NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
HET B00THmS\
No. 15.
Zaterdag 21 Februari 1891.
Twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Tevredenheid.
BINNENLAND.
Feuilleton.
FOORTSCHE
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 U.aaudou IFranco per post door het geheele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER. Amersfoort.
advertentien:
Van 1 6 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Eigenlijk is het wel wat dwaas, dit
onderwerp thans te behandelen. Wie
toch is tevreden en vooral, wie is het
in dezen tijd Gaat er niet door alle
rangen en lagen der maatschappij
een trilling van misnoegen, is niet
ieder overtuigd in de eerste plaats,
dat de algemeene toestanden niet
deugen, vervolgens en in verband
daarmee, dat de zijne een bij uitne
mendheid slechte is."
Maar wellicht kan het eenig nut
hebben, dat verschijnsel even te be
spreken. We kunnen daar de «sociale
quaestie" buiten latenals een of
ander geniaal sterveling te zijner tijd
een geschikt, dat is, voor toepassing
vatbaar middel ontdekt om haar wat
minder scherp te maken, dan zullen
we de mededeeling met dankbaarheid
ontvangen. Die «quaestie," en de
moeielijkheid barer oplossing zijn dan
ook niet de eenige, zijn zelfs niet de
voornaamste oorzaak van de onte
vredenheids-epidemie, die het heden-
daagsch menschengeslacht teistert.
Want tal van personen, wien het
vraagstuk van arbeidsregeling b.v.
en van loonsbepaling vrij onverschil
lig is, zijn ook ontevreden.
Was het vroeger dan beter?
Hoort eens, het is altijd gevaarlijk
vergelijkingen te maken tusschen
voorheen en thans. Wat tot het te
genwoordige behoort, heeft men voor
oogen, kan men met nauwkeurigheid
waarnemen; de dingen van het ver
leden heeft men van hooren zeggen,
en moet men uit onvolledige gegevens
opbouwen. De fantaisie heeft hierbij
vrij spel. Dat er vroeger ook weieens
en zelfs heel druk gemopperd werd,
mogen we veilig aannemen.
Intusschen, waarover is men mis
noegd? De meeste lui beklagen zich,
dat zij niet naar verdienste worden
beloond, zoodat zij buiten staat zijn
datgene te verwerven, waarop zij
meenen aanspraak te hebben. De
diensten, die zij aan de samenleving
bewijzen, zijn meer waard dan de
vruchten, welke de laatste ter hunner
beschikking stelt. Ja, als diezelfde
maatschappij maar oogen had voor
't geen zoo gemakkelijk te ontdekken
is, namelijk dat zij veel betere dien
sten konden aanbieden dan van hen
gevraagd worden; ais zij maar inde
gelegenheid worden gesteld al hun
talenten ten toon te spreiden, al hun
krachten in het licht te plaatsen,
dan zou men niet meer behoeven te
twijfelen of zij vroeger ook reden
hadden zich miskend en verongelijkt
te achten.
Wij kunnen ons licht voorstellen
dat er werkelijk gevallen zijn waarin
die griei geldig is. Gelijk er in het
leger wel luitenants gevonden worden
die in staat zouden zijn een bataljon
te kommar.deeren, ziet men in de amb
tenaarswereld wel ondergeschikten
die voor een chefs-betrekking zouden
passen, en in de gewone maatschappij
kleine winkeliers die een grossierszaak
zouden kunnen drijven of knechts
wien liet niet kwalijk zou afgaan
wanneer zij als baas moesten fungee-
ren. Een regeling, die precies eiken
man en elke vrouw zou brengen op
de plaats die voor hen geschikt is,
en omgekeerd uitsluitend voor de
uitnemendsten de allerbeste plaatsen
openstelt, is niet te vinden, en wie
nu van deze maatschappelijke onvol
komenheid alleen de nadeelen moet
ervaren, behoort niet bepaald tot de
gelukkigen.
Maar dit zoo zijnde, is het dan
wel aan te bevelen, het goede dat in
elke positie te bereiken is, eenvoudig
over het hoofd te zien en zich het
leven te verbitteren met klachten
over het onbereikbare Want let wel,
wie zoo eenzijdig de dingen bekijkt,
zal ook indien het hem gelukt een
of twee trappen hooger te komen,
door hetzelfde gevoel van ontevre
denheid als een onafscheidelijken
metgezel en kwelgeest vervolgd en
bijgehouden worden. Men ontloopt
dien evenmin als de bekende Friesclie
hardrijder zijn schaduw.
