NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT en GELDERLAND. verschijnt woensdag en zaterdag. No. 49. Woensdag 18 Juni 1890. Negentiende jaargang. WATERLOO, aan mijn kinderen verteld. AIHEBSFOORTSCIE COIRANT. VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden ƒ1.Franco per post door heUgeheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en bericliten intezeudeu uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentie ni Van 1 6 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groole letters en viguetteu naar plaatsruimte. FRANKRIJK ONDER LODE WIJK XVIII. Lodewijk XVI, kinderenwas doodzijn broer (hij had geen zoon), Klom ha Napoleons vertrek, op den Franscheu troon. Mij, de XVIII, zag zich-zelven voor een heelen mijnheer aan, En 't Fransehe volk. zoo verander/iek als een weerhaan, Vleide hem en tilde hem jammerlijk over 't paard. Hij leefde er lekker op los, at alle dagen taart, En zat kool te verkoopen. Van zulk een regeering was weinig te hopen, Want hij liet Gods watertje over Frankrijks akkertje loopen. NAPOLEON OP ELBA. Intusschen zat Napoleon in asch en zak Op Elba te pruilen, lang niet op zijn gemak, Want Campbell, de Engelschman, bewaakte hem goed En 't lag den gevangene zwaar op 't gemoed, Dat men hem verder van Frankrijk verwijderen zou; Daarom hield hij zijn plan en zijn knepen in den mouw. Deed als of hij content was Totdat zijn bewaker, die een goedige vent was, Om familiezaken een paar dagen absent was. LANDING. Napoleon mompelde binnensmonds: «Adieu!" Hij speelde dien avond een omber a deux. Opeens gooit hij driftig de kaarten neèr, Kijkt naar buiten en roept: «Wat is 't mooi weèr!" 't Moet nu wel mooi zijn voor 'n toertje op zee Jongens van de garde! korn stap op, ga maar meé. Wees niet bang voor een stranding." En nauwelijks was 't scheepje buiten de branding, Of in Frankrijk vernam men Napoleons landing. INTOCHT. De XVIlIde Lodewijk, die heel lekker en bedaard. Naast zijn flesch portwijn zat, en de rest van een taart, Heeft den indringer toen wel vogelvrij verklaard, Maar geen Franschrnan hoorde 't, en den 20 Maart Trok Louis met zijn taartepan over Rijssel naar Gent En maakte daar voorloopig zijn testament, Hij had tijd tot bezinnen; Men raadde hem om een groote restauratie te beginnen En haalde te Parijs juichend Napoleon binnen. WEENER CONGRES. 'Te Weenen zaten, al een maand of zes, De groote heeren van Europa, bijgenaamd 't Weener Congres. Over koetjes en kalfjes te praten, als de heeren van Sas. Feest te vieren, te twisten, te dansen, bij ilesch en glas. Eens op een avond, midden in een patertje langs den kant, Roept de meid in den gang: »0 jé, Napoleon is geland?" En het bal wordt verlaten, Alles vlucht naar huis langs verschillende straten Want ze waren goede loopers rnaar slechte soldaten. TEGENSPOED. Ruim 600.000 man kwam te veld. Ook de Hollanders hebben zich daarbij aangemeld, Want zij Misten van Napoleon alles al van, En noemden hem eenparig een heel leelijken man. Napoleon-zelf zat er wel een beetje meé in 't Zag er donker uit, alles liep tegen in 't begin, En zijn vrouw, o die vrouwen! Zijn vrouw schreef: «Nap, ik kan niet meer van je houên;" Zijn zoon zat vast, Fouché was niet te vertrouwen. TEGENSPOED MAAKT STERK. Vergeefs stelde hij aan de mogendheden den vrede voor. Waar hij kwarn. doove ooren en verkeerd kantoor. «Enfin," sprak hij nu, »'t buige of barste dan rnaar Mannen van de garde, kom, ben jelui haast klaar?" Met leger dat hij vond was verwaarloosd en klein, 't Was nog niet eens wat rnen noernt klein maar rein. Maar hij was onbezweken. En zoo knap was de vent binnen circa tien weken Was hij kant en klaar orn naar buiten op te breken. IIET FRANSCHE VOLK. Met 125.000 man stond Napoleon gereed, En 350 stukken geschut. Goed gewapend en gekleed Ging hij den 14 Juni op reis van Parijs naar Beaumont, En 't »vive Fempereur!" klonk hem tegen als uit één mond. 