NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
ÖE ERFGOEDBEÏITTER,
UTRECHT EN GELDERLAND.
No. 64.
Zaterdag 10 Augustus 1889.
Achttiende jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
OefeniDE m vrijpstelflen.
BINNENLAND.
Feuilleton.
iMERSFOORTSCIE COURANT.
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 maan den 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
ingezonden stukkeu en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Van 16
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
De moderne oorlog, beteekent
de vernietiging van »den overwon
nene" sprak dezer dagen Engelands
premier Lord Salisbury.
Het is een hoogst natuurlijke eisch
van zelfbehoud, dat elke natie haar
beste krachten zoo volledig mogelijk
inspant, om dit lot te ontgaan. De
kleine volken verkeeren in dit op
zicht in een gunstige positie: noch
zekere historische noodzakelijkheid,
noch het drijven van een chauvinis
tische partij kunnen ze nopen, als
aanvaller op te treden. Het eenige
wat dergelijke natie heeft te doen,
is zorg te dragen, dat zij niet in de
worsteling der groote mogendheden
wordt medegesleept, en alzoo de kans
beloopt het lot te deelen van de
strijdvoerende macht, bij welke zij,
wellicht tegen wil en dank werd
aangesloten. Daartoe is het noodig,
zoo krachtig gewapend te zijn, dat
geen vreemde het zal wagen van
de natuurlijke hulpmiddelen der Ne-
derlandschen bodems en van de daar
aanwezige kunstmiddelen gebruik te
maken om eigen positie te versterken.
Wij gelooven, dat dit het stand
punt is, hetwelk wij ten aanzien van
het vraagstuk der landsverdediging
behooren in tementen. Ook in het
rapport der Staatscommissie straalt
telkens de meening door, dat hand
having onzer neutraliteit het punt is,
waarop in de eerste plaats ons de
fensief vermogen moet gericht zijn.
Wordt aan de denkbeelden der
Commissie gevolg gegeven, dan zul
len we hoofdzakelijk deze verande
ringen krijgen: 1» vervalt de gelegen
heid. om zich bij de vervulling van
zijn militaire plichten door een ander
te doen vervangen2» blijft dezelfde
man, die door het lot wordt aange
wezen om in het militieleger te wor
den opgenomen, ook dienen bij de
reserves, zonder dat deze, gelijk tot
dusver, ook ongeoefende manschappen
omvatten.
noodig. De
dus, zoo zij
Consequentie kan men aan dit stel
sel niet ontzeggen. De stipikste recht
vaardigheid zou wel invoering van
den algemeenen dienstplicht vorderen,
en inderdaad is deze ook de logische
opvatting van het bekende grondwet
telijk voorschrift, hetwelk aan allen
die verplichting oplegtrrpar een zoo
groot leger kunnen we qiet betalen
en hebben we ook niet
vrijgestelden kunnen het
willen, als een fortuintje beschouwen,
dat het land van hun diqisten geen
gebruik maakt.
Er blijft evenwel nog altijd ruimte
voor de vraag, of het wellverstandig
zou zijn, al die vrijgestelden in't ge
heel niet te benuttigen vcor de zaak-
der landsverdediging, en tich gelijk
de Staatscommissie doet, te verge
noegen -met de verklaring op het
papier dat zij zich te beschouwen
hebben als te alle tijden beichikbaar,
een beschouwing die njg minder
dan niets beteekent, daar iedurende
den oorlog wel nooit gelegenheid zal
komen om van totaal ongeoefende
menschen bruikbare soldatèi te ma
ken.
De Staatscommissie heeftlnaar het
ons toeschijnt, dit gedeelta van het
defensie-vraagstuk niet genceg over
wogen, althans de moeieljk heden,
verbonden aan een meer ntioneele
oplossing van de quaestie d«- vrijge
stelden, te groot geacht. WijVragen
Kunnen van jongelui, die slejlUs een
korten oefeningstijd hebben oorloo-
pen, goede diensten in oo ogstijd
worden verwacht? Met de eigii woor
den der Commissie zouden
vraag bevestigend moeten beai
den. We lezen namelijk in hl
port: «Alleen daar, waar h
het oefenen van manschap;
later als aanvulling van de gleden
verhezen zullen moeten dienen mee
nen we een beperkten oefeniigstijd
te kunnen aannemeneensdeel, om
dat er voor het meerendeel lanner
na het uitbreken van den oorlq; nog
gelegenheid zal zijn de vroeg? Re-
houden oefeningen te herhalen, an
derdeels, omdat wij er geen bezwaar
in zien, bij een troep, die uitdeugde-
lijk geoefende elementen bestaat, een
klein aantal minder geoefenden in
te deelen, aangezien deze laatsten,
vooral in oorlogstijd, zich zullen be
ijveren niet achter te staan bij hunne
kameraden."
