NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
No. 82.
Zaterdag II October 1890.
Negentiende jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Slechte argumenten.
BINNENLAND.
Feuilleton.
JMERSFOÜRTSCHE COURAM.
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Kijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten iutezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
De Nederlandsche Regeering is, wat
haar buitenlandsch beleid betreft, in
de laatste maanden nog al eens in
den vreemde besproken, eerst we
gens het gebeurde met de grensschei-
dings-quaestie in Guyana, later om
haar houding in de Congo-regeling.
Natuurlijk leidt zulke bespreking tot
zeer verschillend oordeel.
Toen de Congo-staat werd gesticht
als een soort van onzijdig grondge
bied, onder rechtstreeksche bescher
ming van België, vond men daar ter
plaat-se reeds belangrijke factoriëen
van Nederlanders, opgericht door de
Afrikaansche Handelsvereeniging. Zij
is het, die aan de ontwikkeling van
de hulpbronnen des lands den eersten
stoot heeft gegeven, die de inlanders
bekend en vertrouwd heeft gemaakt
met de vruchten der Europeesche
nijverheid, en voor de producten uit
die gewesten van het zwarte wereld
deel den weg tot de Europeesche
consumenten heeft gebaand.
Later wilden ook andere volken aan
de exploitatie van het Congo-gebied
deelnemen; teneinde te voorkomen
dat onderlinge naijver de wederzijd-
sche belangen henadeelen zou door
een mededinging in het leven te roe
pen, die ten slotte op gezamenlijke
schade zou uitloopen, heeft 5 jaren
geleden de Berlijnsche Conferentie de
thans bestaande organisatie goedge
keurd. De koning van België, souve-
rein geworden van den Congo-staat,
was vol ijver voor de bevordering van
de welvaart in dat land, en getroostte
zich daarvoor niet geringe persoon
lijke offers. Zijn geliefd België te ver
heffen tot een koloniale mogendheid,
was de gedachte die Zijne Majesteit
daarbij bezielde.
Of het onder de tegenwoordige om
standigheden voor een land, dat nooit
aan koloniale ondernemingen heeft
meegedaan, nog gewenscht is naar
verafgelegen buitenlandsche bezittin
gen te streven, is een vraag die wij
niet gaarne bevestigend zouden be
antwoorden maar dat moeten onze
zuidelijke broeders weten. Iets anders
is het evenwel, dat verkregen rechten
behooren geëerbiedigd te worden,
daaromtrent kan, dunkt ons, geen
twijfel bestaan. De Berlijnsche con
ferentie heeft met dat beginsel reke
ning gehouden: de vrijheid van in-
en uitvoer, door het Bestuur der Afri
kaansche Handelsvereeniging gehul
digd, zou bestendigd worden ook on
der de nieuwe souvereiniteitsvormen,
en wel voor een tijdperk van vijftien
jaar. De Nederlandsche gemachtigden
te Berlijn namen daar genoegen mee.
Ten einde de commerciëele betrek
kingen van een land, waarmee slechts
korten tijd in gemeenschap is getre
den, op breeden en duurzamen grond
slag te vestigen, is vrije handel het
eenig mogelijke stelsel.
Intusschen deden zich twee ver
schijnselen voor. In de eerste plaats
begon de beweging tegen de Afrikaan
sche slavernij aan te wakkeren, vooral
nadat Kardinaal Lavigerie zich aan
het hoofd van de leiding had geplaatst.
Vervolgens vielen de bestuurskosten,
die de Koning van België voor de
inrichting van den nieuwen staat op
zich had genomen, niet mee; vyilde
Z. M. zijn particuliere kas niet geheel
uitputten, dan moest ook omgezien
worden naar hulpbronnen.
Een gewoon mensch zou tusschen
die twee feiten het verband niet
gauw bespeuren. Wanneer de volken,
die in Afrika belangen te verdedigen
hebben, zich wilden vereenigen om
de slavernij te onderdrukken, zonder
eenige nevenbedoeling, dan zou men
daarin wel spoedig slagen. Dat was
ook de meening van den eerwaarden
Kerkvorst; hij wist te bewerken, dat
het denkbeeld eener internationale
conferentie over den slavenhandel te
Brussel bijeenkwam. Ook onze Re
geering was als belanghebbende, en
als mede-onderteekenares van het ver
drag van Berlijn hetwelk den Congo-
staat had doen geboren worden, bij
die samenkomst vertegenwoordigd.