Tal van ontevredenen gelijken op
den vrek, die zijn geld op de spaar
bank zette of onder den grond stopte,
en middelerwijl leefde van afval, en
zich kleedde met lompen. Niet omdat
hij dat laatste zoo aangenaam vond
integendeel, eenmaal zou hij den dag
zien aanbreken waarop bij geld ge
noeg had om liet er royaal van te
nemen. Dan zou hij zich inrichten
als een heer en Doch ofschoon
zijn bezitting s'eeds toenam, er moest
altijd nog een beetje bij eer hij kon
zeggen genoeg te hebbentotdat
eindelijk zeker iemand aan zijn deur
klopte, die geen tijd had om later
nog eens terug te komen, en aan al
de droombeelden van toekomstig ge
not een eind maakte.
Zoo is het ook met den misnoegde,
die altijd peinst over meer en beter
In zedelijken zin leeft Dij als een
schooier. De bloemen langs zijn pad
ziet hij niet, of hij vertrapte ze in
zijn wrevelgeoorloofde genietingen,
die binnen zijn bereik liggen, laat
hij aan anderen over, omdat hij het
verkieselijk vindt zichzelven te ver
wonden met de geeselslagen van zijn
ontevredenheid. Valt hem een gedeel
telijke vervulling te benrl van 'tgeen
hij begeert, ook dat ontwapent
hem niet, want het is veel minder
dan 't geen hij meent dat hem rech
tens toekomt.
Wij zouden niet gaarne leven in
een maatschappij waarin ieder zicli
volkomen tevreden stelt met hetgeen
hij is en heeftwij geiooven dat het
daar zoo vervelend mogelijk zou we
zen, omdat alle prikkel tot vooruit
gang er zou ontbreken. Neen. er is
een soort van ontevredenheid, welker
noodzakelijkheid niemand zal ontken
nen ook op stoffelijk gebied moeten
we verder en hooger. Doch evenals
er tusschen den pas geschetsen vrek
en den man die eenvoudig alles op
maakt een middensoort bestaat, is er
ook een middenweg tusschen lijd
zame berusting en misnoegeneen
verstandig man geniet liet heden en
spaart naar vermogen voor de toe
komst. Zoo ook kunnen we verbete
ring wensclien niet alleen, maar ook
geoorloofde middelen aanwenden om
haar te verkrijgen, en tevens tiet
goede waardeeren dat de tegenwoor
dige toestand oplevert.
Er zijn onderscheiden oorzaken
van misnoegen niet zelden werken
zij samen bij hetzelfde individu. De
hoofdfout is eeu onjuiste taxatie. De
genietingen van rijkdom, van aanzien,
van macht worden overschatals men
eens gelegenheid had eventjes bij Von
Bismarck of bij Crispi te gaan infor-
meeren hoe dezen hierover denken,
zou misschien een andere zienswijze
zich opdringen. Ten tweede, het
is reeds gezegd, slaat men de te ver
krijgen goede dingen te laag aan.
En eindelijk heeft men een overdre
ven voorstelling van eigen talenten
of krachten. Miskende genieën zijn
er in overvloed onder de misnoegden
dezer dagen.
liet geneesmiddel tegen de kwaal
Indien we er een wisten, dat erg
samengesteld is, en uit moeielijk te
verkrijgen bestanddeelen moet wor
den gemaakt, we zouden hetgaame
aanbevelen, overtuigd dat de aanwen
ding algemeen zou worden. Onge
lukkig hebben we slechts eeu hoogst
eenvoudig recept, dat op de meest
natuurlijke wijze op de kwaal inwerkt,
en waarbij noch wetenschap, noch
kwakzalverij te pas komt. Omdat het
zoo is, zal men het niet gebruiken.
Tocli willen wij het opteekenen.
Vier deelen zelfkennis, vier deelen
begrip van de wezenlijke waarde der
bereikbare dingen, twee deelen onder
zoek naar de doorgaande stemming
van degenen wier positie men be
nijdt, dat alles, goed dooreen-
geschud met een ruime dozis dank
baarheid, en men verkrijgt een
geneesmiddel, dat een betamelijk
streven naar verbetering van zijn
toestand niet verloren doet gaan,
doch het houdt binnen de grenzen,
die men niet kan overschrijden op
stralTe van verlies van levensgeluk.
