NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT en GELDERLAND. HET BOOTHUIS. No 49. Zaterdag 20 Juni 1891. Twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Een stnlje handelsaescliiedenis. Uit de Kamers. F euille ton. iMERSFOORTSCHE COURANT. VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden 1j Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 1 6 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekeud. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. In het verslag van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Rotterdam, over 1890, dat zich, als altijd, kenmerkt door uitvoe righeid en een nauwkeurige uit eenzetting van de feiten en ver schijnselen, die zich in den loop des jaars hebben voorgedaan, wordt o.a. gesproken over de wer king van de, met 1 Januari 1890 in uitvoering gekomen boterwet. Allereerst wordt opgemerkt, dat de binnenlandsche consumtie van margarine in geringe mate is af genomen. Als wij ons wel herin neren, werd heel iets anders ver wacht; velen vreesden zelfs, dat de gebruikers zich van het kunst product zouden afwenden, indien het onder zijn eigen naam ter markt kwam, en dat dus de fa brikanten door de wet gevoelig getroffen zouden worden. Het blijkt nu, dat de waar zelve genoegzame waardeering vindt als een zeer geschikt voedingsartikel, dat bij goede bereiding in tal van huis zinnen zonder eenig bezwaar de dure boter kan vervangen. De «geringe" afneming kunnen wij ongetwijfeld toeschrijven aan de omstandigheid, dat niet langer zekere hoeveelheid wordt gebezigd tot minder eervolle doeleinden, tot botervervalsching bij den han del in het klein. Geen boterwet in Nederland, wordt in het verslag gezegd, hoe streng ook gemaakt, kon merk baren invloed uitoefenen op de prijzen der margarine, aangezien de binnenlandsche consumtie te genover de wereldconsumtie van zóó geringe beteekenis is, dat de prijzen niet naar het meerder of minder verbruik in Nederland luisteren. Alweer dus een vrees beschaamd; toen de wet in be handeling zou komen, heette het, dat zij een maatregel van protectie was ten gunste van den landbou wer tegenover den margarinefa brikant de laatste zou slechts tot verminderde prijzen zijn waar aan den man kunnen brengen, zijn bedrijf werd met ondergang be dreigd. Niets daarvan is geschied. Men gaat voort met het vervaar digen en aan binnen- en buiten land afleveren van margarine, gelijk te voren, en noch de pro ductie, noch de prijzen hebben er onder geleden nu de waar onder eigen vlag vaart, in plaats van, gelijk voorheen, onder een deels geleenden naam zich toegang te verschaffen tot de markt. Ook wordt erkend, dat de fa brikanten geen directe belemme ring in hun bedrijf hebben on dervonden; alleen was de boter wet dikwijls oorzaak van last en ongenoegen met de afnemers, terwijl zij de productiekosten deed stijgen, doordat zij meer moesten uitgeven aan arbeidsloon. Het verband tusschen deze beide bezwaren en de daarvoor aange voerde oorzaak is niet recht dui delijk. De afnemers weten, wat zij koopeneen heel gewoon product, een «courant" artikel, dat iedereen kent, dat niemand zal verslijten voor iets anders dan het is, wan neer het met zijn eigen opschrift prijkt; men zij dus zoo lastig en zoo geneigd tot het maken van ongenoegen als men wil, er is geen enkele reden om den fabrikant te verwijten dat zijn waar niet langer aan den man gebracht kan worden op een manier, die aanleiding geeft tot bedriegelijke handelingen. Die verhoogde arbeidsloonen kun nen wellicht verklaard worden door de meerdere zorg, welke de fabrikanten genoodzaakt zijn aan hun product te besteden, bij vroe ger vergeleken, toen in den regel de slechte qualiteiten aangewend werden voor de botervervalsching, en het er dus minder op aankwam of er al eens een zekere hoeueel- heid ongelukkig uitviel. Wij zijn altijd van geweest, dat de bedoeling de boterwet ook op de margarine- fabricatie een gunstigen invloed zou hebben, en reeds nu zien wij die meening bijna bevestigd, of schoon het niet in heeft gelegen, dat te zeggen. Maar nu de zaak van een an deren kant bekekenheeft de pro ducent van boter, natuurboter staat er nog altijd in het verslag; we zouden gaarne dien zotten naam afgeschaft willen zien; al thans in een officieel stuk, want er is geen andere dan natuurboter en men spreekt ook niet van na- tuurmeik en natuurkoeien, heeft de boterboer of boterfabri- kant van de wet voordeel gehad Ook niet, staat er; wantnoch de prijzen der margarine, noch de binnenlandsche consumtie daarvan, zijn noemenswaardig verminderd. Klaarblijkelijk plaatst de steller van het