NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
DE GEBRANDMERKTE.
BERICHT.
No. 48.
Zaterdag 15 Juni 1889.
Achttiende jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
WareovervalscIiinE op limstpbied.
BINNENLAND.
Feuillet on.
AMERSFOOBTSCHE CODRARIT.
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
ingezonden stukkeu en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
Onze geachte abonné's worden
beleefd uitgcnoodigd de in dit
blad voorkomende mededeeliiig
omtrent bet Premieboek: VOOR
HONDERD JAREN, De Groote
Fransche Revolutie, aan bet
IVederlaudscke volk verhaald
door G. Velderman, vooral te
lezen.
De Uitgever.
Is godsdienst het brood des levens,
poëzie mag dan wel de wijn des
levens genoemd worden." Deze woor
den vingen we eenmaal op uit den
mond van onzen Ten Kate.
Poezië schuilt overal, ook in het
hart der mensohen, zelfs in dat der
min3t ontwikkelden. Ifikwërl is zi]
daarin slechts een zwakke vonk, slui
merende onder een aschlaag. Die
vonk op te wekken, aan te blazen
tot een vlam, en aan deze, die het
gemoed verwarmt en de ziel loutert
voedsel te verschaffen, dat is de roe
ping der kunst. t
De middelen, waarvan de kunst
zich tot dat doel bedient, zijn velerlei
en zijn somtijds hoogst eenvoudig.
Het ongekunstelde lied, door een
moeder gezongen aan de wieg van
haar lieveling, wekt niet zelden een
stroom van edele gewaarwordingen
die door een prachtige muziekuit
voering niet in het leven worden ge
roepen een versje dat in natuurlijke
taal vertolkt wat er omgaat in het
gemoed des dichters, grijpt menig-
werf machtiger aan dan de sierlijke
woordenpraal waaraan de kenners
en beoefenaars der letterkunde hun
hart ophalen;een door hetpenseeljuist
weergegeven Hollandsch landschap
zonder bijzondere versieringskunsten
boeit vaak sterker het oog, dan de
grillige vormen en druk gestoffeerde
groepen, uit de phantasie vaneen ge-
vierden artist geboren.
advertentien:
Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Eenvoudig in haar middelen soms.
maar in elk geval, steeds waar
en steeds schoon. Dat is de grond
wet der kunst, haar onveranderlijke
levensvoorwaarde. Zelfs, als de phan
tasie de wieken breed uitslaat, en
tracht den geest rond te voeren in
een gansch denkbeeldige wereld, moet
zij toch verband houden met het
nienschelijke in den mensch en met
het wezenlijke in de natuur. Waar
en schoon; die beide eigenschappen
moeten onafscheidelijk verbonden zijn,
zal de kunst iets doen opleveren en
medetrillen bij ons, die immers be
vrediging zoeken voor verstand en
gemoed.
Maar brood en wijn, worden
dikwijls vervalscht, helaas! en, wat
den laatste betreft, men weet het,
de druiven hebhfui pi- «i»»
pari noen ueefïatl.
De surrogaten zijn menigvuldig.
Is het u niei weieens ingevallen,
bij het lezen of aanhooren van een
vers, dat ge moest vragenBen ik
nu gek geworden, of is de dichter
het Een stortvloed van bombastische
frazen, van klinkenden maar ook
klinkklaren onzin, is dat product
van onmogelijke taaismederij voedsel
voor het hart en voor de verbeelding
We zullen geen voorbeelden noch na
men noemenwie geen vreemdeling
is, op het gebied der hedendaagsche
letterkunde zal zich aanstonds de
wanhopige pogingen herinneren, door
sommige der Parnasbestormers aan
gewend om ons te brengen in zekere
«stemming", die we met den besten
wil van de wereld niet kunnen be
reiken.
Desgelijks hebben we ons te bekla
gen over veel, wat door de helden
van het palet aan de blikken van het
heilbegeerig publiek wordt geboden.