't Fransehe volk toonde ook hier zijn wuftheid van zin: 't Haalde brooddronken 't beroemde paard van Troje in. 't Was brutaal van de Franschen: Ze rekenden te veel op Napoleons goede kansen En zouden welhaast den laatsten dans met hem dansen. AANSTALTEN. De Engelschen, Belgen en Hollanders, onder Wellington, Beschermden ons land tegen een aanval van Napoleon; De Pruisen onder Blücher wachtten aan Maas en Rijn, Wel wat ver uit elkander om snel vereenigd te zijn. Ten minste Napoleon dacht: 'k sla daar tusschen door heen En vernietig die legertjes gemakkelijk één voor één. En mocht dat eens gelukken, Dan kan ik gerust in den Moniteur laten drukken «Heel Europa heeft op nieuw voor Napoleon moeten bukken." QUATRE-BRAS. Bij Charleroy bracht hem de Pruis wel tot staan, Maar moest toch per slot hern zijn gang laten gaan. De keizer schreef aan Ney: «amice! doe je best En jaag met je jongens den anderen troep van 'tnest?" En Ney schreef terug: »'tzal gebeuren, hoor papa!" Hij trok met 45,000 door de Pruisen heen naar Quatre-bras, Een gehucht zonder huizen. Maar jawel, een dooje kat is een schrik voor de muizen: Daar stond Saxen-Weimar en die wou niet verhuizen. WANKELMOEDIGHEID VAN NEY. Bij 't gedonder van 't geschut en 't gezicht van 4000 man, Dacht Ney't heeft den tijd wel, 'k heb er de weerga van." De man keek dubbeld of door een beslagen brillenglas, Ten minste hij dacht, dat 'thet gansche Engelsche leger was. Saxen-Wcirnar lachte in zijn vuistje op zijn gevaarlijken post. Die hem, als Ney maar gedurfd had, het hachje had gekost. En toen 't eenmaal te laat was, Zegt rnen dat Ney om zijn eigen dornmeligheid disperaat was, En Napoleon geen o amice" meer schreef, omdat hij zoo kwaad was. BLüCHER EN WELLINGTON. Al had de Franschrnan daardoor niet geheel zijn zin, Hij stond toch tusschen Wellington en Blücher in: Laatstgenoemde, een driftkop, dacht: «Donnerw. lass'n malsehen?" Hij verzamelt zijn 80.000 soldaten om zich heen. En, te Brussel zat de dappere maar flegmatieke Wellington Aan 't soupé bij mevrouw Richmond, of'them niét schelen kon. Toen er tweemaal gebeld was. En de meid vertelde hoe 't met Napoleon gesteld was, Legde hij zijn vork neer en toonde dat hij ook bij een soupé een held was. DE PRINS VAN ORANJE. Onze prins van Oranje, later koning Willem II, Was 't gelukkig eens met generaal Perponcher. Dpt men (tegen den zin van Wellington. Die zeker nog te veel dacht aan 't soupé van mevr. Richmond) Te Quatre-bras rnoest palstaan; zij volhardden daarbij, En dat de prins het ernstig meende, dat toonde hij. Toeu 't op dapperheid aankwam, En 't later rnet de Franschen op een schieten en slaan kwam, Was hij 'tdie maakte dat de vijand tot staan kwam. FLEURUS. Op een molen bij Fleurus stond Napoleon. Den 16den, eer 't gevecht met de Pruisen begon. Hij keek niet naar 't koren, de vruchtboomen, noch 't veld, Maar naai' de Pruisen en hoe 'tmet hun kracht was gesteld, 'tKwam er nu op aan, dat voelde de man; Hij klom van den molen en sprak«en avant Och, die arme soldaten I Ze staken en schoten met bommen en granaten, En helaas, de Pruisen moesten het slagveld verlaten BLüCHER GEWOND. Daar lag de dappere Blücher, zoo hoog bejaard, Op zijn 73e jaar machteloos en gekneusd onder zijn paard, Dat in zijn buik een schot van een dragonder had. En, als üi de verkeerde wereld, bovenop en zijn baas onder zat. Men trok den grijsaard, met zijn pijnlijk gevoel Onder 't dooje beest vandaan op een leuningstoel. Toefi