NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT en GELDERLAND.
HET BOOTHUIS.
binnenland.
No. 86.
Zaterdag 25 October 1890.
Negentiende jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
LEGES.
Feuilleton.
COUHANT.
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Kijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukkeu en berichten iutezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Dezer (lagen hebben we kannen
lezen van zekere «opgewondenheid"
die onder de ambtenaren van de de
partementen heerschte naar aanlei
ding van de leges, gedeeltelijk ten
hunnen behoeve te betalen door de
administrateurs van de gewezen Rijn
spoorwegmaatschappij voor het som
metje van 38 millioen, de aandeel
houders uitbetaald voor de overdracht
harer bezittingen.
Wij gelooven te mogen constatee-
ren, dat die opgewondenheid binnen re-
.delijke grenzen beperkt is gebleven;
we hebben althans niet vart bijzon
dere ongelukken gehoord, evenmin
als van dwaze stukken, door sommige
dier heeren uitgehaald in 't vooruit
zicht van den gouden regen, die hen
weldra zou overstelpen. Wel is er
verteld, dat gezegde administrateurs
er eenvoudig voor bedankten, voor
het eerst van hun leven bewerende,
dat het Koninklijk Besluit, de heffing
van leges betreffende, geen rechts
kracht bezit als zijnde niet op wet
telijke wijze afgekondigd, alsmede, dat
onmiddellijk de staat bij deurwaar-
ders-exploit tot uitbetaling dier gelden
heeft gesommeerd. De beslissing van
den rechter zal dus worden ingeroe
pen.
Nu is bij ons de vraag gerezen
en wij gelooven dat meerderen er
over hebben nagedacht zonder het
antwoord te kunnen vinden wat
eigenlijk leges zijn, welk bestaans
recht zij hebben en welke plaats zij
innemen in de rei onzer administra
tieve instellingen.
Ook wij moeten in deze onze diepe
onkunde belijden. Wij zijn er niet
achter kunnen komen. Mocht iemand
ons willen inlichten, niets zou ons
aangenamer zijn.
Ja, men kan zich beroepen op zeker
gewoonterecht en de daarop rustende
wettelijke bepalingen, koninklijke be
sluiten, gewestelijke voorschriften en
plaatselijke verordeningen. Ieder, die
de hulp van de administratieve ambte
naren noodig heeft tot het bekomen
van zekere authentieke stukken en
bescheiden, moet daar iets van be
talen, en de opbrengst van deze be
lasting gaat voor een deel in de open
bare kas, komt voor de rest den
ambtenaren ten goede.
Maar nu zouden we wel eens wil
len vragen, in wiens dienst die ambte
naren eigenlijk zijn. Natuurlijk niet
in dien van ieder individu op zichzelf,
maar in den dienst der gemeenschap.
Doch de som der bijzondere belangen
vormt voor een groot deel hel alge
meen belang, en daarom zouden wij
het hoogst billijk achten als de dien
sten, die het beheer der genieenschap
door middel harer ondergeschikten
doet bewijzen aan particulieren, kos
teloos worden verstrekt. In den regel
hangt het niet van iemands goedvin
den af, of hij behoefte heeft aan
eenig authentiek stuk; gewoonlijk
wordt hem de verplichting, om over
te leggen, door eene of andere wet
voorgeschreven. Er zijn tal van per
sonen, die nagenoeg nooit zulk een
document hebben over te leggen
anderen, van wien dit ieder oogen-
blik wordt gevorderd. De laatsten
betalen dus een bijzondere belasting
op hen alleen toepasselijk, en dal
achten wij niet in overeenstemming
met de eischen der billijkheid.
Het is al erg genoeg, dat voor tal
van stukken zegelrecht wordt gehe
ven. Bijvoorbeeld van een geboorte-
acte. De meeste menschen kunnen
volstaan met door hun tegenwoor
digheid eenvoudig het bewijs te le
veren dat zij inderdaad zijn geboren
anderen moeten telkens dat voor hen
niet onbelangrijk feit op den datum
af zwart op wit kunnen aantoonen.
Met trouwacten gaat dat evenzoo.
Moet daarenboven nog betaald wor
den in den vorm van zekere tege
moetkoming aan de ambtenaren, die
deze stukken voor den belangheb
bende in orde brengen, dan wordt
er de zaak niet beter op.
