NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
DE ERFGOEDBEÏITTER,
UTRECHT EN GELDERLAND.
No. 76.
Zaterdag 21 September 1889.
Achttiende jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
gffe - Zy die zich met
1 October a.s. op dit blad
at mieeren, ontvangen
de 'voor dien datum ver
schijnendenummers gra
tis.
Herhalingsonderwijs.
BINNENLAND.
F euillet on.
ÜMEBSFOORTSCHE COURANT.
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Kijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
in iezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdug en Vrijdag.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 6 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Aai.- onze geachte Aboiuié's!
Als PREMIE voor het aanstaande
kwartaal is het ons ditmaal mogen ge
lukken, niet minder dan een oorspron-
kelijkcu Higtorischen Roman van
den beroemden Schrijver J. HBFTAAi
Bl'REX te kunnen aanbieden.
AS onze abonne's en ook zij die zich
met'l Octo ber a. s. op ons blad wen-
schen te abonneeren, hebben het recht
achterstaanden BON in te vullen en aan
ons bureau te bezorgen, (s. v. p. vóór
8<V, September a. s.) Het boek wordt
in de eerste weken van het nieuwe
kwartaal aan alle inteekenaren toegezon
den.
SC Men leze s. v. p. verder
achterstaande advertentie.
DE UITGEVER.
Nu het winterhalfjaar weer voor
de deur staat, gedurende hetwelk
dagelijks een zeker aantal avonduren
beschikbaar komen, willen we aan
den jongsten tak van ons lager on
derwijs een woord van aanbeveling
wijden.
Inderdaad kan gezegd worden, dat
aan het herhalingsonderwijs eerst bij
de wet van 1878 zijn juiste plaats
is aangewezen. Vóór gezegde wetsver-
veranrlering had men, in tal gemeen
ten, de zoogenaamde avondschool,
waar verschillende groepen van jon
gelui waren vertegenwoordigdlo.
degenen die, behoorlijk onderwezen,
het vroeger geleerde wenschten vast
te leggen en nog wat uit te breiden
2o. zij, die in de gewone schooljaren
geboemeld hadden, en, nu zij aan
den arbeid waren, iets van de moed
willig of door de schuld van anderen
toegebrachte schade wilden zien te
herstellen; 3o. kinderen die ook de
dagschool bezochten, en voor wie de
ouders een derden schooltijd wensche-
lijk achtten, hetzij dat ze dien wer
kelijk nuttig oordeelden voor de ver
standelijke ontwikkeling, hetzij dat
ze met de kinderen thuis geen raad
wisten op de uren dat meester hen
niet onder zijn hoede had.
Het ongerijmde, het onmogelijke
van een vereeniging van drie zoo
heterogeene bestanddeelen behoeven
we niet aan te toonenelk begrijpt
dat zij tot niets leidt. Alleen dan
kan er voor elk van de drie groepen
iets van komen, als men ze zorgvul
dig gescheiden houdt, vooronder
steld namelijk, dat ook do laatste
eenig recht van bestaan heeft, wat
we op dit oogenblik buiten beschou
wing moeten laten. Ook wat betreft
het geven van onderwijs aan hen,
die door welke omstandigheden ook.
de kinderjaren geheel of gedeeltelijk
zonder nut voor de verstandelijke
vorming hebben laten voorbijgaan,
en die later gaarne gelegenheid zou
den hebben het geleden nadeel te
herstellen, kunnen we weinig zeggen
wenschelijk is het zeer zeker, en de
philanthropic, die zich in enkele on
zer groote gemeenten dit belang in
het bijzonder heeft aangetrokken,
vindt er een niet onvruchtbaar ar
beidsveld. De vraag, of het voorzien
in deze behoefte op den weg der
plaatselijke besturen ligt, zouden we
liefst ontkennend beantwoordenwaar
dezen het noodige doen, om op den
gewonen leeitijd lager onderwijs be
schikbaar te stellen, het zoo goed
mogelijk te regelen, en zelfs al be
proeven wat op hun weg ligt om te
maken dat de kinderen er algemeen
en zonder tusschenpoozen gebruik
van maken, daar kan men waar
lijk niet vergen dat zij nog bovendien
inrichtingen tot stand brengen
voor de lui die vroeger van het
onderwijs niet gediend waren.