hij later weer bijkwam, En toen hem zijn arts en zijn volkje op zij kwam, Zag rnen dat Blücher met een scharnpschotje vrijkwam. ZIJN MOED. De Pruisen weken, en op raad van den grooten Gneisenau, Trokken zc, niet naar Narnen, wat Napoleon graag wou Maar naar Wavre, al vechtend, niet vluchtend, o neen, 't Gansche leger ten minste riep: «bis Wiedcrsehen En Blücher zei tegen den apteker, «jij rnet je medicijn, Ik dankje, ik sta al, geef liever een glas wijn. Als de koning 't mocht hooren, Laat Z. M. zich aan 't gebeurde niet storen, Want alleen dit gevecht, niet de moed is verloren. ORANJE EN NEY. Keeren wij naar Quatre-bras terug. Onze prins stond daar. Ik heb gezegd dat er geen huizen waren, 't is niet waar Daar stond er een viertal met een boerderij en ééri herberg Waarvan de kastelein wegliep, wantdeklan Jiziewerdhemte erg Vier duizend man onder Oranje tegen't vierdubbele onder Ney De prins merkte 't wel op, maar sprak »ik waag 't er bij." En hij kwam en vermaande Zijn troepen: «mannen, weest dapper, houdt je staande! Zie, daar komen de Franschen al, nu is er wat gaande WELLINGTON'S HULP. En ondanks de overmacht, behield Oranje den moed, En 't krijgsvolk rnet hem, en met zwaaienden hoed Trok hij met stormpas op het schuimende ros Tegen 't moordend kanon van de vijanden los. Vermetel en dapper en rnet snelheid en list Heeft hij den vijand uren lang het slagveld betwist. Wist zijn volk te bezielen, Tot Wellington kwam, toen lichtte de Franschrnan de hielen, Behalve de duizenden die van weerskanten vielen. 17 JUNI. Den 17 werd Napoleon vroeg wakker maar Wellington óók Ze waren beide nog dodderig, en schor van den rook; Maar eerstgenoemde had pas zijn ontbijt naar bmnen gestopt, Of hij sprak: «gisteren heb ik de Pruisen geklopt. Vandaag krijgen de Engelschen van de taart." Zoo gezegd zoo gedaanmaar 't was rekenen buiten den waard, Zooals later zal blijken. Wellington wist nog niet dat de Pruisen moesten wijken, Stond als «zuster Anna", vergeefs naar hun komst te kijken. GROUCHY. De keizer zond met 30.000 man Grouchv Om de komst der Pruisen te verhinderen, maar zie, 't Zij uit nalatigheid of uit simpel malheur, Deze maarschalk stelde zijn patroon te leur; Terwijl Napoleon dachtkwaad is er aan dien kant niet bij, Vereenigde hij de rest van zijn troep met Ney. Maar van die exercitie Nam de verstandige Wellington wel deugdelijk notitie. En koos nu wat dichter bij Brussel positie. WELLINGTON TREKT NAAR WATERLOO. Maar dat was zoo gemakkelijk niet als 't scheen Hy moest dwars door de vijandelijke troepen heen, En welhaast was het gevecht algemeen, En menigeen liet er een arm of een been, Of werd er gevangen door 't vijandelijk heer, Of zag er den dag aan den hemel niet weer. En daar viel zóóveel regen, Dat menig officier 's nachts natte voeten heeft gekregen; Napoleon had nog al tegen dien W a t e rloo-zegèn. DE LAATSTE NACHT. Toen ging hij zonder paraplu, met Bertrand en Gudia In 't donker informeeren of de Engelschen er nog zijn. En jawel, in de wachtvuren aan den horizont Zag hij dat het leger van zijn vijand daar nog stond. En toen hij dit wist, is de heerschzuchtige Corsikaan In de volle overtuiging van zijn macht een poos slapen gegaan, En wat er van die macht was, Dat wist hij toen nog niet, omdat het nog nacht was, Maar hij dacht dat zijn kracht alvermogende kracht was. 18 JUNI. De dag leerde den overmoedige wat hij kon en niet kon. De storm en regen maakten beleefd plaats voor de zon. Wij staan nabij Mont St. Jean, een gehucht als Quatre-bras; Verder la Haie Sainte en 't kasteel Hougornont, waar weldra De krijgers zich trachten te nestelen in bosch en kasteel. Het vriendlijke zonlicht verlicht dit