Ds. C. E. v. Koetsveld schrijft in het
Haagsche Dagblad: «Nog eene kleine
bijzonderheid uit het leven van den
Koning. Onder de uitgave mijner «Toe
spraken bij de graven van Oranje Nassau,
op zoo treurige wijze vertraagd, kwam
mij nog veel te binnen, dat ik in ons
Vorstenhuis beleefde, en daaronder één
trek, die zoo geheel den overleden Ko
ning teekent.
Het zal weldra 36 jaren zijn, dat ik
met een paar viienden het Idiotengesticht
oprichtte, en natuurlijk van heinde en ver
hiertoe de middelen opzocht. Het spreekt
van zelf, dat wii daarbij allereerst aan
den Koning dachten. Zoo mijn geheugen
mij niet bedriegt, was toen jhr. De Koek
zijn Thesaurier voor Zaken van weldadig
heid. Ik vervoegde mij dus allereerst tot
dezen; maar hij zeide mij, dat Zijn Ma
jesteit zoo van alle kanten was lastig ge-
allen voor weeshuizen en kindergestich-
ten, dat Hij eens voor altijd besloten had
daaraan niets te doen.
Ik deelde dit mijn vrienden mede:maar
wij begrepen toch niet vei antwoord te
zijn zoo wij 't niet gevraagd hadden.
Ofschoon ik toen nog in geenerlei be
trekking tot den koning stond, schreef ik
hem, behalve de efficiéele aanvraag per
soonlijk een blief, en vei zocht de heer
De Koek niet anders, dan dat die den
koning zelf zou worden gegeven of voor
gelezen; wat anders, bij een zoo groot
getal van aanvragen, niet alioos ge
schiedde.
Er verliepen eenige dagen, hoeveel
is mij ontgaan toen de Thesaurier mij
een bezoek biacht en zeide: «Ik breng
u liet antwoord aan de Commissie, en
gelijk >k u voorspeld heb, is het beslist
afwijzend."
Teleurgesteld antwoordde ik, dat wij
natuurlijk hierin moesten berusten. Doch
de heer De Koek ging nog niet heen,
haalde een couvert uit den zak en zeide;
Maar bier heb ik nog een antwoord van
Zijne Majesteit op uw brief, met de vrij
heid om den inhoud tot het door u ver-
34) «Maar dat weet jk wel, want ik zal
geen pistool op u afschieten en zal ook
wel zorgen, dat gij het niet op mij doen
kunt."
«Uw leven moet wel onbewolkt ge
weest zijn, Mr. Delancy," zeide Aynard,
«daar gij ernstige zaken zoo lichtzinnig
behandelt."
«Het leven is voor mij vol beproevin
gen geweest, welke ik doorstaan heb zon
der er door ontzenuwd te zijn."
Aynard stak zijne hand naar zijn glas
uit, en Ned Delancy, die op alles acht
gaf, bemerkte dat de hand beefde, ter
wijl zij den brandewijn aan de lippen
bracht.
Uwe grootste beproeving stond in
verband met Lady Burlinson, niet waar?"
«Dat meende ik vroeger. Doch wan
neer ik nu op dien tijd een onbevooroor-
deelden blik sla, ben ik er niet zoo ge
heel zeker van."
«Waart gij met haar verloofd vraagde
hij scherp.
«Ja, voor rrjjn twintigste jaar. Op mijn
een en twintigste werd het geheel en
voor goed verbroken."
«Dat heeft Day mij gezegd," zeide
Aynard, terwijl hij zijn ledig glas op ta
fel zette; «en daarom kwam ik heden in
uw gezelschap ten einde te zien, ja, te
trachten of wij niet samen als vrienden
konden omgaan. Ik deed dit op verzoek
van Day. Uw engagement werd dus met
wederzijdsch goedvinden verbroken, zon
der dat eene der beide partijen kon ge
zegd worden ontrouw gehandeld te heb
ben
«Dat is zoo."
«Maar gij hebt haar weder opgezocht,"
zeide Aynard met moeilijk te bedwingen
toorn«gij hebt u in den weg gesteld
tusschen haar en mij, daar gij wist dat
ik tiaar beminde, en het recht heb haar
te beminnen, en aldus tracht gij mij ter
elfder ure uit eene plaats te verdringen
om zelf die in te nemen. Ik zweer u dat
zij nimmer de uwe worden zal, zoo lang
ik leef!"
Hij sloeg met zijn vuist op de boeken,
die op de tafel lagen en waaruit een
stofwolk opsteeg; zijn gelaat werd pur
perrood van woede en de aderen van zijn
hoofd waren buitengewoon gezwollen.
