'Tieuv,
UTRECHT si
UTRECHT" en%3P.s?
HET B00THUÏ&
De Dnitsche Keizer als paeilagoog.
No. 100.
VERSCHIJIVT WOENSDAG EN ZATERDAG."
VERSCHIJNT WOENSDAG EN Utr-
Feuilleton.
u s
ior het geheele Rijk.
ent.
Vrijdag.
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, A
mersfoort.
Rechts de halve be- leveren
101-,
bij den gemeente-ontvanger.
Het is verboden dit kenteeken aan an-
rera" a/tegeVen of in gebruik te geven,
abp boden is aan een
Bf»® ee^ aanJ?egeven als
"'"'en van dn u r.ani dei,
rOPPE'1
abonnementsprijs:
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk.
afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten iutezendeu uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Men verzoekt
het bericht voorkomende"*?
ranten, als zoude Hare Majesteit Öe
in in de afgeloopen week in eene arrest-
de zijn uitgereden, op eene dwaling moet
berusten.
Immers Hare Majesteit heeft het paleis
nog met anders dan in een -gesloten rij
tuig verlaten. Van het uitrijden in eene
arieslede kan uit den aard der zaak ge-
- r .T-i»y |n('e ('en zwaren rouw geen sprake
'tUl oVpaald d.t
Uitgever A. M. SLOTHOUWER, Amersfoort, j enciiy^
per-
on-
pc- rttan h
stond" hem eene strai t
geèvenredigd is aan
door wordt teweeggebi
nul; en voor al die nullenVórdt
zoo veel verzwaard.
Prof. Verdam komt in den Volkss'
manak van «'t Nut" op tegen het oi.
Hollandsche woord «voorradig," dat zui
er Duitsch is, terwijl onze taal er de
goed Nederlandsche uitdrukking «voor-
handen" voor bezit.
Op het eind der vorige week
woonde Keizer Wilhelm de opening
bij van de te Berlijn gehouden con
ferentie voor de hervorming van het
hooger onderwijs, en hield daarbij
eene redevoering, die veel indruk heeft
gemaakt op deskundigen, alsmede op
hen die meenen het te zijn. Dewijl
in dat openingswoord tal van dingen
zijn gezegd, die niet alleen Duitsch-
land betreffen, maar internationaal
genoemd mogen worden, veroorloven
wij ons er even bij stil te staan.
De quaestie, door den Keizer be
handeld, betrof eigenlijk den inhoud
en de richting van het gymnasiaal,
dus van het voorbereidend hooger
onderwijs. De klacht, dat van de leer
lingen te veel wordt gevorderd, dat
de hersens worden overladen, vond
in zijn toespraak weerklank. Ook bij
ons is zij allesbehalve nieuw. Maar
is zij ook gegrond?
Bij het zoeken naar een antwoord
kiest men niet als uitgangspunt het
onderwijs zelf, men neemt slechts
waar, en dat nog hoogst oppervlak
kig, den invloed, dien het op de leer
lingen uitoefent. Dat is, als hij met
verstand wordt bewandeld, de goede
weg om tot een juist oordeel te ko
men, zal mqn zeggen. Ja, maar dan
moet ook rekening gehouden worden
met den toestand van den leerling,
met zijn geestelijk en lichamelijk
draagvermogen. Voor den zwakke is
de lichtste last reeds overlading. En
op dezen gewichtigen factor wordt
te weinig acht geslagen.
Wie zijn het, die onder de zwaarte
hunner taak bezwijken? Zijn het de
flinke, gezonde knapen, met normale
hersenen, aan arbeid, aan orde ge
wend, die een geregelde levenswijze
volgen, en niet overprikkeld worden
door zingenot of verkeerde lectuur?