landelijk tooneel, En al 't krijgsvolk, ontwakend, Van strijdlust en wraaklust en vrijheidsmin blakend. Neemt moedig zijn plaats in, naar oorlogsroem hakend. VóóR DEN SLAG." Het Engelsche leger was door Wellingtons beleid Langs heuvel en boschkant voorzichtig verspreid, Slechts daar, langs Ohain, stelt hij kleinere macht. Omdat hij vandaar steeds de Pruisen verwacht. En ziet gij daar ginds in het Zuidlijk verschiet Die drommen en schittrende helmetten niet? Nu, dat is Bonaparte, Die de vloek van Europa en het volkenrecht tartte Prijst den moed van zijn leger, maar beklaagt hém van harte. «VIVE L'EMPEREUR!" Tweemaal 75.000 man staan gereed Voor 't dagwerk, waarvan niemand den uitslag nog weet Ziet, ginds is beweging in de Fransehe armée; Hoeden en helmen wuiven als de golvende zee. Weet gij wat dat is? 'tls Napoleon en zijn stoet, Door 't- leger met daverend «vive l'ernpereurbegroet. En zijn stern en gebaren Ontvlammen moed en geestdrift in die dappere scharen, Waar straks de zeis des doods in rond zal waren. WATERLOO. De keizer liet niet graag zijn geschut in den steek, Dus, omdat de grond nog zoo dras was en week, Moest hij wel talmen, al deed het hem pijn, Te half 12 eerst gaf een kanonschot het sein, Dat de aanval der Franschen en 't bloedbad begon. Daar davert de lucht door den donder van 't kanon, En uit honderden monden Wordt verdelging gebraakt, de magere rnan uitgezonden; Ilij oogst oflers bij rijen, naast bergen gewonden. HOUGOMONT. En toch was dit slechts voorspel; 'tkasteel Hougornont Dat achter bosch en struikgewas verscholen stond, Was in 't oog van Napoleon een begeerlijke post. «Generaal Reille", sprak hij, val aan, 't kost wat het kost!" Hij doet 't, en 't hééft wat gekost, dat kasteel Hougornont, Omdat daar een corps wakkere Nassauers stond, Die, in 't boschje verborgen, Hen zoo ferm ontvingen met een «ganz gute Morgen!" Dat ze beter vonden voor eene fatsoenlijke retraite te zorgen. LA HAIE SAINTE. Terwijl dit plaats had, kreeg Ney een ander adres; Hij trok op la Haine Sainte aan, en met wisselend succes Weivl er gestreden; de dappere Baring stond er pal En vormde met zijn Duitschers tusschen struik en heg een wal, En zond er een kogelregen den Franschen te gemoet. Ze verschrikten er van, rnaar verweerden zich goed. Ja, één enkele Franschrnan, Kommandant Vieux, gevolgd door geen enkele landsman. Wou de deur openhakken, maar hij had er geen kans van. DUITSCHE MOED. Hij bezweek onder 't al te vermetel bestaan, Maar Ney donderde nogmaals: «Soldaten, valt aan! Kurassiers voorwaarts Die macht was te groot. De Duitschers? zij vochten tot den laatsten man zich dood. En of Oranje, die 't gevaar ziet dat die Duitschers bedreigt, Al zorgt dat het troepje versterking krijgt Geen versterking mocht baten, Zelfs Oranje kon niet tegen de overmacht praten Men moest de hoeve in de handen der vijanden laten. DE HOOGVLAKTE. En links van die hoeve, langs een moeilijken weg, Onder een regen van kogels, uit struik en uit lieg, Trok een ander heir Franschen op de Hoogvlakte aan. Zelfs de heftigste aanval bracht dat volk niet tot staan. Maar aan tien rand van den heuvel en verborgen in 't graan, Daar zat Picton rnet de Bergschotten en zijn «Mannen valt aan Deed de vijanden beven, En honderden dappere Franschen deed hij sneven, Maar zonder satisfactie voor zich, want hij liet er 't leven. DE GRIJZE SCHOTTEN. Te midden van deze worsteling, man tegen man, Sprak lord Uxbridge: «komaan, 'k wil zien wat ik kan," En riep generaal Ponsonby's Schotsche ruiterij Ter hulpe van 't Engelsche voetvolk daar bij Zij vielen den Franschrnan als leeuwen op 't lijf. Napoleon zag van verre dit bedrijf, Zond zijn kavaleristen Die de