KIIUWE
Nieuws- en Advertentieblad
DE ERFGOEDBEZITTER
UTRECHT en GELDERLAND
No. 50.
Zaterdag 22 Juni 1889,
Achttiende jaargang.
verschijnt woensdag en zaterdag.
Gymnastiek.
BINNENLAND.
Feuilleton.
&MEBSF00RTSCHE CODBANT.
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 maanden ƒ1.Franco per post door het geheele Kijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Einsdag en Vrijdag.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentie ni
Van 1 6 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertcntiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
De schrijver der Frattsche Brieven
in «Het Vaderland" vertelt van de
Nederlanders op het groote gymnas-
tenfeest te Vincennes niet veel goeds.
Hij zal ons zeker wel vergunnen zijn
oordeel over te nemen het mag waar
lijk wel tot veler kennis komen.
„Eindelijk, na lang zoeken,"
't was namelijk bij het délilé voor
den President der Republiek,
„werd ik ook een Nederlandsche ver-
eenigirig gewaarzonder vaandel
noch vlag. De president liep meh
vergeve mij de uitdrukking als
de blinde bedelaars, met een groen
bordpapier op de borst, waarop naam
en woonplaats van de vereeniging,
nog wel zoo slordig mogelijk, waren
geschreven. De helft der leden was
niet in uniform en geen enkel lid liep
in den pas; kortom, ook daar -voder
klopte mijn Hollandsch hart, maar
niet van zelfvoldoening. Zoo men
wellicht geen vaandel bezat, was het
dan niet mogelijk geweest om in den
eersten den besten garen- en band
winkel een Holl. vlag te bestellen,
die in eer. omzien in gereedheid zou
zijn gebracht Waarom moesten wij
nu weer bij alle andere achterna
hinken V'
Die povere manier van optreden
daar, waar men in het buitenland,
en vooral in het aang wicht van al
de te Parijs verzamelde, vreemdelin
gen Neerlands eer heeft op te hou
den, verwondert ons zeer. Er is im
mers een bond van onze gymnastiek
verenigingen? Waarom dan niet
voor waardiger verte ;enwoordiging
gezorgd, om mede te dingen met lui
zooals de Czechen, de Zweden, de
Denen, prachtige, flink uitgeruste
en uitstekend gedrilde kerels, fi
guren die het geloof versterken aan
de toekomst van het menschenras,
uit een physiek oogpunt beschouwd?
En vaandels, lieve hemel, nauwe
lijks vormt zich hier of (laar een
piepjong vereenigingetje, of de dames
gaan al aan het inzamelen voor de
aanbieding soer banier; nog vóór
iets wezenlijks is gepresteerd, komen
er al, „afgevaardigden van zusterver-
eenigingen" met nog te verdienen
lauwerkransen aansjouwen: wat be-
teekent dan die nuchterheid bij het
groot concours?
Erger, veel erger nog is liet gemis
van orde. Kijk, we hebben in ons
land gymnasten van het eerste water,
die den „reuzenzwaai" en den
,.kiuisst„ad" eenige malen achter
elkander uitvoeren ot het zoo niemen
dal is, die athleten van beroep
punten vóór zouden gevenmaar wat
heeft men aan al dat moois, als bij
de massa flinkheid en éénheid,
kracht en sierlijkheid bij de eenvou
digste bewegingen ontbreken?
Van onderscheiden kanten wordt
aangedrongen op de invoering van
gymnastiek als verplicht leervak op
de lagere school, en wij deelen dien
wensch van ganscher harte. Ja, laat
al onze jongens en meisjes een paar
uren in de week worden beziggehou
den met opzettelijke lichaamsoefenin
gen het voordeel, daaraan verbon
den, is ontzaggelijk groot. Het even
wicht der spieren, de gelijkmatige en
geregelde beweging der gewrichten,
flinke ademhaling en krachtige bloeds
omloop, zietdaar de winst voor het
lichaam: het vermogen, alle gedach
ten op één punt te richten, onmid
dellijk, snel en nauwkeurig de ge
dachte tot handeling te doen overgaan
dat is het zedelijk voordeel. Dat alles
hebben wij noodig. Ziet maar eens
hoe onbeholpen en lummelachtig een
groot deel onzer landgenooten er bij
loopt, al zijn zij ook welgeschapen en
kloek van leest.