Of zijn het die wezenlijk ongelukkige
tobbers, die men naar een inrichting
van hooger of middelbaar onderwijs
zendt, omdat hun ouders het wel zelf zijn opleiding ontving, zich een-
kunnen betalen en zij zich niet op
jeugdigen leeftijd behoeven in te span
nen ten einde zoo spoedig mogelijk
in eigen onderhoud te kunnen voor
zien, zonder te vragen of zij aan
leg bezitten voor ernstige studie,
zonder zelfs in aanmerking te nemen
of hun lichamelijke toestand wel ver
oorlooft, den moeielijken arbeid vol
te houden en te voltooien
In Duitschland heeft men treurige
ervaringen opgedaan: er zijn zelf
moorden gepleegd door knapen van
vijftien of zestien jaar, omdat zij
bij een overgangs-examen niet waren
geslaagd. Aan wie de schuld? Het
onderwijs kan en mag zich niet schik
ken naar de onbekwamen, en een
leerprogramma, voor dezulken pas
klaar gemaakt, zou bedroefd weinig
te beteekenen hebben. De fout is een
voudig dat men een eekhorentje voor
een vrachtwagen spant, en een vleer
muis voor den postdienst wil dres-
seeren.
Inkrimping der leerstof, ziet daar
de eisch, van welks bevrediging men
en ook de Keizer verbetering
verwacht. En natuurlijk moet dan de
studie der Oude talen en haar let
terkunde, moet de kennis der Oudheid
het ontgelden.
Wij, die niet het voorrecht eener
klassieke opleiding hebben genoten,
kunnen in deze moeielijk een oordeel
vellen. Toch, als wij nagaan het
standpunt, door onze mannen van
wetenschap en door hun collega's in
Duitschland bereikt, die voor het
meerendeel langs den klassieken weg
gekomen zijn tot die rijpheid van
geest, welke hun geschikt maakte tot
de zelfstandige studie voor hun speci
aal vak, als wij vernemen hoe ook
hier te lande de professoren een
grondige kennis der oude talen be
schouwen als het opvoedingsmiddel
bij uitnemendheid; hoe op den
zelfden dag, dat de Keizer zijn rede
voering uitsprak, de 61 professoren
van de universiteit te Bonn, waar hij
pang verklaard hebben voor het on
beperkt behoud van het humanisme
bij het gymnasiaal onderwijs, dan
vinden wij in al die feiten toch wel
een aanmaning tot voorzichtigheid in
het uitspreken eener meening over
eenkomstig het gevoelen des Keizers.
De Keizer verlangt dat de school
meer nationaal zij. Zij moet geen
jonge Grieken en Romeinen kweeken,
maar Duitschers. Niet de geschiedenis
der Oudheid, maar die van het Duit-
sche Rijk, en inzonderheid zijn
nieuwere historie, moet op den voor
grond staan.
Het is niet onwaarschijnlijk, dat
deze woorden toejuiching zullen vin
den. Doch laat ons er even over na
denken. Moet werkelijk de school zich
uitsluitend toeleggen op het vormen
van Duitschers, Franschen, Italianen
en Nederlanders? Wij gelooven dat
zij in de eerste plaats haar leerlingen
heeft op te leiden tot menschen. Een
bekrompen en onzijdig nationalisme
deed en doet aan de wereld ontzet
tend veel kwaad aan dit gevoel heb
ben wij de veelvuldige oorlogen en
den hedendaagschen staat van gewa-
penden vrede te wijten. Doch ziet nu
eens die mannen van de wetenschap,
uit alle landen samengekomen op in
ternationale congressen, hoezeer
weten zij elkander te waardeeren,
hoe hoog zich te verheffen boven de
ijdelheid en de wraakgierigheid, den
zoogenaamden »nationalen" trots der
menigte! Dat komt, omdat hun blik
zooveel ruimer is geworden door de
studie, omdat zij hun kring niet be
perkt achten door staatkundige gren
zen. Zijn die geleerden dan minder
oprechte vaderlanders dan de minder
ontwikkelden, of zouden zij nog vu
riger ijveren voor de eer, de vrijheid,
de zelfstandigheid, de onafhankelijk
heid van hun vaderland, indien zij
minder met klassieke wijsheid gevoed
waren geworden Wij betwijfelen het
ten sterkste. Evenmin als een wei-
opgevat cosmopolitisme in strijd is
^-IfL 'n dezelfden almanak wordt van 17
sliefdf. ft *>tóP?»enten van »'t Nut" medeeedeel.l
met de vaderlandsliefde
de beginselen van humaniteit, tn
kennismaking met de denkbeelaöu*
der Ouden aankweekt, in tegenspraak
met een gezond nationaliteitsgevoel.