Op verschillende tentoonstellingen
vindt ge, te midden van stukken die
het merkteeken van een reine en
nauwgezette opvatting dragen, lappen
met kakelbonte kleuren, in de zotste
verwarring er op neergeduwd; of
wel groezelige en eentonige verfvegen
die figuren heeten voor le stellen
waaraan geen kop of fatsoen is te
vinden. De scheppers dier meester
stukken hebben gebroken met de leer,
dat de voorwerpen der natuur, die
men, zij liet ook geïdealiseerd, moet
trachten weer te geven, een scherp
begrensden omtrek hebben, en dat
men geen schilder kan zijn zonder
te kunnen teekenen. Zij praten wat
van „kleurensymphonie", van toon,
van stemming, plaatsen u op een
zoodanigen afstand van hun knutsel-
product dat gij er eigenlijk niets meer
van kunt onderscheiden, en ja,
als gij dan nog niet ziet wat zij be
weren te hebben voorgesteld, welnu,
dan zijt gij een beötiër, een philister,
anders gezegd een botterik,
renvërv'alsching op het gebied van
het tooneel. XVij zijn verre van de
meening, dat de dramatische kunst
geen ander doel mag hebben dan
aanschouwelijk voor te stellen dat de
braafheid steeds haar belooning vindt
en de pleger van leelijke streken per
slot van rekening er ook leelijk afkomt.
Maar ook zij moet edele aandoenin
gen wekken, moet aesthetisch genot
schenken, en dat doet zij niet,
wanneer zij door onzedelijke vertoo
ningen den blos op de wangen jaagt
of naar niets anders streeft dan een
hartstochtelijke opwinding, wanneer
zij over maatschappelijke ongerechtig
heden een valscli licht doet opgaan,
dat de zonde aantrekkelijk maakt,
dat plichtsbetrachting en handhaving
der zedelijkheidsbeginselen bespotte
lijk doet schijnen. Zij kwetst ons
schoonheidsgevoel, zij beleedigt ons
begrip van waarheid, als zij straat
taal voor geestigheid en slechte ma
nieren voor goeden toon aan de markt
brengt; gevaarlijker dan het platte
réalisme der achterbuurten, stort zij
door dubbelzinnige uitdrukkingen gif
in de onbedorven ziel, die zich aan het
klatergoud vergaapt, hetwelk de schit
tering van
het edel metaal heeft aan
genomen.
Is het geen droevig teeken des tijds,
dat de burgemeester der hoofdstad
zich geroepen acht, aan een paar
schouwburgdirectiën een wenk te ge
ven, dat zij zich van onzedelijke voor
stellingen behooren te onthouden?
Ilopen we, dat die wenk voor heden
en voor de toekomst voldoende moge
zijn. In ons vrije Nederland zouden
we niets dieper betreuren dan een
verplichte tusschenkomstder Overheid
op het gebied van de kunst. Doch
dan moéten we ook zorgen, dat die
vrijheid geëerbiedigd kan worden. Alle
mannen en vrouwen van smaak moe
ten hun eischen plaatsen tegenover
den overmoed der kunstvervalschers
en dan gelooven we vast genoeg
11} dfi i-
durven rekenen.
Sedert eenige dagen lijdt Z. M. de
Koning aan vrij hevige hoofdpijnen, waar
door Z. M. minder opgewekt is.
Hoewel dit als volkomen voorbijgaande
wordt beschouwd, is prof. Rosenstein ten
paleize ontboden.
Z. M. wandelt niet meer in het Park,
maar gaat dagelijks een uurtje op het
bordes zitten aan de achterzijde van het
paleis.
Het wandelen veroorzaakte hem lichaams
pijn en bovendien hoofdpijn.
Daar de eetlust en slaap zeer goed zijn
en Z. M. zich steeds opgewekt gevoelt,
vertrouwt men, dat genoemde verschijn
selen van voorbijgaanden aard zullen zijn.
Eergisteren-middag te '1 uur zijn prof.
Rosenstein en dr. Vinkhuyzen op Het Loo
aangekomen, om te consulteeren.
H. K. H. de Groothertogin van
Saksen-Weimar, geboren prinses Sophia
dei Nederlanden heeft voor een aanzien
lijk bedrag deelgenomen in de loterij, in
het najaar a.s. te houden ten voordeele
der kinderbewaarplaatsen te 's-Hage.
Men verneemt thans, dat het offi
cieel bezoek van de Schah van Perzie aan
hel Nedei landsche Hof achterwege blijft
uit consideratie van den Perzischen Mo
narch met den gezondheidstoestand van
Z. M., die geenerlei vermoeienis gedoogt,
terwijl de Schah, hoogst gevoelig voor het
voornemen van H. M. om ten Hove een ga
la-diner voor den Persischen Monarch aan
te richten, evenwel heeft te kennen ge
geven, dat hij niet wenschte, dal H. M.
zich te zijner gevalle zou verplaatsen.