Iets geheel anders is het, herha-
lings- en uitbreidingsonderricht te
doen geven aan leerlingen van gewone
ontwikkeling, die van de aangeboden
gelegenheid een gepast gebruik heb
ben gemaakt. Is het verschaffen van
goed lager onderwijs een gemeente
belang, niet minder is zulks het ne
men van maatregelen, waardoor de
vruchten van de offers aan geld en
aan arbeid, ten behoeve van die taak
gebracht, bewaard en tot meerdere
volkomenheid gebracht worden. De
wetgever van 1878 heeft dus te
recht het herhalingsonderwijs zelf
standig geregeld en, voor zooverre
hij dat vermocht zonder te veel te
treden in bijzonderheden die meer
tot de bevoegdheid van de plaatselijke
autoriteiten behooren, ontdaan van
de vreemde bijmengselen, die het
vroeger verhinderden tot zijn recht
te komen.
«Voor zooveel doenlijk wordt aan
hen, die het gewoon schoolonderwijs
genoten hebben, gelegenheid gegeven
tot het genieten van herhalingsonder
wijs." Deze bepaling, die ook behou
den zal blijven als de thans in be
handeling zijnde schoolwetherziening
tot stand komt, is duidelijk genoeg:
zij wijst er op, dat alleen zij voor
dat onderwijs in aanmerking komen,
die met de gewone school klaar zijn,
haar geheel en met vrucht hebben
doorloopen, of, wanneer zij misschien
elders hun eerste opleiding ontvingen,
de bewijzen kunnen leveren dat zij
in algemeene ontwikkeling met eerst
genoemde klasse van leerlingen ge
lijk staan, dus zonder bezwaar kun
nen deelnemen aan het onderwijs,
dat dezen gegeven wordt. In de 2.
alinea van het aangehaalde wetsar
tikel wordt bovendien de gelegenheid
geopend om aan het herhalingsonder
wijs een of meer vakken toe te voe
gen, die op de gewone school niet
zijn onderwezen, waarvoor naar het
ons toeschijnt ten platten lande voor
namelijk wiskunde en de beginselen
van landbouwkunde, in de steden
wiskunde, teekenen, en één vreemde
taal in aanmerking komen.
En wat is nu de reden, dat niet
tegenstaande de betere regeling, het
herhalingsonderwijs nog volstrekt niet
in een bloeienden toestand verkeert,
zelfs niet in die gemeenten, waar het
bestuur het niet laat ontbreken aan
ernstige pogingen om het tot zijn
recht te doen komen?
Het is een feit, dat men zich moet
bevinden op zeker standpunt van
ontwikkeling, om de behoefte aan
verhooging van dat standpunt, aan
verruiming van zijn gezichtsveld, aan
versterking van zijn waarneraings-
en denkvermogen, te gevoelen. De
hoogte, waarop die behoefte levendig
wordt, is door velen, wanneer zij de
lagere school verlaten, niet bereikt.
Maar dan missen zij ook den moed,
om zich verdere inspanning te ge
troosten ter verkrijging van kennis:
wat zij tot dusver deden, omdat zij
er toe gedwongen werden, en dewijl
het zoo de gewoonte was, gaan zij
niet uit eigen vrije beweging voort
zetten. De meeste jongelui, die in de
termen van het herhalingsonderwijs
vallen, hebben over dag te werken
en nu is het een wezenlijk offer dat
zij brengen aan het belang hunner
eigen zedelijke en verstandelijke vor
ming, als zij van de vrije uren, hun
gelaten, nog een groot deel aan het
onderwijs geven.
Maar brengen zij dat offer, doen
zij het met toewijding, met lust en
liefdewelk een bron van genot
hebben zij zich dan geopendOp
dien gelukkigen leeftijd van twaalf
tot twintig jaren zijn de vermogens
tot opnemen en verwerken van ken
nis, althans zoo zij niet door ver-
waarloozing zijn verstompt, in volle
kracht: zij zijn als de maag eens
gezonden werkmans, die de voedende
bestanddeelen van de genuttigde spijze
gemakkelijk doet assimileeren en tot
den verderen opbouw des lichaams
aanwenden. Wat hun, die 't niet we
ten omdat zij er geen ervaring van
hebben, een verschrikkelijke inspan
ning, een onverdragelijke kwelling,
een noodelooze zelfkastijding toe
schijnt, is in de werkelijkheid een
uitspanning, daar de vruchten in on
evenredig gunstige verhouding staan
tot den arbeid die zelf een genot is
en een vreugde.