Uit dezen volzin, dien men vindt
aan het eind van het hoofdstuk over
het «stelsel van legervorming" zou
men afleiden, dat de Staatscommissie
voorstelt, de jongelieden die niet tot
het militieleger behooren, althans een
zoodanigen graad van geoefendheid
te doen verwerven dat zij, mocht het
er in oorlogstijd op aankomen, niet
geheel onbruikbaar zullen zijn. Dit
is in het belang der vrijgestelden
zeiven. Er is geen twijfel aan, of zoo
onze onaf hankelijkheid wordt bedreigd
zal ieder de wapenen willen opvatten
alleen is het besef van dezen vader-
landschen plicht niet bij allen zoo
sterk, dat het de groote meerderheid
der jongelieden zou aansporen uit
eigen beweging en zonder daartoe
door de wet te zijn genoodzaakt, een
militaire leerschool, zij het ook van
beperkten omvang, te doorloopen.
Kornt die wettelijke dwang, dan zal
men er zich gaarne aan onderwer
pen.
De Commissie antwoordt ontken
nend op de vraag of de anderen, d. i.
de vrijgestelden, «ook tot eenige oefe
ning in tijd van vrede zouden moe
ten worden verplicht, hetzij in hunne
haardsteden tot het vormen van eene
georganiseerde volkswapening, naast
liet leger optredende, hetzij bij het
leger, maar gedurende een zeer kor
ten tijd, om uit die elementen afzon
derlijke korpsen te vormen, meer be-
paajd bestemd voor de verdediging
van het polderterrein in en achter
onze verdedigingsliniën."
Met de gronden, waarop deze uit
spraak rust, en derhalve ook met deze
zelve, kunnen we ons niet vereeni
gen.
In een volgend artikel hopen we
dit nader toe te lichten.
De Tweede Kamer is bijeengeroe
pen tegen Dinsdag 20 Aug., ten 2 ure.
Naar het Vacl. verneemt heeft,
Z. M. de Koning bepaald, dat door adju
danten of ordonnans-officieren, behoorende
tot H. D. militair huis, geen deel meer
mag worden genomen aan wedrennen,
noch binnen-, noch buiten 's lands.
Naar men aan het N. v. d. D.
mededeelt, bestaat bij de regeering het
voornemen het kantongerecht te Doesburg
eerlang op te heffen.
Naar men meldt, zijn de bezwaren
tegen den aanleg van den locaalspoorweg
Nijkerk-Barneveld-Ede uit den weg ge
ruimd, en is Zaterdag II. tot den aanleg
dier lijn besloten. De exploitatie zal ge
schieden door de Rijnspoorweg-maatschap
pij-
De heer Talens, te Uithuizen, wien
voor eenige dagen een bedrag van ƒ7000
aan effecten en coupons door een post
bode werd ontstolen, heeft aan den
rijksveldwachter de Roer, door wiens ijver
het ontvreemde is terechtgekomen,ƒ350
geschonken.
Uit Lage Zwaluwe schrijft men,
dat de drie kinderen van den Moerdijk,
van wie melding is gemaakt, door den
bliksem wel zijn getroffen, maar niet
doodgeslagen. Van het ééne jongentje is
het hoofdhaar geschroeid. Het andere,
dat van den schrik op den grond was
geslagen, kreeg denzelfden nacht sluipen,
maar is daarna heter geworden. Het meis
je, dat aan voeten en beenen geraakt
was, zelfs was haar klompje stuk gesla
gen, verkeert ook buiten gevaar. De
moeder is van den schrik zoo ziek gewor
den, dat haar toestand ernstig is.
Een oud-zeeofficier schrijft aan dg
N. R. Cl. het volgende:
«De berichten per laatste mail van de
gebeurtenissen in Atjeh ontvangen, zullen
I stof geven tot besprekingen, die wel zul
len eindigen met den wanhopigen uit
roep:
«Na zooveel kostbare menschenlevens
en millioenen te hebben opgeofferd, zijn
wij nog weinig gevorderd, en zullen
wij zoo wel nooit ons doel bereiken?"