De Schah zal in de provincie Zuid-Hol
land eenige water- en polderwerken be
zichtigen.
De Schah van Perzië met zijn talrijk
gevolg wordt Zondag e. k. per extra-trein
van Hannover te 6 uur in den namiddag
te Emmerik verwacht. Van daar dadelijk
doorstoomende, zal hij dus tusschen acht
en halfnegen aan het Rijnspoorweg-sta
tion Amsterdam aankomen. Generaal Na-
Oc-ïtc-h rr.J7«nt to -
spreekt, heeft rfeóc i„ hoi Smciol.hMoi
de rioodige vertrekken in oogenschouw
genomen en voor zijn vorst besteld. Ver
moedelijk zal de Schah vier dagen te Am
sterdam vertoeven en van daar een uit
stapje maken naar Haarlem. Voor de re
geling van het programma heeft de ge
neraal met de hh. H. Hesse,consul-generaal
en L. Hesse, vice-consul van Perzië aldaar,
de medewerking gevraagd van den bur
gemeester, die zich met welwillendheid
bereid heeft verklaard de heeren behulp
zaam te zijn.
De Schah reist incognito, dus niet als
vorst.
De civiel-ingenieur J. de Koning te
Nijmegen is dezer dagen naar Egypte
vei trokken, om een ontwerp te muken
voor eene spoorwegbrug over den NijI
bij Ka'iro.
Dr. \V. H. Julius, adsistent aan het
physisch laboratorium te Utrecht, is door
den Verein zur Beförderung des Gewerb-
fleisses in Preussen, bekroond met de
gouden medaille voor zijn antwoord op
de door die Vereeniging uilgeschreven
prijsvraag(Jeber die Licht- und Warme-
strahlung verbrennender Gase.
Zondagavond viel te Utrecht op den
Weerdsingel mevr. S. M. van de zolder
trap in hare woning. Op het portaal te-
VERTELLING
van
DRilïLER-MASFRED.
*»-.
2) John bleef onwillekeurig stilstaan en
keek den vreemdeling zoo vorschend en
stijf aan dat deze een oogenblik zijne be
daardheid verloor; maar ras werd hij we
der meester over zijn gelaat, greep koel
bloedig in zijn zak, waaruit hij een paar
goudstukken haalde, die hij den oude ter
hand stelde met de woorden
«Hier, neem dit, het is slechts een voor
proefje van hetgeen ik u bestemd heb als
juffrouw Davidson mijne gade wordt."
John bleef roerloos staan en scheen
niets te hoorenzijn blik rustte met on-
verzadelijke nieuwsgierigheid op de hand,
die Sir Charles hem voorhield; eindelijk
greep hij die zenuwachtig aan, bracht ze
dicht onder zijne oogen, maar stiet haar
toen met schrik van zich af en mon-
pelde:
>Behoud uw geldmijn vriendschap is
evenmin te koop als mijne toegenegen
heid."
II.
Aan de oevers van het riviertje de Lea,
verhief zich aan het uiterste einde van
den tuin, die tot de bezittingen van den
heer Clark behoorde, een schilderachtige
heuvel, waarop men het schoonste uit
zicht genoot over de vruchtbare landen
aan de overzijde van de rivier. Deze
heuvel had Clark zich ook dan tot zijn
lievelingsplekje gekozen, zoodat hij dien
eiken schoonen avond bezocht om de
schoonheid der natuur en de grootheid
van den Schepper te bewonderen.
Het gelaat van den ouden edelman
drukte een kalme waardigheid uit die de
overtuiging schonk dat deze man voor
dit stille, teruggetrokken leven, dat hij
zich had verkozen, was geboren en dat,
zoo hij al vroeger een ander lot had ge
kend, zijn ziel daarover geenszins rouw
gevoelde.
Richard Clark bevond zich met zijn va
der op dezen heuvel, juist toen de overste
met Clara en Sir Charles en met John
achter hen aan den voet er van versche
nen. Daar men elkander van beide zijden
had opgemerkt, scheen de oude Davidson
van plan te zijn om te keeren, ten einde
geene ontmoeting te hebben die voor
beide partijen niet dan onaangenaam kon
zijn. Intusschen scheen een kort nadenken
hem de overtuiging te schenken dat zijn
voornemen niet wellevend was, want hij
trad nader, groette zijne buren en zette
zich in hunne nabijheid neder. Dat Clara
met genoegen zijn voorbeeld volgde, zal
wel geen betoog behoeven.
