NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT en GELDERLAND. iagdaleRa's Eed. VAN BOVEN AF No. 103. Dinsdag 24 December 1889. Achttiende jaargang. verschijnt woensdag en zaterdag. FEUILLETON. AMERSFOOBTSCHE COUliMIT. VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden 1.Franco per post door het gebeele Kijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 1—6 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Een onzer groote bladen wijd de dezer dagen eene reeks van beschouwingen aan het gebruik van fooitjesgeven. De schrijver heeft geen woorden genoeg om het fooitjes-geven en het fooitjes- ontvangen afteschilderen als iets dat in onze hedendaagsche sa menleving niet meer thuisbehoort. 'tls, zegt hij, eene afgedwongen belasting voor den gever, en te gelijk vernederend voor hem of haar, die de fooitjes in ontvangst neemt, 's Menschen aardsche loop baan schetst hij van de wieg tot aan het graf, en doet ons zien indien wij 't nog niet wisten hoe de baker de hand ophoudt, waar zij de jonggeborene den ver blijden vader in de armen legt. om vervolgens aan schrijvers hand het sterfhuis te betreden, en ge tuige te zijn van het uitdeelen van fooitjes aan gehuurde rouwdra gers. 't Is inderdaad verschrikkelijk, en niettemin en evenwel nochtans verstouten wij ons, van gevoelen te verschillen met den geachten schrijver van dit zielroerend opstel. Gelijk verreweg de meeste za ken, die wij van slechts éénen kant bekijken, zoo gaat ook het betoog van dezen schrijver mank aan overdrijving. Het kwaad is niet zoo erg als hij ons wil doen gelooven. De schrijver geeft gevallen en voorbeelden aan, waarbij hij stel lig verwacht dat het gemoed ons zal volschieten en de tranen langs de wangen zullen biggelen. Eene arme juffer, zoo fantazeert hij, is bij hare rijke bloedverwan ten ten eten genoodigd. Zij zit er aan den keur van dranken en spijzen beladen disch, doch 't smaakt haar niet. Zij denkt aan de fooi, die zij straks aan de be dienden zal moeten geven. Een flink stuk geld zal 't moeten zijn, want anders wordt zij om hare schrielheid gelaakt. En dan te denken dat zij van dat geld, van die gedwongen belasting wel een week zou kunnen leven 't Is erg, en wij willen niet ontkennen dat er wel eens iets dergelijks gebeurt. In den regel, evenwel, zal de gastvrouw, die ge noeg fijn gevoel bezit om hare arme bloedverwanten ovengoed op hare partijen te noodigen als hare rijkere en meer voorname familieleden, ook zeker wel den takt bezitten om die arme Jbloed- verwanten schadeloos te stellen voor de fooien, die zij gedwongen zijn te geven. Als men, zegt de schrijver, het meerendeel der dienstboden en van de bedienden in koiïiehuizen en logementen eens op hun ge weten afvroeg, dan zou 'tblijken dat zij het fooienstelsel verfoeien, als zijnde in strijd met hunne waardigheid. De hand naar een fooi uit te strekken noemt de schrijver fat soenlijke bedelarij. Hij zou het vaste loon van kof fiehuisbedienden en van dienstbo den verhoogd en het geven en vragen van fooitjes ten strengste verboden willen zien Echter be twijfelt hij, of wij hiertoe wel spoedig zullen komen. Van eene Fransche dame heeft hij ooit eens het gezegde opgevangen, dat in ons Land de dienstboden over 't algemeen te weinig besef van eigenwaarde hebben, want dat be sef zou hen verbieden, het loon, dat hun toekomt, voor een ge deelte in den vorm van fooitjes in ontvangst te flemen. Hij verwacht dan ook alleen heil van eene betere volks-opvoe- ding. Wij voor ons' deelen die ver wachting niet. Laat ons dadelijk er bijvoegen, dat wij het geven en aannemen van een fooitje, ge lijk de gebruiken dit meebrengen, dan ook geenszins zoo heel erg vinden. Enkele gevallen uitgezonderd, ligt in het uitreiken van een fooitje de erkenning van het een of an der dienstbetoon opgesloten. Dit dienstbetoon is in vele gevallen niet geëvenredigd aan hetgeen wij cr voor offeren.--maar 't saaf. nu eenmaal niet aan, hierbij een juist omschreven tarief te volgen. 