Gymnastiek en kunstenmaken zijn
twee: en wie meent, dat het hoofd
doel is een zeker aantal „toeren"
aan de werktuigen te kunnen uit
voeren, vergist zich. Ofschoon wij de
toestellen in scholen voor gewoon
lager onderwijs geen contrabande re
kenen, men kan er althans eenige
eenvoudige verrichtingen mee doen
waarvan wij de waarde niet willen
miskennen, achten wij ze geens
zins het allernoodzakelijkst vereischte:
zelfs daar, waar de middelen tot
zuinigheid aansporen, kan zeer goed
vruchtbaar gymnastiek-onderwijs wor
den gegeven. Een lokaal dat's winters
kan worden verwarmd, wat stokken,
halters, springtouwen, en onderwij-
zeVs die geleerd hebben gymnastische
oefeningen, voornamelijk de zoo
genaamde „vrije'' en de marcheer-
oefeningen, te leiden, en we zijn
klaar.
Deze elementaire kennis kunnen al
le».'zich eigen maken die kinderen te
onderwijzen hebben. Men zou er zelfs
een verplicht onderdeel van het exa
men van kunnen maken onder dien
verstande, dat er afzonderlijke aan-
teekening van werd gegeven op de
acte, zoodat de jongelui die, bij een
goed resultaat in het algemeen, in
dit opzicht te kort schieten, gelegen
heid krijgen dit gedeelte nogeens
over te doen. Doch men moet dan
dit „vak" niet begraven onder een
vloed van „théorie" van halfbakken
wetenschappractische kennis van
een goed stelsel van oefeningen moet
hoofdzaak zijn en blijven.
Men heeft het denkbeeld geopperd,
een acte voor elementair gymnastiek
onderwijs verkrijgbaar te stellen voor
personen zonder andere wettelijke
bevoegdheid, en dezen met een deel
der bedoelde lessen te belasten. Wij
gelooven dat men daarmee de school
een slechten dienst zou bewijzen.
Eigenlijk moest nooit iemand met de
leiding van kinderen worden belast,
die niet voldoen kan aan de matige
eischen van verstandelijke ontwikke
ling, noodig voor het verkrijgen der
onderwijs-actemet de handwerkjuf
frouwen heelt men de eerste schrede
gezet op een verkeerden weg, men
wachtte zich voor de tweede. Het
gehalte der aldus gediplomeerde gym-
nastiek-ondenvijzers zou dikwijls blij
ken, den toets der meest toegevende
critiek niet te kunnen doorstaan.
Wij kunnen verwachten, dat bij de
aanstaande beraadslagingen over de
herziening der onderwijswet het
vraagstuk van de gymnastiek op de
volkschool de aandacht van Regeering
en Volksvertegenwoordiging niet zal
ontgaan; de Afgevaardigde uit Hoorn,
Mr. W. K. Baron van Dedem, die
in zijn hoedanigheid van Burgemees
ter der hoofdstad van West-Friesland
daar ter stede bedoeld onderwijs op
een zeer bevredigende wijze hielp
regelen, heeft in een afzonderlijke
nota dat groote volksbelang krachtig
bepleit. Dat die poging met goed ge
volg bekroond moge worden, wen-
schen we volgaarne. Zijn er bezwa
ren, men zie ze onder de oogen, en
het zal blijken dat zij geenszins on
overkomelijk zijn. Waar een wil is,
daar is ook een weg.
Het feestmaal der officieren van het
regiment grenadiers en jagers bij de her
denking van het 60-jarig bestaan dei-
keurkorpsen, zal den 8en Juli e. k. plaats
hebben in het Oranje-hotel te Scheve-
ningen. Waarschijnlijk zal dien dag door
het regiment eene groote parade worden
gehouden. Voor de onderofficieren zal
een bal plaats hebben in de recreatie
zaal, terwijl voor de korporaals en man
schappen na een extra maaltijd muziek
uitvoeringen zullen plaats hebben.
De Minister van waterstaat, han
del en nijverheid heeft, naar aanleiding
van het ongeval, dat den 7en Juni jl. te
Heerenveen heeft plaats gevonden,
de spoorwegbesturen laten aanschrijven,
dat hunneizijds streng behoort te woiden
toegezien, dat de werkploegen, werkzaam
op den weg, steeds zullen zijn voorzien
van de vereischte seinmiddelen, en dat
de ploegbazen zorg dragen, dat deze
seinmiddelen zooveel mogelijk steeds, ter
hunner onmiddellijke beschikking zullen
zijn, ten einde in geval van nood dadelijk
in staat te zijn de noodige seinen te
geven.
De Schah te Haarlem.