Het komt mij voor dat de vraag, wat
er inoet gedaan worden om in Atjeh tot
een goed einde te komen, zoo gewichtig
is, dat het aangeven van eeD denkbeeld
daarvoor in zeer korte trekken niet on
gepast is, vooral indien zulks geschiedt
om de aandacht van anderen, meer be
voegden dan ik, op dit punt te vestigen.
Mijns inziens is de onderwerping van
Aljeh alleen te verkrijgen door een effec
tieve blokkade langs de geheele kust. Een
blokkade zonder aanzien des persoons.
Geen visscherman worde doorgelaten,
maar ook geen vaartuig van een andere
mogendheid, onder welk voorwendsel ook.
Zegt men nu: «Daarvoor hebben wij
geen schepen genoeg," dan is mijn ant
woord: «dar, koope men die geschikt
zijn, en Inten de overigen rnet den mees
ten spoed bouwen."
En vraagt men, vanwaar de noodige
commandanten en officieren te hekomen,
dan zou ik daarvoor desnoods het ge
heele korps zeeofficieren aanwijzen.
Maar de kosten! zal men tegenwerpen.
De kosten zullen groot zijnlaat mij aan
nemen 50 millioen. Doch dit kan geen
bezwaar zijn, wanneer men in aanmer
king neemt, wat de oorlog ons reeds ge
kost heeft en nog kosten zal, zonder een
goed resultaat ook voor de toekomst.
Maar, kan men opmerken, zullen de
bevriende staatjes niet door zulk een blok
kade lijden? Het is mogelijk, maar geene
consideratie mag afleiden van het begin
sel om den vijand te dwingen, zich te
voegen naar onze zeer gematigde wen-
schen. Er moet nergens communicatie
met den wal kunnen plaats hebben en de
mogelijkheid moet worden uitgesloten,
dat de bevriende staatjes zich met den
vijand in het geheim verstaan.
Maar hoe, als men door zulk een
krachtige blokkade in conflict komt met
eene of andere groote mogendheid? Mijn
antwoord zou zijn in geen geval afwij
ken van het beginsel.
Moet men voor een groote mogendheid
ten slotte bukken, dan is tenminste ons
prestige tegenover den vijand gered."
EEN VERHAAL
DOOR
GUST A AF MERIT/,.
16) De grond tot dit verzoek was
verstandig en dus vatte Hans den aan
den zoom van 't bosch neergezetter: en
met den rug tegen een dikken boomstam
aanleunenden man met sterke handen
aan, nam hem op en droeg hem 't bosch
in. De dochter, die geen gelegenheid zag
om den jongeling in 't dragen van zijn
zwaren last behulpzaam te zijn, volgde
hem even snel. Schuw en bevreesd zag
zij verscheidene malen om naar den
spoortrein, ten einde te zien wat daar
gaande was.
Toen de conducteurs geen verminkt
menscheljjk lichaam op de rails, noch
iemand anders in de nabijheid van den
dijk gewaar werden, keerden zij naar
den trein terug, die fluitend zijn loop
hervatte.
«Gode zij dank Ze zijn weg Iprak
de dochter. «Zet uw last nu maarjweer
af, edele redder! God vergelde uuwe
opofferende daad. Gij zijt builen aden
gij zult uwe gezondheid benadeeleil'
Hans liet den man zachtjes uitzijn
armen op den grond zakken en lende
hem weer tegen een boomstam aan. oor
hem, die zich niet verroerde en Hes
maar met zich liet doen, knield de
dochter neder om onder vriend: jke
woorden en liefkozingen, het bloed an
't gelaal haars vader te wisschen. 'Nu
eerst beschouwde Hans nauwkeurzer
de knielende. Haar stroohoed met jen
blauw lint aan den blanken slanken
bevestigd, was van haar hoofd op 1
rug gegledendoor den snellen I
was het volle, donkerbruine haar
't meisje losgeraakt, en hing in lai
golvende lokken onder den strooh
uit. Van het gelaat van 't meisje
Har.s op 't oogenblik niets meer zie
dan het bovenste gedeelte van een fraa
gewelfd, schitterend blank voorhoofd
Haar kleeding was eenvoudig, maar vai
de fijnste stof. Hans was nog steeds i:
beschouwing verdiept, toen hij haastig:
voetstappen vernam, en uit de struiken
kwam een oude bediende aangeloopen.
wien de doodsangst op 't gelaat jstond
te lezen.