't Beste is, in dit opzicht ieder vrij te laten, en steeds zooveel doenlijk rekening te houden met de draagkracht van ons vermogen. Een weinig speelruimte moet er blijven bestaan. Als een mensch eens bijzonder goed gemutst is, of hij heeft een buitenkansje ge had, dan mag ook het fooitje, dat hij geeft, wel eens wat ruimer wezen dan gewoonlijk. In den re gel zijn de bedienden en de dienst boden, die de vruchten oogsten van zulk een rooiale bui, zóó rijk niet, of een dubbele fooi is als een zonnestraaltje op hun levens pad. De schrijver van het opstel, dat wij bespreken, ziet naar middelen uit ter bestrijding van het fooitjes geven. Onzes inziens zoekt hij, echter, de oorzaak van de kwaal niet waar die alleen gezocht moet worden. Of is 't hem niet bekend, dat het aannemen van fooitjes en fooien geenszins uitsluitend thuis behoort in de wereld der koffie- huisbedienden en dienstboden Dit is niet meer dan eene betrekkelijk zeer onschuldige naaperij van wat men onder die standen ziet ge beuren, die wij ge woon zijn met den naam van «fatsoenlijke" stan den te bestempelen. Hoe menigmaal lezen wij uit de krant dat deze of gene hof jonker is begiftigd geworden met een ridderorde Vraagt iemandwat heeft dit heerschap voor heldendaad ver richt, dan verneemt hij dat de nieuwbakken ridder de overbren ger is geweest van een boodschap of een komplimentje tusschen twee gekroonde hoofden. Hij was de uitverkorene van minstens een paar dozijn liefhebbers, die er naar hunkerden, met zooiets te worden belast, wel wetende dat een fooitje in den vorm van een ridderlint er aan verbonden is. Op zekeren zomerschen dag wordt ons Land vereerd met het bezoek van een vreemden poten taat, bij voorbeeld den Schach van Perzië. Let eens op, hoeveel man nen, die misschien voor het eerst van hun leven vernemen dat er een Schach van Perzië bestaat, den vorstelijken reiziger in den weg loopen, hem allerlei diensten opdringen en hoera roepen bij elk woord, door hem gesproken, al is het in een taal, waarvan zij tittel noch jota verstaan. 't Is een erbarmelijk schouwspel dit geflikflooi om een fooitje in den vorm van een stukje verguld blik. Toch is die jacht op ridderor den een doodonschuldig vermaak in vergelijking met hetgeen plaats heeft bij de aanbesteding van groote werken en van leveranciën. Hierbij is doorgaans aan allerlei tusschenpersoner het toezicht op de stipte uitvoering toevertrouwd. Zij kunnen eischen dat aan al de voorschriften en bepalingen van bestek of contrakt worde voldaan, en de aannemer allerlei ongerief en oponthoud ondervinde. Niemand die dit beter weet dan de aan nemer zelf. Hij kent zijn belang, en zorgt er dus wel voor, de hee- ren toezieners gunstig voor zich te stemmen. Eigenaardig is ook de manier waarop in de ambtenaarswereld met het fooienstelsel wordt omge sprongen. Men volgt daar de ma nier van zekere dame van onze Kennis, die, ais zij cle slagers-reKe- ning betaalt, dood-leuk een zeker percent inhoud als fooi voor de meid. De armste ambtenaar kan, na jaren wachtens, geen honderd gulden promotie makeu, zonder dat hem voor Leges en Zegels en Registratie en de Hemel weet welke fraaiigheden meer een vrij belang rijk sommetje wordt afgetrokken. Is het niet alsof de heeren in den Haag aldus redeneeren: «hetjong- mensch mocht eens verzuimen, een fooitje te geven; we zullen zoo vrij zijn en betalen hem een voudig zooveel minder"? En 'tzijn veel meer de tusschen- personen, de onderbazen en beun hazen van allerhande soort en kaliber, dan wel de opperhoofden die 't u doen. De jongste werkstaking te Rot terdam heeft aan het licht gebracht wat die tusschenpersonen gewoon Cli. DESLYS. (Naar het Fransch.) 17) Ik ben slechts een arme duivel.... en zoo men de zaak vermoedde, zou men mij zeker de ribben stuk slaan Aldus pratende op zachten toon had Gaudoin zijn geld opgenomen en maakte hij zich gereed te vertrekken. Dat is dus afgesproken! besloot Magdalena, kom van tijd tot tijd bij ons een bordje soep eten.... dan kunnen wij praten. Tot weerziens! herhaalde de deur waarder op denzelfden toon en hij ver trok. Magdalena was niet van haar plaats opgestaan. Zij steunde haar hoofd op bei de handen en was in gedachten verdiept. Haar echtgenoot, die de stomme getui ge was geweest van dit tooneel, trad stil naar haar toe, sloot haar eensklaps in zijne armen en sprak Beste vrouw, zijt ge dan nog niet voldaan.... Denkt gij dan nog altijd aan uw eed Ik