flink
voor den dag te komen, teneinde te
laten zien dat het wel de moeite
waard is met ons in nadere betrek
king te treden de tegenkanting der
landbouwmaatschappij en de weife
lende houding der regeering zullen
dit plan wel verijdelen. Toch hebben
we thans voldaan aan alle voorwaarden
die in billijkheid van ons kunnen ge-
eischt worden, door onze grenzen af
te sluiten voor alle vee-invoer van
buiten.
Onder deze omstandigheden zal onze
diplomatie, de Nederlandsche ge
zant te Londen, graaf Van Bijlandt,
is er wel de man voor, het niet
laten ontbreken aan pogingen om de
Britsche regeering te nopen, haar
woord te houden, dewijl niets schade
lijker is voor onzen veehandel dan
de toestand van onzekerheid, waarin
we thans verkeeren. Zooveel is vast,
dat de Engelschen ons noodig hebben
hun veestapel is niet in voortrede-
lijken toestand, wat bij ons wel het
geval is, zoodat zij door aankoop hier
te lande slechts kunnen winnen. Wij
kunnen den loop der dingen kalm
afwachten, voortgaan op den ingesla
gen weg, namelijk alle krachten in
spannen om het runderras aanhou
dend te verbeteren, door bij den
aanfok streng rekening te houden
met de lessen van ervaring en van
wetenschap. Dan lijdt het geen twij
fel, of de Engelschen zullen onze
markten komen bezoeken en in hun
eigen belang aandringen op opheffing
van alle belemmeringen.
Wenschelijk zou bet zijn, dat met
wederzijdsch goedvinden der beide
regeeringen een schikking werd ge-
trollen, die de plaatsen van inscheping
hier en van ontscheping ginds be
paalde, benevens de maatregelen van
toezicht, in beide in acht te nemen.
Hoe scherper het laatste is, hoe beter.
Dan kan elke stoornis van den gere-
gelden gang worden vermeden, en
zullen zoowel onze buren als wij
voordeel trekken uit hetgeen onze
landbouwers in het belang van hun
vak hebben gedaan.
Staatsblad no. 43 bevat bet vol
gende besluit van de Staten-Generaalin
vereertigde vergadering van 2 Mei 1889
krachtens art. 47 der Grondwet:
De Voorzitter van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal,
Overwegende, dat de Staten-Generaal
heden in vereenigde vergadering hebben
genomen het volgende besluit:
«De Staten-Generaal in vereenigde
vergadering verklaren, dat het in
tart. 38 der Grondwet omschreven
tgeval heeft opgehouden te bestaan."
Gezien art. 47 der Grondwet;
Gelast, dat dit besluit, door plaatsing
dezes in het Staatsblad, wordt afgekon
digd.
's Gravenhage, 2 Mei 1889.
De Voorzitter van de Eerste Kamer der
Staten- Generaal,
VV. A. A. J. SciIIMMELPENNICK van der oye
Uitgegeven den 2. Mei 1889.
De Minister van Justitie,
Ruis van Beerenbroek.
Z. M. de Koning heeft met de me
daille van de Eikenkroon persoonlijk be
giftigd HDs. zieken-oppasser den heer
Hemmes.
- Het wetsontwerp op de gedwongen
winkelnering zal, naar wij vernemen, de
Kamer eerstdaags bereiken. Het is met
het advies van den Raad van State bij
het departement van justitie terng ont
vangen.
Naar men verneemt, zal te'sHage
door eene illuminatie van het Voorhout
met muziekuitvoering en het ontsteken
van een groot vuurwerk in de Maliebaan,
Een ware geschiedenis uit Thiiringen,
door
ANBRÉ HUGO.
60) «Ja, ongeneeslijk Dokter Braun
gij meent dat hij een voortreffelijk arts
is is in 't geheel geen dokterGij
schudt, zooals ik zie, ongeloovig het
hoofd, en toch blijf ik bij mijne meening!"
«Wat heeft hij u dan gezegd?" vroeg
de dokter.
«Hm! dat is juist de zaak!" sprak
de ander; toen zweeg hij een poos, tot
dat hij plotseling zijn blik ophief, als uit
een droom scheen te ontwaken en tot
den dokter zeide:
«Spreken wij daarover niet, mijnheer.
Ik lijd aan een wond en zoek genezing.
Bij dokter Braun heb ik die niet gevon
den!" Als door een vreeselijke smart
gefolterd, kromp de vreemdeling ineen
en drukte zijn hand voor het voorhoofd.
«O, groote God, wat brandt het mij I"
riep hij uit terwjjl zijn bovenlichaam
zich vooroverboog.
«Wilt gij u wellicht ook eens aan mijne
behandeling onderwerpen, zoo deel mij
rnede waar de wond is of breng een
poosje in mijn huis door, misschien kan
ik u hulp verleenensprak de dokter
op luchtigen toon.