«Om Godswil, freule," riep hij hijgend,
«wat is er met mijnheer gebeurd Ik
hoorde u zoo vreeselijk gillen en daar
ik een ongeluk vreesde ben ik hard
komen aanloopen."
«Ach, Gilbert," antwoordde het meisje,
«bijna hadt ge mijn geliefden vader nog
slechts als lijk en achin welk een ver-
schrikkelijken toestand teruggezien. Wij
hebben 't alleen aan dezen edelen man
hier te danken, dat het vreeselijke on
heil is afgekeerd. Ik bukte mij juist om
een zeldzame mosplant van nabij te be
kijken, toen mijn vader eensklaps van
mijne zijde wegsnelde, zoodat ik, doode-
lijk ontsteld, hem niet zoo schielijk
volgen kon. Toen ik uit 't bosch kwam,
zag ik mijn vader tegen den dijk
opklimmen, zich op de rails werpen en
ik hoorde reeds den spoortrein aanko
men
Bij de herinnering aan dat oogenblik
bedekte het meisje haar gelaat met beide
handen en zweeg.
«Ik wil naar huis," sprak de vader
van het meisje, terwijl hij opstond. «Hoor
hoe de locomotief fluit en de wagens
ratelen I Weg, weg van hier I"
Met deze woorden liep hij 't bosch in.
Zijne dochter vatte ijlings zijn linkerdrm
en verdween rnet hem. De knecht volgde
hen op eenigen afstand-
Hans bleef hen peinzend nastaren.
«Er valt niet aan te twijfelen," sprak
hij bij zich zeiven, «dat ik mijn onge-
lukkigen oom Frans van Onder den trein
heb weggerukt en kennis heb gemaakt
met zijne dochter Serena. Dat was dus
de beroemde schoone, die zelfs Audigast
met bewondering vervulde. Of zij waar
lijk zoo schoon is, kan ik niet juist
beoordeelan, daar het gelaat van mijne
nicht door doodsangst en zorg verwron
gen was. Maar des te beter leerde ik
de liefde voor haar ongelukkigen vader
kennen. Een goede dochter zal zeker
ook eens eene liefhebbende vrouw zijn."
De alleenspraak van den baron werd
hier afgebroken door den knecht die in
allerijl terugkwam.
«In haar angst en aandoening," sprak
de knecht, «heeft de freule vergeter, den
redder haars vaders naar zijn naam en
woonplaats te vragen. Zij verlangt de
herinnering uwer edele daad aan uw
naam te verbinden, en heeft mij daarom
tot u gestuurd."
«Mijn naam ik heet ik ben
antwoordde Hans verlegen en onzeker of
hij het verzoek zou inwilligen of niet.
Hij herstelde zich echter spoedig en
voegde er lachend bij «De bijbel be
veelt, dat de linkerhand niet wete wat
de rechter doet. Ik ben een te geloovig
Christen, dan dat ik dit gebod niet zou
nakomen. Zeg dat aan de freule, goede
vriend, en zeg haar daarbij dat zij mijn
kleinen dienst niet hooger moet schatten
dan hij waaid is. Ik zou mij zeer ver
gissen, als uw heer niet de krankzinnige
eigenaar van het erfgoed, Frans van
Durrenstein, en zijne dochter niet freule
Serena is. Niet waar, zoo is 't toch im
mers
«Hoe? Gij kent onsmijn meester?"
antwoordde de knecht verbaasd.
«Als ge denkt dat dit uw freule zou
kunnen mishagen," hernam Hans, «ver
zwijg het haar dan. Groet haar mijnent
wege beleefd. Vaarwel
Hans keerde zich om en ook de knecht
ging heen. Op den terugweg vond eerst
genoemde den bebloedde zakdoek, dien
Serena gebiuikt en vergeten had mee te
nemen. Terwijl hij dien opraapte en hij
zich stak, zeide Hans: «Die doek zal mij
een blijvend aandenken zijn aan het voor
val van heden."
Hij stapte in gedachten verdiept voort.
Herhaaldelijk voelde hij 'tveilangen om
het door zijn oom Frans en Serena be
woonde jachtslot op te zoeken en het ten
minste uit de verte in oogenschouw te
nernen.
Wordt vervolgd).