Daarenboven werken de plaatselijke
verordeningen op het hellen van leges
niet gelijkmatig. In verreweg de
meeste gemeenten krijgen bijvoorbeeld
de onderwijzers, die een getuigschrift
van goed burgerlijk gedrag noodig
hebben voor een sollicitatie of om
examen te doen, welk document
volgens koninklijk besluit vrijgesteld
is van zegelbelasting, dat stuk gratis;
in enkele andere wordt het slechts
uitgereikt tegen betaling van leges.
Alweer dus een belasting die onge
lijkmatig drukt, en daarom te verwer
pen is. De ambtenaren zeiven moeten
ook dikwijls leges betalen van stukken
die zij in hun betrekking noodig
hebben, zoo wordt de een op con
tributie gesteld ten bate van den
ander, met dit voorbehoud, dat de
staat of de gemeente er ook zijn aan
deel van neemt.
Waarom zou niet in ons land de
bepaling kunnen gelden, dat elk offi
ciéél stuk, van hetwelk men voor een
of ander ddel behoefte heeft, voor
de eerste maal gratis wordt uitge
reikt, onder bepaling, dat bij vermis
sing een duplicaat tegen betaling
wordt verstrekt, terwijl dan het eerste
document kon worden gebezigd voor
alle doeleinden waartoe overlegging
vereischt is? Een jongeling krijgt een
geboorte-acte gratis, voor de inschrij
ving bij de nationale militie; wil hij
later gaan trouwen, dan mag hij het
zelfde stuk niet bezigen, maar moet
er een op zegel hebben. Is dat eigen
lijk niet een beetje onzinnig? Er zijn
stukken, die zekere verklaringen moe
ten geven omtrent het laatstverloopen
tijdvak, dus die na verloop van een
paar maanden verouderd zijnwelnu,
wat bezwaar zou het geven om die
met een kleine toevoeging ook geldig
te maken voor den tijd sedert de
laatste afgifte, en dit eveneens kos
teloos te doen? Misbruiken kunnen
daaruit moeielijk voortvloeien, en
men behoeft niet te vreezen dat het
publiek de openbare bureaux zal
platloopen om zich te voorzien van
onnoodige stukken. Daarentegen zou
het wel een zaak van openbaar be
lang zijn, indien elke familie er haar
archief op nahield, waarin gegevens
aanwezig zijn, officieel geconstateerd,
omtrent geboorte, huwelijk en over
lijden. Meerderen zouden tot den aan
leg van zoodanige verzameling, voor
latere nasporingen omtrent de ge
schiedenis iler familiën, van veel ge
wicht, overgaan indien zij de stukken
kosteloos konden verkrijgen veel om
slag behoefde daartoe niet gebezigd
te wordeneen zeer eenvoudige for
mule zou kunnen uitdrukken wat men
noodig heeft te weten.
In zekeren zin vormen de leges
een soort van fooien aan de ambte
naren, en wij zijn in beginsel tegen
eiken vorm van het fooienstelsel. Nu
weten we zeer goed, dat voor tal
van niet te ruim bezoldigde personen
hun aandeel in de leges een bijslag
uitmaakt op hun tractement waar
evenwel tegenover staat dat zij, wier
aandeel het grootst is, dergelijke
aanvulling volstrekt niet noodig heb
ben. Wat de eerstgenoemde klasse
van ambtenaren betreft, wij zouden
ongaarne adviseeren dat deel van hun
inkomsten zonder vergoeding te laten
vervallen, maar dat behoeft ook niet.
Men converteere deze veranderlijke
baten in een vast bedrag, en voege
dat bij hun salaris. Dan is de zaak
opeens gezond. De schatkist kan wel
licht dat geld niet missen, maar ook
deze overweging is niet in staat ons
in het heffen van leges te doen be
rusten. Eenzijdig werkende belastin
gen passen niet in het kader van
onzen tijd, en behooren te worden
opgeruimd.
Dat aan dezen wensch in de eerste
drie maanden gevolg zal worden ge
geven, gelooven we niet. Men legt
zich zoo gemakkelijk neder bij het
bestaande, al moet ieder erkennen
dat het geen zin heeft: Hervormingen
zijn uiterst moeielijk.
Het monument voor den dichter
W. J. Hofdijk, opgericht op zijn graf op
het kerkhof te Rosendaal bij Arnhem,
wordt 28 October, 's namiddags te 2 uur,
door het Hofdijk-comité aan de familie
Hofdijk overgedragen.