verslag zich hier op het standpunt van het bekende spreek woord des eenen dood is des an deren brood. Maar dat was hier hoegenaamd de quaestie niet; en wanneer over het algemeen de boeren voorstanders waren van het vaststellen van wettelijke voor schriften tot het tegengaan van bedrog in den boterhandel, dan zal het wel niet geweest zijn in de verwachting dat nu alle mar- garinefabrieken op de flesch zouden gaan en zij hun boter zoo duur zouden kunnen verkoopen als zijzelf maar wilden. Neen, zij kwamen hoofdzakelijk op tegen de kwade practijken van concur renten, die, door hun waar te ver mengen, voor lagere prijzen een schijnbaar gelijkwaardig product van de hand konden zetten. Ontkend wordt verder, dat het aanzien van de Nederlandsche na- tuurbotersoorten in den vreemde door die wet is verhoogd. In het buitenland en speciaal op de En- gelsche markten wordt de natuur boter uitsluitend op qualiteit ver kocht; bij groothandelaars staan veelal vaten Friesche, Zweedsche en Deensche boter dooreende kleinere koopers komen vat voor vat proeven en kiezen er het beste uit. Vandaar dat de Hollandsche en Friesche boterfabrieken, die volgens het nieuwste en beste systeem werken, op de Engelsche markten zeer hooge prijzen bedin gen, terwijl zij, die op de oudei- wetsche wijze bleven werken, nog evenveel reden hebben om te kla gen over de prijzen, die zij voor hun boter maken, als toen er van een boterwet in Nederland nog geen sprake was. Het verstag wil hiermee betoo- gen, dat de wet van geenerlei in vloed is geweest op den buiten- landschen boterhandel. Toch zou den wij wel durven beweren, dat het vertrouwen op de echtheid van het Nederlandsch product er door verhoogd is geworden. Juist die kleine afnemers, die een vat komen «proeven," weten nu, dat zoo de smaak bevredigend is, zij gerust kunnen koopen, hetgeen niet het geval was toen zij nog zooveel gevaar liepen met een mengsel te doen te hebben dat, in verschen toestand, niet door den smaak van echte waar te onderscheiden was. Zonder die ze kerheid zou de achteruitgang niet te keeren zijnthans ligt, gelijk in het verslag reeds is opgemerkt, het middel voor de hand om ons zuivelproduct in eere te herstellen, en de beraadslagingen in de eer lang te houden vergadering van de Nederlandsche Kamer van Koophandel te Londen zullen dit nog wel nader in het licht stel len. Het groote voordeel, door de wet verkregen, kan niet worden betwist; de kooper heeft nu de keuze tusschen boter, margarine en surrogaat, drie verschillende producten, tot verschillende prij zen onder eigen naam en met wettelijke waarborgen aangeboden. En nu de vrees zich niet heeft verwezenlijkt dat hetzij de mar garinefabrikanten, hetzij de zuivel- producenten eenzijdig door de wet zouden worden benadeeld, de last, dien de laatsten soms hebben door het onderzoek naar de echt heid hunner waar is van niet de minste beteekenis, kunnen wij niet anders dan ons verheugen over het tot stand komen en in werking treden van de boterwet. De Eerste Kamer heeft Maandagavond haar zitting hervat. De heer van Roijen vroegen verkreeg verlof der. Minister van waterstaat te interpelleeren over den toe stand van het stationsgebouw te Gronin gen. Woensdag werden een aantal kleine wetsontwerpen zonder discussie of hoofde lijke stemming goedgekeurd. Op de klacht van den heer van Roijen over het oude, leelijke en bepaald pnvol- doende stationsgebouw te Groningen ant woordde de Minister, dat de definitieve 66) Daar echter keine steeaen niets baatten en alleen dienden om Harlekijns nieuwsgie righeid op te wekken en hem deden ver moeden dat hij een vroolijken snaak voor zich had, die hem wilde doen zoeken en apporteeren, zoo nam Ned zijn toevlucht tot krachtiger maatregelen, en den grootsten steen, dien hij vinden kon oprapende, wierp hij hem den armen Harlekijn juist op den kop. „Nu zal uwe eerste beweging wel zijn naar huis te loopen om uwen meester uw wedervaren mede te deelen," zeide Ned bij zich zeiven, en waarlijk, over deze onzachte behandeling ontzet, begon Harlekijn 'hevig te janken en liep met spoed voort. Ned volgde den hond, die in een kleinen tuin, in de nabijheid eener hut liep, en daar ging zitten om met zijn zijn poot den kop te streelen, misschien om te onderzoek of hij gewond was, doch toen hij Ned weder in het oog kreeg begon hij hevig te brom men en liep de woning binnen, waar Delan- cy hem volgde. Ned trad door de openstaande deur de hut binnen en het scheelde weinig of hij had Abel Smith omvergeloopen, die daar op een stoel zat bij den haard, met zijne bee- uen, die niet lang genoeg waren om tot den