Het spreekt vanzelf, om te arbeiden
voor het behoud en de ontwikkeling
der staatsinstellingen, behoort men
die te kennen in haar oorsprong en
wording, en wanneer een jonge man
wèl de staatkundige inrichting van de
Romeinsche Republiek, maar niet die
van het Koninkrijk der Nederlanden
kent, dan is zijn opleiding hoogst
gebrekkig geweest; doch wij zien vol
strekt niet in dat het een het andere
uitsluit.
De Keizer ziet in wijziging en in
krimping van de programma's der
gymnasiën en middelbare scholen een
middel om het dreigend gevaar van
een wetenschappelijk proletariaat te
ontgaan. Wij begrijpen dat niet. Jon
gelui, die den cursus niet kunnen
volgen, en dus mislukken, worden
journalist en gaan de massa opstoken
om haar tot hun eigen ontevreden
stemmingte brengen,zegt demonarch.
Er is reden om te gelooven, dat Z. M.
wel wat ongunstig denkt over de die
naren van »de koningin der aarde,"
doch dat moet hijzelf weten. Meer
recht van bestaan zou de meening
hebben, dat het effenen van de baan,
het gemakkelijker maken van den
weg door inkrimping van de leerstof,
de massa der middelmatigen, die
mededingen naar plaatsen welke alleen
den uitmuntenden toekomen, sterk
zal doen vermeerderen, en kansen van
welslagen zal aanbieden aan menig
een, die veeleer in lagere rangen
nuttig werkzaam zou kunnen zijn. Ook
voor Nederland geldt die opmerking;
stelt men de eischen lager, het zal
menigen stumper op de been doen
blijven, maar of de wetenschap in
het algemeen, of de hoogste belangen
der natie in het bijzonder, er wèl bij
zullen varen, is een andere vraag.
medegedeeld
ZU«voorradig" heb-
R., dat ook onder °n *'J.n V00rbÜi
recht zal gesproken'k4fjm°|" AP°-
Konings, worden beo!ötttlüeJ"
Tegen
at ook om
echt zal gesproken"
door drie verschillende ï..-. !rs
R. M. v. L., te Utrecht, voen>f
van zijne afwijkende meening, a'Jn', a.
al hetgeen de giondwet bepaalt omtrent
den Koning evenzeer geldt van de regee-
rende Koningin, omdat de grondwet, even
als onze andere wetten, het mannelijk
geslacht bezigende, daaronder ook de
vrouwelijke individu's begrijpt, tenzij de
wetsbepaling uit den aard der zaak of
expressis verbis niet op vrouwen toepas
selijk is. Omdat dus in onze grondwet
het woord «Koning" ook de regeerende
Koningin, zoo is het onjuist te zeggen,
dat volgens de grondwet de regeerende
Koningin «Koning" is. Ging de gevolg
trekking op, dat krachtens ait. 149 der
grondwet ook onder Koningin Wilbelmina
alom in het rijk recht moet worden ge
sproken «in naam des Konings", dan zou
evengoed uit art. 64 der grondwet kun
nen worden afgeleid, dat alleen de beel
tenis van een «Koning" op de muntspeciën
mag worden gesteld, en dat het omschrift
dus voortaan zou moeten luiden: «Wil-
helmina, Koning der Nederlanden."