Te kwart over tien vertrok Z. M. de
Schah Donderdagmorgen per extratrein
van de Holl. Spoorwegmaatschappij van
Amsterdam naar Haarlem.
De burgemeester deed hem aan het
Centraal station uitgeleide. De generaal
Verspeyck en de ordonnance-officier van
Tuyl van Serooskerken vergezelden hem,
benevens een klein gevolg.
Een compagnie van het 7e reg. inf.,
onder bevel van den kapitein Stoffers,
dat heden naar Hoorn vertrok om het
bataljon aldaar, dat te Zeist gaat kam
peeren, af te lossen, deed de gebruike
lijke eerbewijzen.
Te Haarlem was aan het station een
compagnie infanterie onder bevel van den
kapitein v. d. Koog opgesteld, die de
gebruikelijke eerbewijzen bracht, terwijl
de muziek der schutterij, onder leiding
van den kapelmeester, den heer Krieus,
de volksliederen speelde.
Te half elf kwam de Koninklijke trein
te Haarlem aan waar de Schab op het
perron de eerecompagnie inspecteerde en
de verschillende autoriteiten aan Z. M.
werden voorgesteld.
Onder leiding van den burgemeester,
mr. Jordens, reed men vervolgens langs:
Kruisweg, Kenaupark, Nassauplein, Kruis
straat, Barteljorisstraat, naar het Raad
huis op de Groote Markt, waar het Mu
seum werd bezichtigd en Z. M. zijn
handteekening in het officiëele boek zette.
Na een bezoek aan de St. Davokerk en
het Koloniaal Museum, waar Z. M. veel
belangstelling aan den dag legde en ge-
ruimen tijd toefde, werd het dejeuner
gebruikt in de sociëteit «Trou moet blij
ken," waarde Schah door den heer Lieftinck
werd ontvangen.
Het menu van dit dejeuner dinatoir
was als volgt samengesteldhareng
nouveau; paine grillêfilet de boeuf a
la jardinierecötclet d'agneaux en robe
de cliamhre; compote variéegelatine
d'anguille u la Tartaresaladegateaux
favards; fruits, dessert.
Aan het déjeuner namen o. a. deel de
wethouders, alsmede de commandanten
van het garnizoen en schutterij.
Na eer. rijtoer naar Bloemendaal, keerde
Z. M. weder per extratrein na ir de
hoofdstad terug.
EEN VERHAAL
DOOR
GUSTAAF NIERITZ.
2) De jonge baron kon de plaats zijner
bestemming, het slot Durrenstein reeds
na eene wandeling van drie kwartier be
reiken. Doch hij sloeg een anderen weg
in. Evenals een veldheer eerst nauwlettend
den omtrek onderzoekt, en de gesteld
heid van de landstreek waarop hij voor
nemens is een slag te leveren tot in de
minste bijzonderheid wil kennen, eveneens
wilde Hans van Durrenstein het veld van
zijn nieuwen werkkring opnemen, vóór
dat hij de vooroordeelen en verkeerde in
zichten van anderen overnam. Hij liet dus
zijn reiszak naar het logement van het
dorp brengen, dat het dichtst bij Dur
renstein was gelegen en nam aldaar zijn
intrek, vanwaar hij de uitgestrekte be
zittingen van zijn oom in alle richtingen
doorkruiste. Dit was een erfgoed en be
hoorde als zoodanig sedert onheugelijke
jijden aan het hoofd der familie van
Durrenstein. De kamerheer, Bodo van Dur
renstein, was intusschen niet het eigenlijke
hoofd der familie, maar zijn oudere broe
der Frans; daar deze echter in eene on
geneeslijke krankzinnigheid was vervallen,
en geene mannelijke nakomelingen be
zat, had de kamerheer het beheer over
heterfgoed opzich genomen en beschouwde
zich als rechtmatige eigenaar daarvan.
Wel rustte op hem de verplichting om
jaarlijks aan den Staat rekening en ver
antwoording af te leggen van de inkom
sten en uitgaven der bezittingen; maar
daarop werd niet zoo nauwkeurig gelet,
omdat de kamerheer op goeden voet stond
bij den Vorst, en omdat hij vele vrienden
onder de regeeringsleden telde en
zooals wij reeds zeiden algemeen als
de eigenlijke erfgoedbezitter werd aange
zien. Het was reeds voldoende dat de ka-
merheêr geen vaste gronden van het erf
goed verkocht of ze niet met hypotheken
bezwaarde.