Schotten omsingelden eer zij het wisten En later van de 1200 wel 600 misten! NEY TEGEN WELLINGTON. De Franschen kwamen echter nog weinig vooruit. Ney die Ja Haie Sainte nam, narn nu ook 't besluit, Op het toppunt van moed door den voorspoed gebracht, Om zijn laatsten slag te slaanheel mooi bedacht Maar slecht uitgevallen, want Wellingtons ijzeren wil En de moed van Oranje eir Alten en Hill En hun zestig kanonnen, Deden hem welhaast zuchten «wat ben ik begonnen I Wij vechten als duivels en hebben nog niets gewonnen." WELLINGTON'S NOOD Tienduizend man paardenvolk, het beste van Ney, Streed verwoed maar.vergeefs tegen Wellingtons ruiterij; Tot elf malen toe, telkens met meerder geweld Werd die eik door den storm geschud, niet geveld' «Als Blücher niet komt," sprak in 't einde de held, «Dan is 't treurig met ons en onze toekomst gesteld, Dan is alles me om 't even." «Wat moet ik," vroeg Hill hem, als gij komt te soeven?" «Vechten tot Blücher komt, 'k heb geen beter raad gegeven." DE PRINS GEKWETST. 't Was op dit hachlijk en troosteloos moment, Dat de Prins met zijn Nassausch en Hollandsch regiment De aanvallende Franschen rnet kracht wederstond; Ilij betwistte den vijanden eiken voet grond. Hij trok voorwaarts door wolken van kruitdamp en stof, Hij verborg 't hoe een nijdige kogel hem trof. Maar ten laatste toch weken Door bloedverlies zijn krachten, die nog nooit bezweken: Vier Hanoveranen voerden hem weg in een deken. HARD TEGEN I1ARD. Dank zij de moederlijke verpleging, de jeugdige held, Willem van Oranje, is te Brussel spoedig hersteld. Ney stelt zich nu aan 't hoofd van zijn grijze grenadiers, Die, schoon ten doel aan bet vuur van de Engelsche kanonniers, Niet wijken, maar halstarrig, te midden van 'tvreeselijke vuur Den heuvel beklimmen als een wandelende rnuur. Daar komt hun halverwegen, Als verrees ze uit den grond, Maitlands garde tegen, Die dreigden met de bajonet den berg weer schoon te vegen. WORSTELING. Maar de ijzeren grenadiers herstelden zich ras weer, Zij staan en vellen wat hun tegenkomt neer. Kinderen! schreeuwt Wellington met kracht en met klem, «Denk aan oud Engeland" Dat woord en die stem Ontvlammen in 't hart van zijn garde terstond De nationale trots en de liefde tot den dierbaren grond. Wat zij wonderen deden! Zij drongen de grenadiers waar zij stonden en streden, Met de bajonet, borst tegen borst, naar benoden. TOT HIERTOE EN NIET VERDER. Napoleon die de helft van zijn garde had bewaard, Tot zijn veiligheid, als reserve om zich heen had geschaard, Zag 't met arendsblik, en met onvermoeiden geest Dacht hij: «ja, maar de laatste loodjes wegen 'tmeest; Vooruit garde!" Maar, pas was 't woord er uit.... Of hij maakt van schrik een gesmoord aaklig geluid, Want hij zag wat daar aankwam: Ja 't was of de bliksem in zijn steekje te slaan kwam, Ilij voelde wat het was en zoo duur hem te staan kwam. De Pruisen komen. 't Was Ziethen rnet zijn Pruisen (Blücher kwam naderhand) Die na veel sukkelen op 't slagveld waren aangeland, En zich voegden bij de Engelschen aai den rechterkant. Wellington zag 't, en van aandoening overmand, Liepen de tranen langs zijn verscheurde monteriug neer, Toen hij riep «Goddank, daar is mijn ouden vriend Blücher weer I" Schoon hij ver daar vandaan zat, Was 'tof Napoleon zelf ook die woorden verstaan had; Hij pruttelde»'k wou dat die Blücher in de maan zat." De oude garde. Wat zal hij doen! wanhoop en smart, En een somber voorgevoel varen hem door 't hart; Hij wil sterven, en in het midden van een carré Zegt hij, mannen 't is gedaan, ik sterf met je mee; Maar Soult neemt in tijds nog den toorn van zijn paard, En heeft hem tegen zijn bedoeling voor de kogels bewaard, Zoo