Onder bevel ran den eersten luite
nant der infanterie W. N. Scheib, zal den
25sten October van Harderwijk naar Am
sterdam een detachement suppletietroepen
vertrekken, sterk 40 man, benevens 4
onderofficieren, met bestemming naar
Neèrlandsch-Indië, aan boord van het
stoomschip Prinses Wilhelmina. Tot
medegeleide van dit transport zijn aan
gewezen de tweede luitenants der infan
terie H. Lamberts en S. van Hulsteijn,
benevens de tweede luitenant der cava
lerie W. F. Herfkens.
Eerstdaags zal, naar wij vernemen,
weder een gedeelte van het nieuwe Mer-
wedekanaal voor de scheepvaart worden
opengesteld, nl. van Smal-Weesp tot
Nigtevecht. Amst. Ct.
Tegen den gewezen len klerk G.
W. F. uit de bank van leening te Nij
megen, die 530 panden uit deze bank
verduisterde en ten eigen bate verkocht
of deed verkoopen, waardoor hij het
meermalen opgegeven groot nadeel aan
die bank toebracht, is door het O. M.
bij de rechtbank te Arnhem 4 jaar gev.
geëischt.
Men meldt aan het Utr. Dybl.:
Den 14. December a. s. zal 'het 45
jaren geleden zijn, dat de algemeen ge
achte oudste predikant der Ned. Herv.
gemeente ds. J. C. Verhoell alhier, te
Elden tot herder en leeraar werd beves
tigd. Hij was later achtereenvolgens pre
dikant te Sluis tot 1849 en te Amersfoort
tot 1859, vanwaar hij naar Utrecht be
roepen en alhier den 2 Sept. 1860 be
vestigd werd.
Steeds is hij ijverig werkzaam voor de
belangen van de Ned. Herv. gemeente
niet alleen, maar voor de in- en uitwen
dige zending in het algemeen.
Nog vele jaren mogen hem gegeven
zijn.
EERSTE HOOFDSTUK.
De postwagen.
2) Zij was de eenige niet, die daar wachtte,
want met haar stonden er nog acht vrou
wen en dochters, en twee oude mannen
en een knaap op den uitkijk, allen goed
in hunne dikke jassen, doeken en man
tels gedoken, en uitgerust om de onguur
heden van het weder te trotseeren, ten
einde de dierbaren het eerst te begroe
ten, die van de stad huiswaarts keerden.
De staljongens van de «Zeemeeuw" waren
ook op straat, de eene met een lantaarn,
de andere met een kruiwagen, zich blijk
baar gereed houdende om de goederen
aan hun adres te bezorgen, terwijl hij
nu op de toppen zijner vingers blies, als
bevond hij zich op den Mont Blanc.
Niemand was er die acht op het meisje
sloeg, dat onze aandacht tot zich getrok
ken heeft in wie wij tot aan het eind
van dit verhaal belang moeten blijven
stellen, of het geheele verhaal verliest
zijne waarde en het meisje sloeg acht
op niemand. Zij was ongeduldiger dan
al die anderen, toen de oude torenklok
negen uur sloeg, en voor het kwartier
over negen gespeeld had, had zij de «Zee
meeuw" reeds achter zich want men
brandde gas te Upham, en zelfs werden
de weinige straten er door verlicht, wan
neer de maan waarschijnlijk niet schijnen
zou en liep met vluggen tred den weg
op, het rumoer waarin zij zich een oogen-
blik te voren bevond, achter zich laten
de, den wagen te gemoet. Na honderd
ellen of meer te zijn voortgegaan, bleef
het meisje stilstaan en luisterde, ging
nogmaals honderd el verder, luisterde
weder, en keerde toen naar de deur der
«Zeemeeuw" met langzamen tred, want
de wind woei haar nu juist in het ge
zicht en wel met zulk eene hevigheid, dat
hij haar bijna belette voort te gaan of
adem te halen.
«Zoo die norsche man, achter dat ven
ster eens in plaats van scherts ernst ge
sproken had, en de wagen lag eens te
Egford Heuvel het ondeiste boven!"
fluisterde zij in zich zelve, toen zij de
herberg weder bereikt had. Dat was eene
akelige gedachte, die haar zeuwachtig
maakte, en schoon zij tot hiertoe zich
op zekeren afstand gehouden had zoo
als de zedige armoede zich immer van
de meei gegoede verwijderd houdt
bleef zij nu op eens naast een meisje
stil staan, dat een jaar jonger scheen dan
zij en met hare moeder gekomen was.