Doch niet slechts het onderwerp
van de conferentie, ook de bestuurs
kosten van het Congo-gebied kwam
daar ter sprake. Als Koning van dien
Staat, prijkende met den naam van
Potarko, moest Koning Leopold ook
zijn aandeel dragen in de kosten van
de maatregelen, welke ter bereiking
van het doel genomen zouden worden.
Het aangewezen middel bestond in
het heffen van tolrechten, en dit werd
ook voorgesteld. De Nederlandsche
vertegenwoordiger protesteerde tegen
de behandeling van dat onderwerp,
waarvoor hij geen opdracht had en
dat ook niet op het programma der
conferentie vermeld, doch er ter elf
der ure ingeschoven washij ver
klaarde dat Nederland zijn rechten
niet kon prijsgeven. Voor een tijdvak
van vijftien jaren was tot vrijen han
del besloten, en op dat besluit kon
geen inbreuk worden gemaakt. Ver
geefs waren de pogingen, om Neder
land van inzicht te doen veranderen,
ofschoon het weldra in zijn verzet
geheel alleen stond; vergeefs werd
betoogd, dat, indien niet werd toe
gegeven, het doel der conferentie ge
heel zou worden gemist. Volkomen
terecht werd hierop onzerzijds aan
gemerkt, dat liet niet onze schuld is,
dat in het plan der bijeenkomst een
nieuw vraagstuk werd opgenomen,
van welks oplossing in vooraf bepaal
den zin der hoofd-quaestie afhankelijk
werd verklaard; dat de mislukking
dus in geen geval aan ons is te wij
ten.
Sedert hebben zich enkele stemmen
ten onzen gunste doen hoorenin
Engelsche organen is ten lange laat
ste erkend, dat onze opvatting de
juiste is, dat onze houding goedkeu
ring verdient. Ook sommige Fransche
bladen lieten zich in dien zin uit.
Veel luider en veel heftiger is daar
entegen de afkeuring. Dat een man
als kardinaal Lavigerie de mislukking
van zijn plan betreurt, is zeer ver
klaarbaar; dat hij zijn teleurstelling
uitdrukt in een gemoedelijk schrijven
aan onzen Koning, waarin hij op aan
doenlijke manier smeekt de onder-
teekening van Z. M. op de Congo-
acte te zien verschijnen, zal bijna doen
vermoeden dat Z. Eminentie niet op
de hoogte is van het constitutioneel
recht, indien zulks van een man van
die scherpzinnigheid kon verwacht
worden. De Kardinaal tracht eenvou
dig te werken op het gemoed der
genen, die slechts een kant van het
vraagstuk bezien en daarom een ge
voel van verbittering over onze Hol-
landsche stijfhoofdigheid niet zullen
onderdrukken.
Erger maken het sommige Duitsche
sche bladen, die onzen strijd voor het
beginsel van den vrijhandel met wre
vel gadeslaan. Zij trachten de waarde
van onzen handel op het Congo-ge
bied te verkleinen, alsof dit iets af
deed aan de quaestie van het recht
Zij vertellen dat, zoo we thans geen
genoegen nemen met een tarief van
10 procent, later wel hoogere eischen
gedaan zullen worden. Ook dat laat
ons volmaakt koudals de termijn
van den vrijdom is verstreken, kan
men de zaken opnieuw regelen, en al
zou men dan overeenkomen het Ame-
rikaansch stelsel toe te passen, dat
moeten de heeren maar zelf weten.
Maar voor het oogenblik moet de vrij
dom gehandhaafd blijven en behoort
naar andere middelen voor de be-
stuursuitgaven te worden gezocht.
Eindelijk gaat het Keulsch orgaan
zelfs dreigen. Wij, Nederlanders, zijn
onhandelbare lui; onze Regeering
weet van geen inschikkelijkheid. In
de quaestie van den letterkundige
eigendom, bij de regeling van de
zalmvisscherij, overal bleven wij stijf
op onze stukken staan. In de zaak
der Rijn-visscherij hebben we toege
geven. uit vrees voor den machti
gen Duitschen nabuur! Hoeedel-
moedig niet waar, om een bewijs van
vriendschappelijke gezindheid nader
hand toe te schrijven aan zulk een
beweegreden! Ja, het Franschenha-
tend orgaan gaat in zijn verbittering
zóóver, dat het als gezaghebbend aan
haalt, het oordeel van een niet ge
noemden Franschen staatsman, die
kort r.a den afloop der conferentie
zou gezegd hebben»I1 en cuira aux
Pays-Bas!" en er nog bij te voe
gen »Vele diplomaten komen er rond
voor uit, dat het tijd wordt om dat
eigenzinnige kleine staatje eens een
harde les te geven."