behield lnj het leven, Terwijl de oude garde, die zich niet over wou geven, Staan bleef, totdat de laatste man is kornen te sneven. de vlucht. Van alle kanten snellen de verbonden legers aan. Behalve de garde blijft er geen Franschrnan meer staan. Zij laten vaandels en kanonnen en alles m den steek; Neérgesabeld wordt wie zich niet overgaf of niet week. Of Napoleon al roept «halt!" niemand die hem hoort of ziet, Want de avond viel, 'twas «loop je niet zoo heb je niet." En toen dacht de ex-keizer, 'k Wordt van dat halt-roepen ook al niet wijzer, En zijn hairen werden van landerigheid hoe langer hoegrijzer. TubSCHEN TWEE HAAKJES. 'k Moet u nog vertellen hoe zoo juist van pas 'tPruissische leger op 't slagveld aangekomen was: Zij hadden zich te Wavrehcrsteld,en Grouchy was verdwaald En toen hij ze in de verte zag, heeft hij ze niet ingehaald. Gelukkig, want Blücher die nog stijf en kreupel was, Sukkelde langs moeielijke wegen, door beek en moeras, 't Geen schier de geestkracht gedoofd had, Maar Blücher zei dat hij 't broer Wellington beloofd had, En hij hield van dóórzetten als hij eens wat in 't hoofd had. La belle alliance. En zoo kwam het, dat men bij 't volle schijnsel van de maan Twee deftige mannen bij La Belle Alliance kon zien staan 't Waren de driftige Blücher en de flegmatieke Wellington, Langduurde het eer een van beiden van aadoeningspreken kon Eindelijk zei Wellington: «Dat heb jij gedaan thank you mijn vriend" Maar Blücher zei' dat de lord de eer van de dag had verdiend. Beide wilden 't niet weten, Ze pakken mekaar ferm, en besluiten "onder 't eten, Dat de slag, ode veldslag van Waterloo moest heeten. De vervolging. «Daar wij," zei Blücher, 't minste deel hadden aan dien slag Wou 'k vragen of mijn volk 't werk nu eindigen mag?" 'Werd goedgekeurd en de Pruis joeg de Franschen achterna. Alsof hij dacht aan de oude schuld van Jena. Menig Fransehe vluchteling deed hij bijten in 't zand, Die met de kous op zijn kop den weg zoch naar zijn land. En slechts weinigen vonden. De rivier, waar zij kortgeieden stonden, Met 'tvive Fempereur!. ..dat zij nu niet meer konden roepen. Napoleon. Toen Napoleon in het 't midden van de restzijner garde reed Terwijl niemand van de vrienden iets vrolijks te vertellen weet, En de keizer er op den duur het zwijgen toe deed, Als iemand die erg aan inwendige verveling leed. Mompelde hij: 't stuk is uit, ik leg mijn lepel neer, Want de kans, die zoo mooi stond, is verkeken en komt nooit meer." Zoo kwam hij na acht dagen. Te Parijs terug; niemand kwam naai zijn gezondheid vragen, En hij besloot de regeering aan zijn zoontje over te dragen'. ST. helena. Maar men zou hern zien komen, men lachte er om, En sommigen zeiden: wees wijzer, kom kom! Verlang niet. terwijl jij ons zoo lang hebt verveeld, Dat je zoon in je plaats nog wat keizertje speelt. En de Franschen? Daar bleek de Fransehe wuftheid alweer. Hij kwam te[ Parijs en men sprakwe kennen je niet, mijnheer! Lodewijk XVIII kwam weer als koning. Men feliciteerde hem rnet zijn herhaalde kroning, En gaf Napoleon op St. Helena «kost en vrij-woning." BESLUIT. Zoo is, lieve kinderen, ongeveer de geschiedenis geweest Die ons aanleiding geeft tot het Waterloo-feest. Dank God voor den afloop! en onthoudt het toch goed Dat 't mede Oranje is en zijn vaderlandsliefde en moed. Die met luttele krachten len koste van zijn bloed, Ons land voor nieuwe dwingelandij heeft behoed Als 't feestlied uit uw mond klinkt, Als heel 't volk «Bescherm o God, bewaarden grond!" zingt, Dat dan ook 't Oranje boven daverend in 't rond klinkt JAN GARMOND SCHUITENMAKERS PURMERENDER.

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1890 | | pagina 1