Ned Delancy gevoelde dat dit de crisis
was en hij zich gereed moest houden
met dien man te worstelen, zoo zjjne
woede geheel losbarstte. Hij hield zijne
oogen steeds op zijne tegenpartij geves
tigd. gereed tegen eiken aanval van ge
weld, doch wel eenigszins twijfelende of
zijne eigene spierkracht zich wel met de
krankzinnige overspanning, waarin Aynard
verkeerde, zou kunnen melen.
Hugh Aynard ging voort op dezelfde
woeste wijze, met zijn eenen arm de
hevigste gebaren makende, om meer
kracht aan zijne wooiden bij te zetten.
«Ik heb mijn geheele leven getracht
eene viouw te vinden, die ik zou kunnen
beminnen, die ik wist dat |mij getrouw
zou zijn, en medelijden hebben met den
ongelukkige, dien achterdocht en snood
heid zoo gemaakt hebben. Dieviouwheb
ik in Clara Burlinson gevonden, en gij
zult mij haar niet ontrooven IDaartoe ben
ik de man niet!"
«Heb ik u gezegd dat het mijn voor
nemen was haar aan u te ontrukken?"
«Gisteren avond waart gij met haar.
Gij hadt al die oplettendheid voor haar.
welke ik de gelegenheid moest gehad
haar te bewijzen, Uwe list wist mij van
haar te verwijderen, en gij voerdet haar
naar het balkon. Zij voerde u terug naar
uw beider weleer en wist de oude liefde
in u op te wekken, en gij liet u gaarne
door haar leiden en geen uwer be
kommerde zich orn de smarten, die hier
brandden als in een vuuroven."
In zijne dolle opgewondenheid sloeg hij
met zijn vuist tegen het voorhoofd; hij
vervloekte hem, dien hij daar voor zich
had en de vrouw, welke hij zeide gereed
te zijn aan zijn ingebeelden mededinger
op te offeren.
«Gij zult op nnjn verzoek geen afstand
van haar doen. Dat kan ik van u niet
verwachten." zeide hij ten slotte, minder
woest; «en de pistolen zullen moeten
beslissen. Met dat doel heb ik u herwaarts
gebracht, Mr Delancy, niet met het denk
beeld om u te vermoorden, zooals gij
rneendet. Het is niet waarschijnlijk dat
wij beiden deze plaats levend verlaten
zullen het zal een strijd zijn op leven
en dood, mijnheer."
Bij deze woorden bukte hij over de
tafel, om naar het kisije met pistolen te
grijpen, waarop Delancy onmiddellijk zijne
hand legde, het eerste teeken tot verzet,
dat hij tot hiertoe gegeven had. De beide
mannen zwegen en staarden elkander
eenigen tijd aan, waarna de oogen van
Aynard om bestemd van zijn tegenstander
begonnen af te dwalen.
«Ik zal mij verdedigen, zoodra ik mij
daartoe door u gedwongen zie," zeide De
lancy, op kalmen maar stelligeq toon,
«doch#niet met pistolen, zoolang ik dat
kan verhinderen."
«Ik kan u niet in koelen bloede doo-
den," stotterde Aynard.
«Zoudt gij niet eerst eens overwegen
of het wel in het geheel noodig is te
vechten
«Ha! Gij doet van haar afstand? Hei
lig en plechtig, op uw woord van eer
wilt gij u dus verbinden geen poging
meer te wagen, om de hand van de zus
ter van Dokter Day te verkrijgen?"
«Dan zoudt gij denken dat ik bang
voor u was, Aynard, en op mijn woord,
dat ben ik niet," hernam Delancy; «en
daar niemand onzer de toekomst kan door
zien, geef ik aan niemand eenige belof
te."
«En waarom zoudt gij bet voor mij
zoeken te verbloemen, dat gij nog aan
haar denkt, als het meisje dat gij bemind
hebt."
«Neen, ik denk aan haar als aan de
vrouw van wie men spoedig hoorep zal,
dat zij gereed staat een ander huwelyk
aan te gaan, en te midden van het me
delijden dat ik met haai gevoelde en de
nieuwe gevoelens, die in mij werden op
gewekt, heb ik geenszins de liefde voelen
terugkeeren. En ofschoon ik niets beloof,
noch aan u. noch aan mij zeiven, is hel
toch niet waaisi liiji.lijk, i ik die ooit
zal voelen lei ugkeereu."
Wordt vervolgd