MIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
„NIEUW GM20EN"
IET BOOTHUIS.
UTRECHT en GELDERLAND.
Aan QDze Lezers.
No. 93.
Zaterdag 21 November 1891.
Twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
en andere Verhalen
UÖT Veertig Cent,
Het opium-rapport.
F e ui lie t on.
ÜMEBSFOORTSCIE COOBANT.
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 Uiamidon Franco per post door het geheele Kijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten iutezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
ADVERTENTIE Ni
Van 1 6 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advcrtentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Wij hebben wederom een nieuw Pre-
miewerk ter perse, dat in den loop dezer
maand zal verschijnen. Deze bundel No
vellen onder den titel van
VAN DER SLUIJS LEHR,
die in den handel f 1.25 zal kosten,
bieden wij onzen lezers aan voor slechts
naar buiten franco voor
tegen inzending van den in dit nummer
voorkomenden BON.
Df, Administratie.
Bij Gouvernementsbesluit, van
21 Januari 1890 werd den heer
W. P. Groeneveld, lid van den
Raad van Nederlandsch-Indië, een
zending opgedragen naarFranscb
Indo-China om een onderzoek in
te stellen in hoever beheer in ré
gie van dat middel voor Neder-
landsch-Indië wenschelijk is. Zulks
geschiedde naar aanleiding van
den toenemenden aandrang 0111
het pachtstelsel, welks groote ge
breken men te vergeefs door wij
zigingen in de regeling heeft trach
ten te verhelpen, te vervangen
door eigen beheer.
Van de vier deelen, waaruit
Fransch Indo-China bestaat, n. 1.
Cochinchina, Cambodja, Annam
en Tonkin, bevindt zich alleen
het eerste onder rechtstreeksch
Fransch bestuur, de drie overige
zijn protectoraten. Maar in alle
is de régie ingevoerd, ofschoon
de regeling verschilt. Die van
Cochinchina komt natuurlijk het
meest nabij hetgeen de Regeering
zich daarvan voorstelde, toen zij
in 1881, de aanhoudende moeie-
lijkheden moede die het pacht
stelsel opleverde, daartoe overging,
aangezien zij daar de handen ge
heel vrij had.
Zooals onzen lezers bekend zal
zijn, bestaat de régie hierin, dat
het gouvernement het ruwe opium
zelve inkoopt in het buitenland,
het in een of meer eigen fabrie
ken laat verwerken, en het pro
duct, tjandoe, in verzegelde ver
pakking zendt naar de verkoop
plaatsen, waar ambtenaren het
den liefhebbers tegen vastgestelden
prijs verstrekken.
Nu is in Cochinchina de regeling
alleen om de financiëele voordee-
len gemaaktaan beperking van
het gebruik wordt geheel niet ge
dacht. Ten onzent heeft men wel
dat laatste doel voor oogen daar
toe dient de zoogenaamde beperkte
verstrekking aan de pachters,
daartoe dienen bovenal de verbo
den kringen op Java. Beide maat
regelen waren onder het pacht
stelsel in de Fransche kolonie ge
heel onbekend; ook op andere
wijze werd, en wordt evenmin
thans door de Fransche Regeering
iets gedaan 0111 de consumptie te
doen inkrimpen. Wij lezen op
bladz. 39 van het rapport van
den heer Groeneveldt„Wel vindt
men van tijd tot tijd het gebruik
van opium met den naam van
ondeugd bestempeld en den
wensch uitgesproken, dat men
het geheel weren kon, maar in
waarheid is dit alles slechts be
stemd om als phrase dienst te
doen, want het Gouvernement
ziet in het opium-gebruik weinig
bezwaar en waar ik vertelde dat
hij ons de Inlandsche ambtenaren,
die opium gebruiken, uit 's lands
dienst ontslagen mogen worden
en dat de pachters niet boven
een zeker maximum mogen ver-
koopen, was het duidelijk, dat
dit voor mijne toehoorders geheel
nieuwe denkbeelden waren."
De quaestie heeft dus voor onze
koloniën een nog veel hoogere
beteekenis. Daar het nu buiten
kijf is, dat de belangen des pach
ters medebrengen, het gebruik
te doen toenemendaar het met
een macht van feiten is gestaafd,
dat zij allerlei middelen aanwen
den, zelfs van den meest onzede-
lijken aard, om dit doel te berei
ken, kan men reeds a priori
vaststellen, dat beheer in régie,
waarbij men het gebruik meer in
zijn macht krijgt en niemand dooi
de bevordering daarvan bevoor
deeld wordt, de voorkeur verdient.
Blijkt nu nog bovendien, gelijk
het hoogst merkwaardig rapport
van den heer Groeneveldt ten
duidelijkste aantoont, dat zooda
nige regeling voor ons uitvoerbaar
is, dan gelooven wij dat de kans
groot is, dat eerlang tot het nieuwe
stelsel zal worden overgegaan.
De schrijvei van het rapport
heeft in Cochinchina, zoowel als
in de protectoraten, alles in de
kleinste bijzonderheden nagegaan,
en hij staaft zijn mededeelingen
met cijfers. Hij vertelt zoowel de
geschiedenis van het vroegere
pachtstelsel aldaar, als den over
gang tot de régie en haar wer
king, vermeldt de wijze waarop
de bewerking, de verpakking, de
verstrekking geschieden, en de
maatregelen die genomen worden
om den sluikhandel te weren.