Ten bewijze, dal dit de bedoeling der
grondwet niet kan zijn, haalt de heer
M. v. L. ook nog een art. 72, hetwelk
wil, dat in het formulier van afkondiging
der wetten, ingeval eene Koningin regeert
de daardoor noodige wijziging gebracht
wordt. Zijne slotsom is, dat zonder dat
eenige wijziging of herziening van de
grondwet vereisclrt wordt, thans overal
het woord «Koningin" kan worden ge
schreven, waar de grondwet van den Ko
ning spreekt.
De heer M. v. L. is hot echter met het
W. v. li. R. eens, dat in de artt. 430
en 436 wetb. v. B. R. en art. 43 der
notarieele wet de woorden «in naam des
Konings" sacramenteel zijn en zoolang
die artikelen niet gewijzigd zijn, door
griffiers en notarissen dienen te worden
gebruikt. Maar een voorstel om daarin
wijziging te brengen, kan z. i. niet uit
blijven.
Dit zelfde gevoelen wordt ook dooreen
der beide andere opponenten voorgestaan,
14) Hij had met den voorgaanden orga
nist zeer veel onaangenaamheden gehad
hoe dikwijls heeft het geen plaats dat
predikanten en kerkelijke beambten het
oneens zijn en hij had gehoopt^met
dezen nieuweling rust en vrede te zul
len hebben. Hij vraagde er niet naar
hoe zijn woorden, waren opgenomen,
maar vertrok met een «goeden morgen
Mr. Delancy," in de hoop dat hij dat
bovenmatig vertoon van muzikale kennis
met wortel en lak in den nieuwen kerke-
lijken bediende op eens had uitgeroeid.
Was Ned Delancy van een hardnek-
kigen aard een man, die zich met
kracht tegen zijne overheid wilde verzet
ten Wij zouden het bijna gelooven, zoo
wij naar de korte alleenspraak luisteren,
toen hij mei den hoed in de hand het
orgel verliet.
«Ik zal dezen avond een nog langer
naspel geven, om mijn geestelijken vriend
te doen zien, hoe ik over dat punt denk.
Ik heb het immers gezegd en noemde het
naspel tzeer goed."
Beneden gekomen zag hij Mrs. Simmonds
met hare katoenen handschoenen vooruit
gestoken en een groote katoenen para-
pluie er tusschen vasthoudende.
«Ik heb op u gewacht, mijnheer; ik
dacht dat gij nooit uit zoudt scheiden."
«Zoo, dus zijt gij ook van dat gevoe
len?" zeide Ned. «En wal verlangt gij
«Neem deze parapluie maar, mijnheer,"
zeide zij, terwijl hij van schrik voor het
verschoten voorwerp, dat aan zijne han
den zou worden toevertrouwd, terugdeins
de, »eD wees dan zoo goed de meid er
mede terug te zenden, terwijl ik wacht."
«Gij zijt wel goed, maar ik heb een
regenjas aan en gebruik nooit een para
pluie, dat heb ik eenmaal besloten. Doch
in dit geval wil ik er gebruik van maken,
maar eerst gij, dan zal ik wachten tot gij
hem mij zendt."
Wel had Mrs. Simmonds er nog veel
tegen in te brengen, maar Ned Delancy
bleef bij zijn besluit en het was onder
een gunstigen indruk over de beleefdheid
van haten huurder, dal zij de kerk verliet.
Deze had echter voor zijn gesprek met
Mrs. Simmonds reeds door eene kleine
opening der deur Anna Judge en haar
vader in het kerkportaal zien staan, dun
gekleed en zonder parapluie wachtende,
tot de bui voorbij zijn zou.
Hij was van Mrs. Simmonds ontslagen
en wilde zijne vrienden van den vorigen
avond juist naderen, toen George Day,
met zijne zuster en zijn vriend Aynard
hem ontmoetten. Zij wachtten op hun
rijtuig, waardoor zij ook op Ned Delancy
moesten wachten.
