NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
Magdalena's led.
No. 87.
Woensdag 30 October 1889.
Achttiende jaargang.
abonnementsprijs:
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
BINNENLAND.
FEUILLETON.
AMEBSFOORTSCIE COURANT.
VOOR
Per 3 maanden f 1.Franco per post door het geheele Kijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER. Amersfoort.
ADVERTENTIE Ni
Van 1 6 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertenticn viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
De Nieuwe Rotterd. Ct. van Zater
dag jl. bevat het volgende ingezonden
stuk van Prof. R. Fruin, te Leiden-
De schoolwet in de Eerste
Kamer.
Bij de Eerste Kamer, nu zij zich voor
bereidt tot de behandeling van het ont
werp van wijziging der wet op het lager
onderwijs, dat door de Tweede Kamer
met toestemming van vele harer liberale
leden is aangenomen, komen dagelijks
adressen van liberale vereeriigingen in,
die haar verzoeken dat ontwerp niet goed
te keuren.
Adressen van tegenovergestelde strek
king, van liberale zijde, blijven uit.
Wat zal de Kamer hieruit hebben af
te leiden? Dat de liberale partij nage
noeg eenstemmig het tot stand komen
der wet zou betreuren? Dat zou wezen
te oordeelen naar den schijn, maar niet
naar de waarheid.
De waarheid is dat velen onder ons
zich verheugen zullen indien de Eerste
Kamer, waarin de liberalen de groote
meerderheid uitmaken, vrijheid mag vin
den om het ontwerp, gelijk het in de
Tweede Kamer gewijzigd is, aan te ne
men. Van dat gevoelen zijn althans met
mij de meesten mijner bekenden.
Waarom, kan men vragen, wendt gij
lieden u dan niet insgelijks tot de Eerste
Kamer met uwe van die der adressanten
verschillende wenschen? Weet gij dan
niet dat dat zwijgen doorgaans als toe
stemmen wordt opgevat?
Zeker weten wij dat, en juist daarom
wil ik thans ons tegenstrijdig gevoelen
openlijk uitspreken. Maar om ons recht,
tot de Eerste Kamer te wenden, daartoe
bestaat voor ons geen reden. Integendeel
er bestaan goede redenen om het na te
laten.
Vooreerst het valt moeilijk het aanne
men van een wetsontwerp te verzoeken,
hetwelk wij, op zich zichzelf beschouwd,
veeleer afkeuringswaardig achten. Want
in zoover zijn wij het metde adressanten
eens: voor het openbaaronderwijs wach
ten wij van de voorgestelde wetsverande
ringen weinig goeds en veel meer nadeel.
Ons ondanks zien wij zulk eene wijziging
in den bestaanden toestand voornemen.
Wij zijn tot die concessie genegen om
redenen buiten het wetsontwerp.
Dat ontwerp berust niemand die
het niet weet op eene transactie
tusschen de partijen, waarin ons volk on
gelukkig verdeeld is. De wet, waarin
thans verandering staat gebracht te wor
den is in den tijd, toen de liberalen verre
de overhand hadden, hoofdzakelijk in hun
geest en naar hun verlangen gesteld. Het
voorstel om daarin thans te veranderen
gaat uit van de twee andere partijen,
die zich met dit doel voornamelijk ver-
eenigd hebben. Beide te zamen beschik
ken zij over ongeveer even sterke macht
als de liberale alleen. Zij hebben de
meerderheid in de Tweede, wij in de
Eerste Kamer; en het laat zich aanzien
dat die verhouding een geruimen tijd
zoo blijven zal. Geen van beide is dus
in staat om zonder medewerking van
haar tegenpartij het land te regeeren;
elk van haar kan desverkiezende de an
dere het regeeren onmogelijk maken.