Bij al dat gezwets kunnen wij onze
kalmte bewaren. Als wij liet recht
aan onze zijde hebben, is onze zede
lijke kracht groot. Alleen hopen en ver
wachten we, dat onze Minister van
Buitenlandsche Zaken de eerste ge
legenheid te baat zal nemen om, voor
zooverre de vaderlandsche belangen
het toelaten, het volle licht van dit
vraagstuk te doen opgaan.
Een lezer van het Hdbl. schrijft uit
Apeldoorn
«Ons, buitenlui, is het nu eenmaal niet
vergund 's avonds een Kalverstraatje te
maken" of eens naar Possart te gaan,
wij zoeken onze verpoozing dus maar in
de vrije natuur. Gelukkig, dat onze
heerlijke omgeving voor dat doel afwis
seling genoeg aanbiedt. Onwillekeurig
echter ben ik den laatsten tijd herhaal
delijk langs het vorstelijk verblijf, Het
Loo afgedwaald. Waarom? Ik geloof
omdat de kranten, vooral de buitenland
sche, sinds de jongste veertien dagen er
telkens onze aandacht op bepalen.
«De bekentenis moet mij echter van
het hart, dat de inhoud dier berichten
alles behalve strookt met het gewone
aanzien van Het Loo en het gewone doen
en laten der Koningin, zooals wij dat hier
in de laatste jaren hebben leeren kennen.
«Evenals altijd zijn de gordijnen 'savonds
opgehaald en ziet men gezellig verlichte
vensters Evenals altijd ontwaart men aan
't eind der ruime vestibule een paar lam
pen met roodgetinte kappen, bestemd voor
Hare Majesteit, die gelijk elke vrouw eens
een dagblad inziet, een boek leest en
haar briefwisseling bijhoudt, welke, blij-
Niets was treffender dan de aanblik,
welke deze prachtige kerk aanbood. De
lijst was de schilderij geheel waardig,
en inderdaad, de zegevierende bergbe
woners stonden daar op hunne plaats
tegenover die ijzeren en bronzen krijgers,
welke daar onder het gewelf van dien
tempel zich bevinden. In 1560 door de
architecten Nicolas Deusinger van Augs
burg en Mario della Bella gebouwd, biedt
zij een zonderling mengsel aan van den
Gothischen en Italiaanschen stijlhet
genie der beide bouworden is er op eene
kunstige wijze vereenigd. Deze kerk be
vat het graf van Maximiliaan. Het reus
achtige praalgraf des keizers boven diens
standbeeld, een meesterstuk van Luigi
el Duca, een Venetiaansch beeldhouwerij
is, met zijne vier en twintig bas-reliefs
van Corrarisch marmer, een kunstwerk
van Gollin de Michln. Het is van het
overige der kerk gescheiden door een
prachtig ijzeren hek, dat de Boheemer
kunstenaar kunstig versierd heeft met
het keizerlijke wapen. Rondom dit praal,
graf verheffen zich acht en twintig bron
zen standbeelden van even fier voorko
men het zijn koningen, prinsen en prin-
cessen in de kleederdracht van hun tijd
het is de fabelachtige Arthur, Godfried
van Bouillon met de doornenkroon des
Zaligmakers op de slapen, ter herinne
ring aan de verovering van Jeruzalem,
Joruzalem, Theodorik, koning der Gothen,
Clovis koning der Franken, Albert de
Wijze. Karei de Stoute, Maria Blansehe
Sforza, Margareta Maustache. Al die bron
zen beelden, met hunne vreemde wapen
rustingen, hun gewaad met wijde plooien,
schijnen te leven, en hun voorkomen ver
plaatst den aanschouwer in den geest
naar een andere eeuw. Het schip en het
koor zijn nog bezet met een aantal an
dere ijzeren en bronzen beelden, die het
decoratief voltooien.
Op den dag toen de eenvoudige berg
bewoner biddend lag neergeknield aan de
voeten van Maximiliaan, vermoedde hij
weinig dat ook zijn standbeeld zich wel
dra met die groep van vorsten vereeni
gen zou, in welker midden de herbergier
van het Sand eene eervolle plaats beklee-
den zou. Nadat hij zijn gebed had vol
bracht, zeide Hofer tot Gustave:
«Het oogenblik is daar dat wij moeten
scheiden, keer dan naar uwen generaal
terug en zeg hem wat gij gezien hebt.