«Wel, waarde Ned, gij zijt een uitmun
tend speler! Hoe jammer dat gij niet
tracht naam te maken."
«Misschien heb ik dat reeds gedaan,
doch zonder gevolg."
«Neen, dat geloof ik niet. Vergun mij
dat ik u aan mijn vriend, Mr. Aynard
voorstelle, ofschoon dat nauwelijks tus
schen oude schoolkameraads noodig zijn
zal."
«Mij dunkt laat ons eerst de kerk ver
laten," zeide Ned, terwijl zij door de vleu
geldeur gingen en zich in het kerkportaal
bevonden met Judge en zijne dochter, de
eenigen, die nog door den regen werden
weerhouden. «Het doet mij veel genoegen,
Mr. Aynard," mompelde hij, terwijl hij
eene buiging maakte voor den langen
heer in liet zwart, aan wien hij was voor
gesteld en die zijn groet zeer uit de hoogte
beantwoordde, maar al zijne aandacht op
Anna Judge gevestigd had, althans hield
hij zich met iets veel belangrijkers bezig
dan met de verschijning van dien ouden
schoolkameraad te Ilpham.
Ned liet een blik vol verachting eenige
oogenblikken op den jongeling rusten,
wendde zich toen tot de derde der groep,
de ranke dame met hare blauwe oogen,
die zij voor een oogenblik nedersloeg,
toen hij haar aanzag, terwijl zij bloosde,
toen zij hem hare hand met de paarsche
glacé-handschoenen bijna beschroomd toe
reikte. Hij trachtte zich op zijn gemak
te vertoonen, haar op zijne gewone hem
eigene manier toe te spreken, haar bedaard
de hand te geven met den wensch dat
zij wel was en er nog een woord over
het onaangename weder hij te voegen;
maar hij gevoelde zich trotscher gestemd
dan gewoonlijk, terwijl zijne stem zeer
heesch was een natuurlijk gevolg van
het vochtige weer, meende hij. Hij gevoel
de het dat zijn hart sneller klopte, ofschoon
zij en de anderen, die met haar waren,
er niets van bemerkten want dit schoone
meisje zou eens zijne vrouw geworden
zijn. Zijne liefde was zoowel die des dich
ters als des mans geweest, en ofschoon
de wereld er de poëzie aan had ontnomen
en hij die liefde had overleefd, toch was
het voor hem eene beproeving haar onder
de oogen te komen, die hem eerst hare
liefde geschonken, hem beloofd had zijne
vrouw te zullen worden en hem daarna
onmeedoogend verstooten had. Hij noem
de haar niet bij den naam, dien haar
overleden echtgenoot haar gegeven had,
die een baronet zijnde haar den titel had
geschonken, welken misschien de laatste
kluister was, die zich tegen zijne liefde
nog deed gelden. Doch hij dacht daaraan
op het oogenblik niet, en toen het hem
een paar minuten later inviel, verwijderde
hij die gedachte van zich.
«Gij moet Ilpham wel zeer vervelend
vinden," merkte hij aan, nadat de eerste
plichtplegingen waren gewisseld en de
jonge weduwe, eene vrouw naar de we
reld als zij was, hem even onbeschroomd
in het gelaat zag als hij haar, zoodat hij
de reeds ontvangen uitnoodiging zonder
vrees te gemoet zag. Het verledene, dacht
hij, was voor hen beiden dood, even als
hunne liefde.
«Het is vervelendmaar eene stille
plaats bevalt mij zetr goed na al de drukte
van Londen."
«Ja, die verandering is groot."
«Dat is zij ook voor u. Het schijnt
zeer vreemd u de betrekking var, organist
in de kerk van Ilpham te zien waarne
men, Mr. Delancy."
«Juist een kolfje naar mijne hand
voor eenigen tijd ten minste ik geniet
de zeelucht en het brengt mij tevens wat
geld in den zak. Is dat uw rijtuig?"
«Het is van Mr. Aynard."
(Wordt vervolgd