Die toestand is geenszins zonder voor
beeld. In de voiige eeuw heeft geruimen
tijd een zoodanige machtsverhouding tus
schen de Franschgezinde patriotten en de
Engelschgezinde stadhouderlijken bestaan,
en tot vei derf van het land beeft toen
de partijschap het van de vaderlandslief
de, die eendracht gebood, gewonnen.
Geen van beide verkoos toe te geven en
zich met de ander te verstaanieder ver
hinderde de ander te doen wat deze voor
had. Zoo geschiedde er niets. De landmacht
verviel en de zeemacht insgelijks; naar
alle zijden werden wij hoe langer hoe
weerloozer.
Er bestaat wel eenig gevaar dat voor
onzen tijd de school-quaestie, het getwist
tusschen de voorstanders der openbare
en de voorstanders dor bijzondere school,
wordt wat de quaestie der wapening voor
de vorige eeuw geweest is. Wanneer
ieder der 2 partijen het onderwijs inge
richt wil hebben naar haar eigen inzicht,
en het niet van zich verkrijgen kan ter
liefde van den vrede een en ander in te
willigen dat daarmede in strijd is dan
zal, hoe langer de toestand duurt, de par
tijschap steeds vinniger, eene schikking
steeds moeilijker worden. Aan schoon
schijnende redenen om op zijn stuk te
blijven staan, ontbreekt het nooit. Is het
b. v. niet waar wat in de meeste adres
sen wordt beweert: naar de overtuiging
van ons liberalen zullen sommige der
voorgenomen veranderingen het openbaar
onderwijs grootelijks benadeelen daartoe
mee te werken kan van ons niet worden
gevergd, mag door ons niet worden in
gewilligd. Maar die zoo spreken, zien over
het hoofd dat naar de even stellige over
tuiging der tegenpartij de thans lieer-
scliende wet veiderfelijk is voor hetgeen
bij haar boven alles gaat, en dat dus haar
de plicht voorschiijft juist het tegenover
gestelde te doen van hetgeen wij voor
ons plichtmatig houden. Eene transactie
derhalve is het eenige middel om zoo al
niet tot eensgezindheid en eendracht, dan
toch tot een voor allen dragelijken modus
vivendi te geraken.
En nu ligt het immers in den aard der
zaak dat daarbij zoowel de een als de
ander iels dat zij beter acht, moet laten
varen voor iets dat haar minder goed
dunkt? Dat het ontwerp ons, liberalen,
niet voldoet, is dus waarlijk niet te ver-
wondeien. Evenmin echter voldoet het
aan onze tegenpartij. De vraag is rnaar,
of beide er zich des noods in voegen
kunnen. En die vraag heeft de commis
sie ran voorbereiding in de Tweede Ka
mer (waarin van onze zijde de heeren
Veiniers van der Loeff en Röell gezeten
waren) eenstemmig beantwoord, met de
verklaring: dat zij hel aannemen van het
ontwei p, gelijk het ten slotte met loven
en bieden gewoiden was, in het belang
des lands geraden achtte. Om die reden
ongetwijfeld hebben dan ook zeventien
liberale leden voor de wet gestemd, hoe
wel zij enkele ailikels zoo lang en zoo
krachtig mogelijk bestreiien hadden.
Nog ééne bedenking zal hen daartoe
hebben geleid. Zoo goed als iedere ande
re is ook deze wet voor herziening en
verbetering vatbaar. Leert de ondervin
ding dat sommige bepalingen nadeelig
werken, dan verhindert niets die later
terug te nemen. Alleen het toestaan van
subsidie aan bijzondere scholen is, naar
mijn oordeel, waarin door velen gedeeld
wordt, eene inwilliging voorgoed, waarop
de liberalen later, als zij weer de meer
derheid hebben zullen, niet eigendunke
lijk terug mogen komen; maar overigens
worden alle nieuwigheden, die de wet
invoert, aan den toets der ervaring on
derworpen. AI voorzien wij dan ook dat,
sommige van die nieuwigheden ten na-
deele van het onderwijs zullen strekken,
toch moeten wij ons door vrees niet van
het aannemen der wet, gelijk zij daar
voor ons ligt, laten afschrikken.