zal wel wachten dien te verge ten!.... antwoordde zij. En terwijl zij haar handen in die van haar echtgenoot legde en hem flink in de oogen keek, sprak zij liefdevol Gij tracht te vergeefs uw smart te verheelen, dierbare Jan! Wees niet be zorgd en niet bedroefd. Eens zal men u recht doen wedervaren, wees daarvan verzekerd. IX MAGDALENA VANGT HAAR TAAK AAN. De woorden van Magdalena gaven niet alleen hoop, maar ook troost, want nu wist Jan Michaud dat zijn verdriet werd gedeeld. De gemoederen die gemakkelijk zijn terneer te slaan, zijn eveneens gemakke lijk op te beuren. Een straal van hoop drong in zijn hart. Uit vrees voor nieuwe beleedigingen, sloot hij zich in huis op en werkte met koortsachtigen ijver om de zaken goed in orde te brengen. De vermoeienis gaf hem den slaap terug, en dat was reeds een geluk voor den armen man, die sedert maar al te langen tijd niet had kunnen slapen. Buitendien scheen de verachting der dorpelingen alleen hem le treden. De kinderen waren weder naar school gezon den en schenen tevreden te zijn. Magdalena roemde er op dat zij overal een goede ontvangst genoot, en, geheel in strijd met haar vroegere gewoonte, zag men haar eiken dag bij de buren praten en zelfs zich voor de deur neder zetten om gezamenlijk met de overige kantwerksters te arbeiden. Daar, zoo voor de deur, toch werden de praatjes en de geruchten over ieder een uitgebabbeld. De reporters uit onze groote steden zijn niet beter onderricht en niet meer onbescheiden dan babbel kousen in een dorp. Wat. hebben zij een scherpen blik! En welke tongenMagda lena sprak weinig maar luisterde des te meer en zette somtijds de meest kwaad sprekenden door een blik tot babbelen aan. Men bewees haar een soort van minachtend medelijden, dat zij zelfs niet scheen te bemerken. Zij deed zich voor alsof zij terneer was geslagen. Over haar sprekende, zeide men: ze gaat gebukt onder haar ongeluk; het kar. haar bin- nen's huis niet meer behagen; laat ons trachten haar wat te verstrooien.... dat brengt onze christelijke liefde mede! Wat echter de waarheid was: Magda lena wachtte slechts op het woord dat haar op den weg kon brengen. Zoo moest zij haar onderzoek beginnen. Nog was er niets, geen enkele aan wijzing! Gaudoin was teruggekomen en onder vroeg haar rnet de oogen. Magdalena gaf hoofdschuddend te ken nen dat zij nog niet in 't minste geslaagd was. Zoek maar voort, zeide hij met zijn geslepen glimlach, en breng mij op het spoor zoodra gij het hebt; ik heb goede beenen Die van Barnabé waren eveneens ten dienste van Magdalena, die de oprechtheid van zijne toewijding niet in twijfel be hoefde te trekken. Van den dag af toen de moord was gepleegd en Michaud gearresteerd was, had hij zich ten doel gesteld den waren schuldige optesporen. Dikwijls had men hem zien praten met de gendarmes en had hij hen zelfs geholpen in hunne na sporingen. Toen Magdalena terug was gekeerd, had hij het zijn plicht geoordeeld haar daarvan mededeeling te doenhij had haar gezegd De politie heeft te vergeefs de gan- sche streek afgeloopen. Het zoeken zal moeielijk zijn, want zij had goede oogen.... en wat haar is ontsnapt, moet goed ver borgen zijn God zal ons helpenantwoordde Magdalena. Ons, ja! ons beiden! zeide Barna bé. War.t ik ben er met hart en ziel in betrokken Geen avond slaap ik nu, geen ochtend word ik wakker, of ik vraag mij zeiven af: Maar wie heeft dan toch den moord gepleegd? wie dan? Eens op een Zondag ging hij voorbij de werkplaats, heen en weer slingerende en uit alle macht zingende. Magdalena dacht dat hij dronken was en riep hem aan om hem zijn gedrag te verwijten. Maar met een blik van verstandhouding en met een glimlach op de lippen, zeide hij zacht 't Is een list, opdat men mij in de herbergen niet moge wantrouwen. Van daag zitten daar alle drinkebroers en ka kelen er als blinde eksters. Ik zet hen aanen luister. Begrijpt ge? Maar be knor mij dan hardop.... Daar komen men schen aan. Men ziet naar ons. Magdalena gehoorzaamde. Barnabé ant woordde door eenige onsamenhangende woorden te stamelen. En zoodra de nieuwsgierigen zich verwijderd hadden, ging hij op zachten toon voort Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1889 | | pagina 1