«Waar woont gij?" vroeg de vreem
deling, zonder van houding te veranderen.
«Asyl St. Wolfgang is mijn verblijf!"
De vreemdeling rees op.
«Hoe zegt gij?" vroeg hij.
«Asyl St. Wolfgang!" herhaalde de
dokter.
De strakke blik van den vreemdeling
bleef een oogenblik op het gelaat des
dokters staren.
iGij heet Marcuet en Asyl St. Wolf
gang is een krankzinnigengesticht!" sprak
hij met gebroken stem.
De dokter keek den spreker van nabij
aan. Het scheen hem nu evenals te voren
toe dat hij die trekken meer had gezien,
alsof hij dien persoon meer ontmoet had
en toch kon hij zich niet bezinnen, waar.
«Gij kent mijn naam, mijnheer?" vroeg
hij daarom verwonderd.
«Gij zijt de echtgenoot van Clara Huth,
eene vroegere vriendin van mij
«En gij zijt mijnheer Falkening, wien
ik eens te Brwerd voorgesteld,"
zeide de dokter, nu eensklaps den vreem
deling herkennende.
»Ik ben degeen, dien gij daar noemt,
maar toch niet de vroegere Falkening.
Toen lachte mij de wereld en ik haar
tegen; toen scheen de wereld mij vol
glans en schoonheidnu is zij voor mij
een doodenhuis, althans zoolang totdat
ik haar, mijn eenig, dierbaar goed, mijne
vrouw, mijne Verena zal hebben weer
gevonden."
Over het gelaat van den dokter toog
een heldere glans.
«Gij boodt mij uw huis aan. Ik neem
uw aanbod aan. Ik verlang een korten
tijd rust, om eene tegenstelling te hebben
met mijn dolend leven!"
Dokter Marcuet gaf hem de hand en
zijne gelaatstrekken drukten eene inwen
dige tevredenheid uit.
«En hoe ver is het nog naar St. Wolf
gang, naar die plaats, waar mijne Verena
dagen van vreugde in uw huis heeft
doorgebracht?" vroeg Arthur Falkening,
dien de lezer reeds voorlang zal hebben
herkend.
«Wij moeten nog twee stations pas-
seeren, dan moeten wij nog twee a drie
uren in een gesloten rijtuig rijden voor
wij St. Wolgang bereiken."
«Top aangenomen Ik zal mij
eenigen tijd, misschien tot nieuwjaar
bij u ophouden, om dan wegtesnellen
en rusteloos mijne navorschingen voort-
tezetten 1"
«Navorschingen
«Ja, mijnheer Marcuet, ik zoek haar,
mijne Verena, mijne onschuldige vrouw,
zoolang totdat ik nog eenmaal aan haar
voeten zal hebben gelegen en zij nog
eenmaal hare lippen geopend zal hebben
om mij: «Ik vergeet u toeteroepen
«Maar zij is toch vermoord geworden,
voor zoover ik weet
«Ja, gij hebt gelijk, maar toch heb
ik ook grond te beweren dat zij leeft:
Maar hierover een anderen keer!"
Om des dokters mond speelde een
bedekt lachje, toen hij stilzwijgend met
het hoofd knikte.
«Nu is er nog een andere vraag die
ik u te doen heb, dokter
»En welke
«Of gij in staat zijt de onzichtbare
wond te genezen die ik hier op het voor
hoofd heb
«Laat eens zien 1"
De dokter betastte het voorhoofd van
Arthur, op de plaats waar deze zeide
dat het kwaad zat.
«Ik denk het kwaad binnen den tijd
van veertien dagen te kunnen wegnemen,
vooral wanneer gij mij de oorzaak er
van naar waarheid zult hebben medege
deeld 1"
Op nieuw speelde er een schelmsch
lachje om des dokters mond, terwijl diens
oogen schitterden.
De blik van Arthur rustte een oogen
blik doordringend op den dokter, en
toen, zijn voorhoofd fronsende, sprak hij
«Wij zullen zien, dokter!"
Juist deed de locomotief zich hooren.
«Zijn wij er reeds?" vroeg Arthur.
«Nog niet!" antwoordde de dokter.
«Bij het volgend station moeten wij
uitstijgen
Arthur zette zich stilzwijgend in zijn
hoek.
De trein zette zijn tocht voort. Het
afgebroken gesprek scheen niet meer te
willen vlotten, want hoeveel moeite de
dokter zich ook gaf den draad van't ge
sprek te hervatten, Arthur bleef zwijgen,
zoodat hij ten laatste zijne pogingen op
gaf.
Eerst toen men het station van aan
komst bereikt had, beiden uitgestegen
waren en zich, na hun reiskoffers te
hebben in ontvangst genomen, naar het
voertuig begaven, dat op hen wachtte,
drukte Arthur zijne verwondering uit
over de vreemde manier waarop men een
gewone postkoets in een slede had her
schapen.
(Wordt vervolgd.)