De hoofdzaak in dezen is het verlee-
nen van subsidie aan nietopenbare scho
len. Kunnen wij dit, hoe verkeerd wij
het achten, ter liefde van de eendracht
toegeven, dan zou het onverstandig zijn
ons door bezwaren van ondergeschikten
aard van het brengen van dit offer te
laten terughouden.
Zij die uit vrees voor hare schadelijke
gevolgen het tot stand komen der wet
trachten te beletten, mogen zich ook wel
afvragen, wat er te wachten staat als
deze poging om de eendracht te herstel
len mislukt. Dan duurt onverminderd,
denkelijk zelfs met vermeerderde hevig
heid, de strijd voort die reeds het onder
nemen van zooveel, dal het staatsbelang
dringend vordert, heeft vertraagd en, wat
nog veel erger is, zooveel kwaad bloed
bij burgers van hetzelfde vaderland heeft
gezet. En tot hoe lang zal die strijd dan
worden gestreden? Wanneer zullen wij
in een toestand geraken, gunstiger of
zelfs maar even gunstig als de tegenwoor
dige voor het welslagen van eene zoozeer
gewenschte schikking?
Op het oogenblik wegen de twee par
tijen, de liberale en de tweeslachtige
antiliberale, elkander nagenoeg op. De
laatste algemeene stemming, voor de
Provinciale Staten, heeft het bovendien
onzeker gemaakt uit welken hoek de
wind eigenlijk waait en aan welke partij
hij gunstig is. Die omstandigheid is niet
zonder invloed op de houding onzer te
genpartij gebleven. Er is van hare zijde
bij het debat in de Tweede Kamer meer
toegegeven dan ^ij, dan ik althans, ons
hadden voorgesteld. Daartoe heeft ook
nog eene andere oorzaak meegewerkt.
Op het oogenblik zijn de antiliberalen
aan liet bewind, en dragen de verant
woordelijkheid voor het regeeringsbeleid.
Niets wat meer tot omzichtigheid en ma
tiging stemt. Ware dit zelfde wetsontwerp
eenige jaren geleden, toen de liberale
partij in toenemend verval was, door de
toenmalige regeering ter tafel gebracht,
ik betwijfel zeer of de oppositie er zich
voor verklaard zou hebben. Zij zou voor
zich meer voordeel gezien hebben in het
voortzetten van den strijd waarin wij
gestadig veld won, dan in het sluiten
van een vrede, waarbij zoo vele van hare
wenschen onvervuld bleven.
Maar, hoor ik mij toeroepen, gelooft
gij dan waarlijk aan een duurzamen vre
de? Tusschen ons en onze tegenpartij is
op het stuk van het onderwijs geen vrede
mogelijk. Deze vrede, zoo hij gesloten
wordt, zal blijken slechts een korte wa
penstilstand te zijn. Ik erken, dat er in
die tegenwerping veel waars ligt. Maar
als er nooit een vrede werd gesloten,
waarvan men niet hopen mocht dat hij
een eeuwige vrede zijn zou, waar moest
het dan met ons menschen heen? Geen
vrede bijna of wij weten vooruit dat hij
slechts een wapenstilstand vari langeren
of Jkorteren duur zijn zal. En toch hoe
heilzaam werkt ookt zulk een tijdelijke
vrede, hoe onmisbaar voelen wij dat hij
is.
En gesteld de tegenwerping ware juist,
en een vrede met onze tegenpartij voor
ons onmogelijk, welk eene toekomst
gingen wij dan te gemoet! Rust in den
Staat zou alleen te verwachten zijn van
het overwicht der eene en de onderdruk
king der andere partij. Zou zulk een rust
bestendig kunnen wezen? Zou iemand
onzer wenschen dat zij het was?