De baron begon zijn inspectie met de
tot het erfgoed beboorende velden en
weiden. Hij onderzocht de hoedanigheid
van den grond, de ligging en de vrucht
baarheid. Hij vond zeer veel dat hem een
afkeurend hoofdschudden afdwong: groote
braak liggende streken die alleen tot het
grazen van vee dienden en die in de
schoonste graan- en korenvelden konden
worden veranderd; drassige moerassige
weiden, die gemakkelijk door droogleg
ging konden worden verbeterd, koud ge
legen, met schrale aardlaag bedekte vel
den, die veeleer voor bosch- dan voor
graanbouw geschikt waren. Ook had de
baron juist gelegenheid, de talrijke kudde
naar de weide te zien drijven. Hat was
een heel bont dooreengemengde troep,
uit allerlei bastaardsoorten bestaande, die
hij voor het grootste gedeelte als
weinig melkgevend beschouwde. Men zag
het den beesten aan, dat hunne stallen
niet behoorlijk zindelijk werden gehouden
want aan hunne schenkels hingen ver
harde stukken slik, zooals men dit vaak
ziet bij luie of arme boeren. Later ver
diepte Hans van Durrenstein zich in de
tot het erfgoed behoorende, zeer aan
zienlijke houtvesterijen. Hier zag hij wel
dra dat de houtvester niet mede was
gegaan met de verbeteringen van den
nieuweren tijd in de boomkweekerij. Voor
jaren gekapte houtstreken waren wel is
waar met jonge loten bedekt, doch deze
schenen veeleer door de hand der natuur
dan door menschen geplant, daar zij op
vele plaatsen te dicht op elkander stonden,
ja zelfs waren er tusschenbeide geheel
ledige plekken waar slechts heidekruid en
mos groeide. Aan den zoom van een bij
kans zeventigjarig hoog opgaand bosch
ontmoette Hans van Durrenslein verschei
dene houthakkers, die de fraaiste, recht
opstaande pijnboomen omverhaalden en tot
brandhout hakten. Hierover zeer verwon
derd vroeg de baron, waarom men de
zware stammen niet tot timmerhout ge
bruikte, waarop een oud werkman hem
antwoordde «Zeker is 't zonde en jammer
van de prachtige, boomen, die een mooi
timmerhout zouden opleveren of anders
zeer goed tot dwarsleggers voor spoor
staven konden dienen. Maar mijnheer de
houtvester heeft 't ons zoo gelast en we
moeten zijn bevelen gehoorzamen.
Drie dagen besteedde Hans aan de
nauwkeurige bezichtiging van het erfgoed
en hij zou zijn onderzoek wellicht nog
langer hebben voortgezet, indien zijn
verschijning en zijn vragen niet de aan
dacht der ondergeschikte beambten had
gaande gemaakt. Reeds keek men den
nieuwsgierigen vreemdeling met wan
trouwende blikken aan en vroeg men
elkander «Wie is dat— wat wil hij toch
Toen de jonge man in den voormiddag
van den vierden dag het door stallen,
schuren en bedienden woningen omringde
slotplein van zijn oom betrad, kwam een
nog jonge, rnaar groote jachthond hem
onder luid geblaf tegemoet springen, die
niet lette op de zachte woorden van den
baron, maar de panden van zijn rok
tusschen de tanden pakte en er in een
oogwenk een stuk laken afbeet.
«Aha!" zei de baron, zooals ik merk
verlangt ge eene andere behandeling," en
hij liet deze woorden vergezeld gaan van
een flinken slag met zijn slok op den
neus van den keffer, zoodat het dier luid
jankend op den grond viel. In hel volgende
oogenblik echter kroop het kwispelstaar
tend aan de voeten van den baron.
«Hondenziel sprak Durrensrein met
nadruk, «geeft gij mij wellicht een wenk,
hoe ik hier moet optreden Waarom,"
sprak hij op hoogen toon een knecht toe
die daar dicht bij stond «waarom legt
ge dat nijdige beest niet aan den ketting
of doet hem een muilband aan Ik sla
hem dood, als hij mij nog eens zoo durft
aanvliegen."
De knecht bleef het antwoord schuldig
en keek den baron aan alsof hij het in
Keulen had hooien donderen.
Daarop richtte Durrenstein zijne schre
den naar het slot. Hier liet hij zich door
een hem tegemoet tredenden knecht bij
zijn oom aanmelden. Hij had dezen slechts
een enkelen keer gezien toen hij nog een
kind was.
Wordt vervolgd.)