Hij heeft nog slechts weinige manschap
pen rondom zich, hij zou zich kunnen
laten doodschieten, dat is liet eenige.
Laat hem gewapend en met krijgseer de
stad verlaten, elke voorwaarde die hij
stellen wil, zij hem toegestaan. Ga heen
en kom spoedig terug, want ik heb moeite
het vuur mijner makkers te bedwingen."
Van zijne onmacht bewust moest Bis-
son toegeven. Toen alles bepaald was
kwam de kapitein, gereed om met zijne
batterij te vertrekken, van Hofer afscheid
nemen.
«Wat er ook gebeure," zeide de Tyro-
ler, «bekend dat gij te St. Leonard de
zaden van dankbaarheid hebt uitgezaaid
Men zal er u nooit vergeten. Vaarwel, en
hoe hard het ook zij, elk onzer vervulle
zijn plicht."
Gustave drukte Hofer de hand.
«Wij zullen elkander wederzien, op het
slagveld misschien, en, vervolgens in vre
destijd...."
Aarzelend hield hij op, doch vervolgde
daarna met een minder, vasten toon:
«De dood kan mij treffen, maar zeg
aan Wilhelmine
Hofer glimlachte over de aandoening
van den kapitein.
«Goed, goed," antwoordde hij met na
druk op elk woord, «zij zal u wachten
Hetzij dan nu tot wederziens, en zoo u
in Tyrol het een of ander mocht gebeu
ren, noem dan slechts mijn naam en
schrijf mij
De beide krijgslieden scheidden. Gus
tave sloeg den weg in naar Italië met
de Fransche troepen, en Hofer zette zijne
geduchte plannen voort.
Op eenige mijlen van Inspruck, werd
de jonge officier door een bergbewoner
aangesproken, dien hij zich flauw herin
nerde te St. Leonard ontmoet te hebben.
De nieuw aangekomene verzocht den
kapitein hem wel bij generaal Bisson te
willen geleiden. Gustave stond hem zijn
verzoek toe, maar, zonder zich zeiven
den indruk te kunnen verklareD, dien deze
jongeling op hem maakte, voldeed hij
met weerzin aan diens verlangen en on
willekeurig zeide hij tot zich zelf «een
spion."
Indien wij in bijzonderheden treden
wilden van den krijg, dien Hofer en zijne
strijdmakkers voerde, zouden wij er een
boekdeel van kunnen vullen;dat boekdeel
echter bestaat, het is uit de vaderlands
lievende pen van een Duitscher met bil
lijken hoogmoed gevloeid. Na de inneming
van Inspruck leden de Beierschen de eene
nederlaag na de andere. Haspinger, de
kapucyner, een soort van kluizenaar van
Copmanhur, Specbacker, de bestuurder
van den opstand, deden hun groote ver
liezen lijdenHofer was weldra meester
van Duitsch- en Italiaansch-Tyrol, en zelfs
opende de vesting Kufstein voor hem hare
poorten. Oostenrijk echter, in plaats van
die heldhaftige boeren, die voor dien
Staat zegevierden en hun leven opofferden
te schragen, verleende hun echter zwak
ke en gevaarlijke hulp, eenige soldaten,
een niets beduidend veldheer en een nog
minder beduidender gouverneur. Het riep
te Brixen eene Statenvergadering bijeen.
«Helaas! helaas!" zeide Hofer, het zijn
florijnen, geweren, levensmiddelen, ka
nonnen die wij behoeven, en geen woor
den I"
En hij schreide als een kind.
Nog eenmaal echter zegevierden de
Fransche wapenen over de Oostenrijksche.
Het Fransch-Beiersche leger naderde de
grenzen van Tyrol. Maarschalk Lefébre
en generaal de Uride hadden weldra de
Duitschers van Chasteler tot onderwer
ping gebracht. De Tyrolsche opstande
lingen moesten alleen den zich samen-
pakkenden storm het hoofd bieden, maar
Hofer besloot dien te trolseeren. Hij week
terug op den Brenner, Inspruck aan den
vijand overlatende, alwaar deze dan ook
den 17 Mei '1809 binnenliok.
(Wordt vervolgd).