Neen, naar geen anderen vrede moeten
wij trachten dan die door weerzijdsche
inschikkelijkheid, door weerzijdsche eer
biediging van elkanders rechten, door
weerzijdsch vertrouwen in elkanders
goede bedoeling te verwerven is. Dit
laatste ontbreekt bij staalkundige geschil
len al te vaak, het vertrouwen dat de
tegenpartij het even goed meent als wij.
En toch is dit volkomen zeker, en wordt
het in later tijd, als de hartstocht is uit
gedoofd, ook erkend. Dat wij te midden
van het getwist vaak anders oordeelen,
komt voor een goed gedeelte hieruit
voort, dat van elke partij de heftigsten
zich het meest roeren en den hoogsten
toon aanslaan. Naar de barre en over-
dreveiv^ taal van dezen, vormen wij ons
allicht Ufc^denkbeeld van den aard en
het voorsgfnen der gansche partij. En
toch hebben wij slechts om ons te zien
en te letten op hetgeen wij van onze
andersdenkende bekenden hooren, om
tot de overtuiging te geraken, dat dit
niet zoo is. Niets valt ons thans gemak
kelijker dan uit anti-revolutionaire en
ultramontaansche couranten eene keur
van hatelijke, onverzoenlijke en dreigende
uitlatingen te verzamelen. Maar zou onze
DOOR
CIi. DESETS.
Naar het Fransch.)
I.
JEAN MICHAUD.
1) Een jaar of vijftien geleden bracht
ik de maand Juli door te Vittel in de
Vogeezen.
De Vogeezen zijn op die plaats wel
niet zoo bijzonder mooi noch schilder
achtig, maar toch is die streek reeds be
dekt met groene heuvelen. Te midden
van die bekoorlijke velden, afgezet door
populieren en wilgen, loopt eene kleine
rivier afwaarts naar het dal, terwijl wijn
gaarden en bouwgronden de hellingen
bedekken van de heuvels, die zich als
een uitgestrekt amphitheater voor en
rondom u henen uitstrekken. Enkele top
pen er van prijken met boschjes en een
dezer vormt den toegang tot een groot
woud.
De bronnen, die voor alle ziekten
eene genezende kracht hebben, zijn ge
legen in het midden van het naar den
nieuwsten smaak aangelegd park, waar
in, onder liefelijk plantsoen, liet hotel,
de galerijen en de drinkhallen zijn opge
richt. Toentertijd was dit alles nog in
zijn eerste opkomst. Vittel was toen nog
te zeer afgelegen, ja bijna geheel onbe
kend, hoewel het nu reeds aanspraak
mag maken eens met Vichy als badplaats
te kunnen wedijveren. Men geniet er een
heerlijk vergezicht, een gezonde lucht en
eene aangename rust. Het dorp, of liever
het vlek, want het is de hoofdplaats
van een kanton met zijn kleine witte
huizen met roode daken ligt op meer dan
een mijl afstands. Bespaar u de moeite
er heen te gaan. Zoo vriendelijk als de
huisjes er van verre uitzien, zoo leelijk
en slecht onderhouden zijn ze van nabij
bekeken, ja 't schijnen niets dan ellendige
nesten, die uw aandacht niet verdienen.
In het dorp is nog niet die zucht naar
menschenwaarde en naar welstand door
gedrongen, noch die vooruitgang die, se
dert een halve eeuw. de dorpen van Frank
rijk gezonder maakt en hun een beter
uitzicht geeft.
Aangenaam verrast was ik dan ook
eens op een avond, halverwege het dorp,
ter zijde van den weg, een net huisje te
ontdekken, gebouwd in den trant van
een Zwitsersche bergwoning, waar alles
ordelijkheid, reinheid en voorspoed ademde
ja dat zelfs iets landelijk sierlijks had.