John alleen bleef staan. Op zijn gelaat
kon men duidelijk zien dat hij eerst het
niet met zich zeiven eens was, maar spoe
dig nam ook hij zijn besluit. Hij vestigde
een doordringenden blik op Sir Charles
en sprak toen den overste, zijn ouden
meester, aldus aan
«Genadige heer, onder de gebeui tenis-
sen die ik in mijn leven heb aanschouwd,
is er ook eene, waarvan de herinnering
mij nimmer heeft verlaten, in de hoop
dat eens het uur van ontdekking en ver
gelding zou aanbreken. Dat uur is thans
gekomen. Ik smeek u, verleen mij eenige
oogenblikken uwe opmerkzaamheid er is
niemand te veel hier, die er niet naar
zou mogen luisteren."
Hoewel de overste door het verzoek
zelf, zoowel als door de wijze waarop,
en de plaats waar het gedaan werd,
eenigszins verrast was, willigde hij het
toch in, ten deele uit nieuwsgierigheid,
ten deele ook uil toegenegenheid voor
zijn ouden dienaar. Sir Charles alleen
scheer, het niet recht te bevallen, en hij
moest moeite doen om met een onver
schillig gezicht een liedje te neuriën, dat
toen in de mode was.
Na zich eenige oogenblikken bedacht
te hebben, begon John zijn verhaal aldus
«In het jaar 1649, ten tijde van de
onthoofding van Karei I, was er in de
straat, die aan het paleis van Whitehall
grenst, een kleine kroeg, die door de
Rondhoofden trouw werd bezocht en
waarin ik, door den nood gedrongen, als
knecht dienst deed. Den dag dien ik steeds
met schrik herdenk, den 30 Januari, tra
den twee mannen, die hadden weten door
te dringen door de dichte volksmassa,
die het schavot omringde, dat onder de
vensters van het paleis was opgericht, in
onze herberg. Beiden hadden 't gelaat met
maskers bedekt en op hunne kleederen
waren nog de vochtige sporen zichtbaar
van het heilige bloed, d.it zij zeiven daar
straks hadden vergoten. De een, een lange,
krachtige man, was stil en nadenkend;
plotseling nam hij den beker op, dien ik
hem had voorgezet, en wierp dien tegen
den muur met eene uitdrukking van af
schuw, ja zelfs van berouw. De man was,
althans zoo dacht ik, niemand anders dan
Olivier Cromwell."
«Dat is een onbeschaamde logen riep
mijnheer Clark met levendigheid uit, ter
wijl zijn oogen fonkelden.
«Het kan zjjn dat ik mij vergis, mijn
heer, ik zeide ook alleen dat ik het ver
moedde; ik heb de man later nooit meer
gezien en zijne trekken waren, zooals ik
reeds gezegd heb, door het masker dat
hij droeg, voor mij verborgen. Bij zijn
makker was dit echter geenszins het ge
val. Onvoorzichtiglijk legde hij zijn mas
ker af om vrijer te kunnen ademhalen
en ik kon zijne trekken zien, die ik mjjn
leven lang niet zal vergeten. Er was bui
tendien nog eene bijzondere omstandig
heid die mijne opmerkzaamheid tot hem
trok. Waarschijnlijk nog niet zoo ervaren
in zijn handwerk als beul, had hij zich
daarbij zwaar verwond; de bijl die het
hoofd des konings kliefde, had hem zei-
ven ook getroffen aan de linkerhand,
waarin een diepe wonde zichtbaar was.
Wat zal ik u nog meer verhalen. De
Voorzienigheid heeft gewild, dat ik dien
man nog eenmaal heb ontmoet, en dat
mijn oog door het nieuwe masker heeft
weten heen te zien waarmede hij nu niet
zijn gelaat, maar zijne levensgeschiedenis
heeft bedekt; dat ik, in een woord, on
der het masker van een ijverig konings
gezinde, en gunsteling van Lord Shaftes
bury, den moordenaar van Whitehall, den
beul van den koning van Engeland heb