grond te reiken, op de sport, en een kop thee dronk dien de vrouw des huizes hem had ingeschonken. ,,Ik dacht wel dat ik mij in den hond niet vergissen kon," zeide Ned op onver schilligen toon. „Hoe gaat het je, Abel Smith Abel Smith hield op eens op met in een schoteltje met kokend heete thee te blazen, en staarde onzen held een oogenblik aan. „Ik kan me niet herinneren mijnheer ooit gezien te hebben. Maar wacht eens een oogenblikje." „Het is Mr. Delancy, die bij u in Prim rose Street Anna heeft afgehaald," zeide de vrouw zonder ter nauwernood van het werk, dat zij in haar schoot had, op te zien „wil Mr. Delancy zoo goed zijn te zeggen wat hem het recht geeft zoo in mijn huis binnen te dringen „Wel, gij zijt Tante Judge I" zeide Delan cy, „ofschoon ik maar eens bot genoegen gehad heb u in het donker te zien, komt uwe stem mij toch bekend genoeg voor." Het was eene scherpe stem, die misschien door weinige oefening heesch geworden was en al hare welluidendheid verloren had, welke zij weleer misschien bezat. „Ik ben Miss Judge," antwoordde zij, om de woorden van den indringer te verbeteren. „En nu, Mr. Delancy, wilt gij de goedheid hebben mijne vraag te beautwoorden ,,Jk herkende Harlekijn ik kon niet be grijpen wat die hond te Tbirby Cross te doen had. Ik had de stille hoop van Mr. Judge hier te zullen vinden, en daar Harlekijn haast scheen te hebben naar huis te komen, ben ik hem gevolgd." „Het is dus enkel eene ellendige nieuws gierigheid, die ons de eer schenkt vau uw bezoek," zeide Mary Judge met minachting. „Eigenlijk niet," antwoordde Ned„noem het liever belangstelling in Mr. Judge en Mr. Judge's dochter." ;,Wat geeft u het recht in een hunner belang to stellen „Dat kan ik bijna zelf niet zeggen," zeide Delancy; zijn hoed, dien hij bij zijn binnen treden bad afgenomen, in gedachten bij den rand heen en weder slingerde, „want die vraag heb ik mij zeiven ook reeds vroeger gedaan. Zal ik zeggen de belangstelling die daaruit ontstaan is, omdat een zelfde onge luk mij zoo wel als uw broeder arm beeft gemaakt?" „Is dat de ware reden?" vraagde Tante Judge. „Eigenlijk gezegd, geloof ik het niet." „Nu dan—" „Deze heer, Miss Judge, weet alles wat het Werkhuis aangaat," zeide Mr. Smith, die al blazende zich in het gesprek mengde „hij herkende den ouden heer in zijn armenpak hé! wat is die thee verschrik kelijk heet I en het geheele geheim werd hem toevertrouwd: en als fatsoenlijk man heeft hij natuurlijk zijn geheim bewaard. 'Foei, hoe heet!" „Ja, ik ben met alles bekend en heb bet geheim bewaard." „Het zij zoo," zeide Tante Judge; „het zou misschien beter wezeu voor het meisje in het aanzienlijke huis het lot te kennen van haar vader in het groote huis." „Ik verschil met u in gevoel. Ik oordeel dat haar vader gelijk heeft het voor haar verborgen te houden." „Het zou hare ijdelbeid onderdrukken. De gedachte aan hem zou levendig bij haar blijven," zeide Mary Judge. „Dat is juist de schoonste trek in Anna's karakter het standvastig koesteren dier eenige gedachte van met hem te wonen. Die blijft haar steeds bij. Hij staat in alles op den voorgrond, en een meisje op hare jaren aan zulk een denkbeeld getrouw te zien blijven, is bewonderingswaardig. Op mijn eer, daardoor alleen acht ik Anna Judge zeer hoog," zeide Delancy met toenemend vuur. „Er is iets verhevens, iets dichterlijks in, als men het ziet, hoe de vader met een verlangenden blik uit dat verschrikkelijk arm huis in de toekomst staart, de dochter van haar hooger standpunt met hem haar oog op dezelfde stip gevestigd houdt, en de tan te hier voor die beiden met volharding en onverdroten vlijt arbeidt, en evcu ernstig als zij hetzelfde doel voor oogen hebbende." De tante beantwoordde deze laatste zin speling op haar met een stuurschen blik. „Bemoei u met mij niet," zeide de vrouw, „noch met het doel waarvoor ik werk Dat gaat u ten minste niet aan. Hebt gij van daag mijne nicht gezien?" „Ja. Zij was vroolijk en wel, als was zij nog in het bezit van baars vaders vroeger vermogen." „Is zij dan gelukkig „Ik geloof dat er maar weinig aan haar geluk ontbreekt." „Haar vader en ik trachteu hare ijdelbeid te onderdrukken en dat maakt, dat zij niet ten volle gelukkig is," zeide Tante Judge op doffen toon. „Gy onderdrukt hare ijdolheid, maar dat verstoort haar geluk niet. Zij sprak mij van haren vader, en van den langen brief, dien zij van hem ontvangen had; en hoe het haar speet dat hij haar niet op Tbirby Cross wilde bezoeken, terwijl zij de kosten der reis betalen zou." Wordt vervolgd

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1891 | | pagina 1