In den tuin, die het omgaf, prijkten lie
felijke bloemen, terwijl de paden door
palmliagen waren afgezet en de gevel
was met rozen en jasmijnen getooid.
Toch was dit huisje slechts de woning
van een schrijnwerker.
Hij was bezig aan zijn tafel te werken.
Nog zie ik zijn goedaardig, gulhartig ge
laat, zijn open oog, zijn vriendelijken
glimlach en, als ik me maar wat moeite
gaf, zou ik mij nog zeer goed het land-
liedje in 't geheugen kunnen brengen dat
hij onder het werken zong. Wanneer men
hem daar zoo zag en hoorde, moest men
onwillekeurig uitroepen: Dat is een ge
lukkig mensch, een biaaf man
Toevallig was er iets gebroken aan
rnijn reiskoffer en daarom wendde ik mij
tot hem om hem te vragen of hij die
kleinigheid zou willen herstellen.
Met genoegen! antwoordde hij, dit
zoowel als alle werk wat mijnheer mij
de eer zal aandoen mij te willen geven.
Tegelijkertijd nam hij zijn wollen muts
van het hoofd en aanschouwde ik een
kaai geschoren voorhoofd en vergrijsde
haren. Hij was dus lang zoo jong niet
meer als ik op het eerste gezicht had
gewaand, maar scheen de vijftig te na
deren.
Den volgenden ochtend reeds zond ik
hem mijn koffer met den tuiniersknecht,
die tevens de boodschappen voor het ho
tel waarnam.
Die jongen, Bariabé geheeten, was dood
goed, maar wel wat praatziek. Zoodra ik
hem de boodschap gaf, zeide hij dan ook
reeds
O, dat is juist een werkje voor
Jean Michaud. Mijnheer zal er over te
vreden zijn. (Wij zullen hem nu maar
op zijn Hollandscli, Jan blijven noemen).
Is hij dan zulk een goed werkman
Zeer bekwaamBehalve schrijn
werker is hij ook nog timmerman, beeld
houwer, bouwkundige, in een woord, een
volleerd werkman, en wat ook iets zegt,
een aibeidsman die nooit eenig werk af
slaat zoo zelfs, dal inen hem verwijt
dat hij zich meester maakt van al het
werk in den omtrek.
Wie verwijt hem dat?
Ijverzuchtige, jaloérsche lieden, maar
ik niet, zoo waar als ik Barnabé heet!
Reeds meer dan vijftien jaar heeft hij
gelegenheid gevonden mij in dienst te
stellen in den tijd wanneer het met het
tuinieren slap is. Dan ben ik zoowat zijn
leerliDg, zijn knecht. Nu, hij is 't puikje
der patroons, dat verzeker ik uwé
Het eenige wat ik van bem te zeggen
heb.isdathijwattrotsch, wat hooghartig is.
Trotsch Hoe dat?
Vooreerst ziet men hem nooit in
de herberg, gelijk als ieder ander. Jan
Michaud heeft zijn grootste genoegens
als hij maar in zijn huiselijken kring is.
Is hij getrouwd?
Wel tweemaal in plaats van eens,
om uwé te dienen. Van zijne eerste
vrouw heeft hij een zoon die in dienst
is.... en die is al luitenant, mijnheer!
Bij zijne tweede, «Mevrouw" Magdalena,
heeft hij twee kinderen: Jeanr.etta en
kleine Piet. U moest ereis zien hoe die
zijn opgevoed en hoe net ze in de nop
jes zijn Dat is hier niet zoo de ge
woonte, en de vrouwen hier in den om
trek schelden daarom even hard tegen
de moeder, als de mannen tegen den
vader, omdat deze niet in de herberg
komt. En om uwé dan ook de waarheid
te zeggen, ziet ge, daar zoo in 't geheel
niet heen te gaan, dat is toch een beetje
al te kras.
Zoo eindigde Barnabé het gesprek en
vertrok toen met mijn koffer op den
schouder.
Wordt vervolgd).