«Ik denk toch niet dat er een ongeluk
met den postwagen gebeurd zal zijn?"
zeide zij op eens op beschroomde toon.
«Lieve hemel, ik hoop hel niet!" riep
het meisje. „Moeder, hoort gij wat deze
jonge dit meisje zegt?" voegde zij er
bij, na eerst de kleur en de kwaliteit
van den doek bij het lamplicht bekeken
te hebben, en met de scherpheid eener
vrouw, reeds wist wie zij voor zich had.
«Goede gunst, ja, zeker hoor ik dat!
Zou er den wagen iets overkomen zijn?
Lieve hemel! Zeg eens, stalknecht!"
«Hoe komt de wagen zoo laat? Dit
meisje denkt dat er een ongeluk onder
weg gebeurd is."
«Dat zeide ik juist niet," viel het meisje
haar in de reden, zich met zekere bits
heid tot de voorgaande spreekster wen
dende, die deze eene schrede deed terug-
dijnzen. Ik zou het niet gaarne denken,
voor de geheele wereld niet, te meer daar
het nog niet zoo heel laat is! Ik dacht
dat deze dame misschien gewoon was
hier op hare vrienden te wachten, en dus
ook weten zou of het wachten iets bui
tengewoons is of niet."
«O,'t is dikwijls laat; 't is bijna altijd
zoo," bromde de stalknecht. «Het leert
de menschen goed uitkijken en geduld
krijgen, of zij het willen of niet."
«Maar hij komt toch altijd ten lange
laatste," begon de andere stalknecht, die
op den kruiwagen zat. «Drie en dertig
jaren lang heeft deze postwagen naar
Ilpham gereden en geen ander ongeluk
gehad dan nu en dan een wiel te ver
liezen en een paar schouders uit het lid
van zulke dwazen, die niet in den wagen
bleven zitten, als hij omviel."
«Zoo, en is het dan geen drie en der
tig jaar geleden, dat de oude Joe Simes
zijn nek gebroken heeft," zeide de stal
knecht, die gebelgd scheen, dat de ander
zijn neus in het gesprek gestoken had.
«Ja, dat's waar."
«En is het geen drie en dertig jaar
geleden dat die heer van boven af viel
en dood als een pier werd weggedragen,
hé?"
«Hij is er met opzet afgesprongen, zeg
ik je; dat was de schuld van den post
wagen niet."
«Dat's niet waar."
De man met den kruiwagen stond ge
reed zijne zaak zoo goed hij kon te gaan
bewijzen, toen men het horengeschal in
de verte vernam. Dit bracht meer leven
op het tooneel; men zag mannen en
vrouwen hunne deuren opendoen, om
naar de nieuw aangekomenen te zien;
de waard uit de «Zeemeeuw" had zijn
hoed opgezet en een dikke bouffante orn
gedaan en kwam naar buiten, terwijl het
meisje dat zoo verlangend had uitgezien,
in de overmaat van blijdschap, die zich
van haar scheen meester gemaakt te
hebben, in het geheim in hare handen
klapte.
«Daar komt hij toch!"
«Uw man toch niet!" riep de jonge
dame, die zij het eerst had toegesproken
en wier nieuwsgierigheid blijkbaar was
opgewekt.
«Neen, dat is niet waarschijnlijk," ant
woordde het meisje met een korten, maar
niet onnatuurlijken lach. «Indiër. o,
lieve hemel! er is toch ten slotte 't een
of ander gebeurd!"
De menschen rondom haar zagen met
meer oplettendheid naar den naderenden
postwagen, maar zagen niets dat bij hen
een oogenblik vrees kon verwekken. Het
meisje had het scherpste gezicht of de
zwakste zenuwen. De vier paarden kwa
men met hunnen rammelenden wagen te
Ilpham aan; de conducteur blies, achter
op slaande, vroolijk op zijn horen, de
gestalten die boven op den wagen zaten
schenen zeer op hun gemak hunne tal-
looze cigaren te rooken, oordeelende naar
al die heldere roode vuurvlekjes, die de