Het ligt in den aard der zaak, dat
men dit zelf moet hebben onder
vonden om van de waarheid over
tuigd te zijn. Niettemin zouden wij
gaarne willen opwekken om er eens
de proef van te nemen.
Dat voorts kennis een onmisbare
voorwaarde is, om zich in den immer
scherper wordenden strijd der maat
schappelijke belangen staande te
houden, dat zij, die zich niet van
dat edele wapen hebben voorzien,
blootgesteld zijn aan ernstige nadoe
len, behoeft eigenlijk niet gezegd te
wordenmen zou dat kunnen noe
men een openstaande deur intrap
pen. Toch schijnt het niet geheel
overbodig, op deze materiëele zijde
van ons onderwerp opzettelijk de
aandacht te vestigen wij stellen ons
voor dit de volgende week te doen.
De minister van binnenlandsche
zaken heeft voorschriften vastgesteld voor
de zevende 10-jaarlijksche volkstelling
(1889/90). De hieraan verbonden werk
zaamheden zijn veel uitgebreider dan in
1879, niet het minst tengevolge van het
veranderd stelsel, dat thans voor elk lid
van een huisgezin een afzonderlijke kaart
moet worden ingevuld, terwijl vroeger
biljetten werden afgegeven, waarop het
geheele gezin in volgorde werd vermeld.
Thans zijn niet minder dan 11 verschil
lende modellen ontworpen; nl. model A.
(wit) kaart voor een manmodel B.
(bruinj kaart voor eene vrouw model C.
(groen) kaart vooreen tijdelijk aanwezigen
rnan model D. (rood) kaart voor een
tijdelijke aanwezige vrouw model E.
verzamelkaart voor het hoofd van een
EEN VERHAAL
DOOR
OCSTAAF N1ERITZ.
28) Wanneer Serena's vader, hetgeen nog
slechts zeer zelden gebeurde, weer een
kwaad oogenblik had, waarin hij om zijne
verlorene vrouw en zijn eenigen zoon
jammerde, dan was Beaujeu buiten zich
zelven. Dan liep hij onrustig in den tuin
heen en weder, en zag men hem de han
den wringen.
Een ander maal trad hij naar den
krankzinnige toe, sprak hem in treffende
bewoordingen troost in, sloeg de armen
om zijn hals en drukte zijn hoofd lief
kozend aan zijne borst. Daarbij zwoegde
zijn borst als onder het gewicht van een
drukkend geheim, waarover hij't nog niet
met zich zelven eens was of hij het al
of niet ontdekken kon. Beaujeu sprak
vloeiend Duitsch, en gaf als grond daar-
an op, dat hjj een Duitschen leermeester
had gehad.
Eens toen Beaujeu weder op 't jacht
slot een bezoek bracht, had Serena's va
der zich in zijn kamer opgesloten en liep,
overluid met zich zelven sprekend daarin
op en peer. Met zichtbare aandoening
luisterde Beaujeu naar zijne bewegingen,
terwijl. Serena, die aan zulke oogenblik
ken reeds gewoon was, bedaard aan haar
naaiwerk bleef.
«Mejuffrouw," zoo sprak eindelijk
Beaujeu, na eenig aarzelen tot Serena,
«het beklagenswaardige lot van uwen
vader doet mij waarlijk innig leed en
bezield met den wensch, iets tot zijne
genezing bij te dragen, wil ik u een ge
heim mededeelen dat mij reeds lang op
't harte ligt."
Bij deze woorden zag Serena den spre
ker verbaasd aan.
Deze ging voort:
«Een mijner vrienden, in het zuiden
van Frankrijk, ging eens ais achtjarige
knaap met zijne ouders en eene jongere
zuster van Versailles naar Parijs. Daar
trof hem het vreeselijke ongeluk dat een
trein die van den tegenovergestelden kant
kwam, tegen den trein aanstootte, waarin
mijn vriend zich met de zijnen bevond."
Hier hield Beaujeu even op om den
indruk waar te nemen, dien zijne woorden
op Serena maakten, die met de grootste
spanning luisterde.
«De gevolgen van dit ontzettend on
geluk waren ijselijk," herhaalde Beaujeu
verder. «Mijn zwaar gekwetste vriend,
wiens moeder hem in het vreeselijke
oogenblik met haar lichaam had getracht
te beveiligen, verloor het bewustzijn en
herstelde eerst na eene langdurige ziekte.
Een der passagiers, een Fransch edelman,
die niet gekwetst was geworden, ontdekte
nog zwakke teekenen van leven bij mijn
vriend en nam hem uit de armen van
zijne bijna onkenbaar verminkte moeder.
Het eerst werd het kind in de herberg
van de naastbijgelegen plaats gebracht,
daar verbonden, verpleegd en zoodra de
toestand van den zieke dit toeliet, naar
het landgoed van zijnen redder vervoerd.
De wonden van mijn vriend waren zóó
ernstig en van zoo verschillenden aard
geweest, dat zijn geest, voornamelijk het
geheugen, daardoor was aangedaan, zoo
dat er een geruim tijd verliep, voordat
hij zich den naarn van zijn vader, diens
stand en woonplaats kon herinneren. Het
verleden lag meer als een kwade droom,
in een nevel gehuld, achter hem. Intus-
schen had de redder van den knaap hem
zeer lief gekregen, en in hem eene ver
goeding voor zijn zoontje, dat zoowat op
denzelfden leeftijd onlangs aan kwade
koortseD bezweken was. Daarom deed hij
ook geen onderzoek naar de nabestaanden
van zijn pleegkind, en was hij zeer blijde
dat er niemand verscheen om hem op te
eischen. Na lange jaren kreeg de edelman
eens toevallig een oude courantin handen,
waarin een Duitsche baron, zekere Frans
von Durrenstein, een groote belooning
toezegde aan aengene, die hem iets no
pens het lot van zijne echtgenoote en
zoon kon mededeelen, die beiden bij dat
spoorwegongeluk waren verdwenen. De
beschrijving van den knaap had zooveel
overeenkomst met mijn vriend, zijn naam,
stam) en woonplaats, zooals mijn vriend
opgegeven had, zoodat er geen de minste
twijfel overbleef dat mijn vriend en het
gezochte kind éèn was."
Serena had het werk in den schoot laten
vallen en de handen biddend opgeheven.
«En leeft die vriend van u nog vroeg
ze met bevende stem.
«Hij leeft nog."
Serena's oogen schitterden van vreugde,
en zagen dankbaar hemelwaarts.
«De pleegvader van mijn vriend," her
nam Beaujeu, «liet deze opeisching niet
alleen onbeantwoord, maar bewaarde
daarover zelfs het diepste stilzwijgen voor
zijn pleegzoon, daar hij er niet op gesteld
was diens liefde en gehechtheid meteenen
anderen te deelen. Eerst onlangs opzijn
sterfbed voor acht maanden waar
schijnlijk door zijn geweten gefolterd,
ontdekte hij zijn pleegzoon het geheim,
en bezwoer hem zijn vader, indien deze
nog leefde, en anders diens nakomelingen
op te zoeken. Sedert dien tijd doet mijn
vriend Jozef dit."
«Jozef 1 o, mijn God I" lispelde Serena-
«Maar een fijngevoeligheid, die men
niet laken kan, hield mijn vriend tot nu
toe er van terug, zich bij de zijnen be
kend te maken. Zijn geheele jeugd staat
hem weer als door een tooverslag voor
den geest. Hij weet zich allerlei kleine
bijzonderheden uit zijne kinderjaren te
herinneren, de plaats waar hij speelde,
zijn vroegere speelkameraden, maar
bovenal zjjn lief, klein zusje, dat
«Welke fijngevoeligheid kon uw vriend
terughouden," viel Serena den spreker
gejaagd in de rede, «een troosteloozen
vader zijn reeds dood betreurden zoon-
eene zuster den geliefden broeder weer
te geven
«Mijn vriend heeft bij zijne nasporingen
ontdekt, dat wanneer hij als de verloren
zoon erkend wordt, hij dan erfgenaam is
van een rijk landgoed, en om zelfs den
schijn van eigenbelang te vermijden, heeft
hij tot nu toe gezwegen, hoewel zijn
hart dieigde te barsten.
(Wordt vervolgd).