Dat in onze Oost de pachters
zelf de smokkelarij in de hand
werken, is wel een van de ergste
nadeelen van het pachtstelsel
wordt de régie ingevoerd, dan
zal het er in dit opzicht niet beter
op worden. Maar even noodzake
lijk als een scherp toezicht zoo
wel te water als te land, thans
reeds is, zal het alsdan blijven.
Diezelfde noodzakedijkheid bestaat
ook voor Cochinchina, en de heer
Groeneveld beweert dat op Java
en Madoera de plaatselijke gesteld
heid gunstiger is tot afdoende be
strijding van den sluikhandel dan
in de Fransche kolonie. Daar staat
tegenover, dat hij ons de debiet-
prijzen ongeveer 3 a 4 maal zoo
hoog zijn als daar, zoodat de ver
leiding er veel grooter is, en dat
ook de verboden kringen verde
digd moeten worden „Beide om
standigheden." zegt Schr., „zullen
zeker den strijd verzwaren, maar
alles te zamen genomen schijnt
de taak hier minder moeielijk
te zullen zijn dan ginds, ook om
dat wij beginnen kunnen met de
aldaar verkregen ervaring, die
ons menige verbetering aanwij
zen, voor menigen misslag behoe
den kan."
Er is een vraag, die de heer
Groeneveld een paar malen aan
roert, omdat zij hier en daar wordt
gesteldIs het moreel, dat de
Regeering inkomsten trekt uit een
zoo troebele bron als het opium
gebruik? Het is duidelijk, dat
deze vraag zoowel het pachtstel
sel als de régie geldttoch schij
nen sommigen dat niet in te zien
en achten het onbestaanbaar met
de waardigheid van het Gouver
nement, rechtstreeks als verkooper
op te treden.
Schr. zegt dienaangaande: „Ge
notmiddelen komen overal in de
eerste plaats voor belasting in
aanmerking, en voor zoover ze
schadelijk zijn geldt daarbij tevens
elk beginsel van wetgeving, dat
er naar gestreefd moet worden
door hooge prijzen en beperking
der gelegenheden van verkoop het
gebruik te verminderen. Op die
wijze handelt men in Europa ten
opzichte der sterke dranken, en
ik zie niet in, waarom het opium
in deze gewesten andere beginselen
zou eischen." En later, aan het
slot van zijn rapport„Ik kan mij
niet ophouden bij de gemoedsbe
zwaren van hen, die zich vermoe
delijk zouden verontrusten, als de
Regeering de directe verstrekking
van het heulsap aan de gebruikers
op de door mij voorgestelde wijze
in handen ging nemenwie om
zulke redenen de pacht en haar
fictief gunstige uitkomsten mocht
blijven verkiezen, maakt zich
slechts schuldig aan zeltbedrog
en dat moet bij de door mij be
oogde régie geheel zijn uitgeslo
ten."
De heer Groeneveldt is van
meening, dat men bij de invoering
van het nieuwe stelsel zich voors
hands tot Java en Madoera moet
bepalen, omdat wij daar den toe
stand geheel beheerschen hij ont
raadt proefneming op kleinere
schaal, en reserveert latere uit
breiding tot de Buitenbezittingen.
Zelfs bij een flinke en in elk
geval zeer noodige versterking
van de opium-politie te water en
te land, verwacht Schr. dat in de
eerste tijden de opbrengst van het
monopolie stijgen zal, maar dat
voordeel zal verdwijnen, als de
108) „Dat is weer die opgewonden onzin, dien
ik u altijd uit liet hoofd heb willen praten,
en dien gij misschien van mij hebt overge
ërfd," zeide Mrs. Judge. „Maar spreken wij
verder nergens van, of wij kunnen dezen nacht
geen oog meer sluiten. En toch is er nog
iels dat ik u wenschte te zeggen."
„En dat is."
„Dat ik niet zoo baatzuchtig ben, als gij
misschien wel denkt: en dat zoo Mr. Dc-
lancy ofschoon ik hem nimmer kon ver
dragen dezen avond hier gekomen was in
plaats van Mr. Aynard, ik zou gezegd heb
ben„Mijne dochter zal met u gelukkiger
zijn dau met mijneem haar als uwe vrouw."
„Zoudt gij dat gezegd hebben om mij
nentwil, moeder?" zeide Anna, over haar
heen bukkende en haar kussende; „dan zou
ik u niet hebben kunnen verlaten."
„En toch durft gij het beleiden dat gij
hem bemind hebt?"
„Zeer zeker zou ik mij daarvoor scha
men
„Nu weet gij dat hij u nooit bemind
k&eftdat zijne liefde, op zijn best genomen,
geen wortel geschoten had, en hij uwe innige
genegenheid onwaardig was."
„O, maar ik weet dat hij die wel waardig
was," zeide Anna „Ik zie hem nog op zijn
ziekbed, ik zie hem nog in de woning mijner
taute, nog hoor ik elk woord dat hij met
zooveel rondborstigheid, ernst en diep gevoel
sprak, en toch toch zal het mij niet smar
ten te vernemen dat hij met Clara gehuwd
is, ofschoon ik het nog voor het oogenblik
niet geloof."
„Zoudt gij meenen dat Mr. Aynard er
niet mede bekend kan zijn?"
„Tk weet het niet. Mr. Aynard is een
zonderling mensch, en ik denk aan Ned,
zoo als ik hem het laatst zag."
„Maar tracht niet die beeltenis in mijne
oogen te bezoedelen, moeder, of plaats u niet
andermaal tusschen het licht eii mij. Laat
mij hem aanstaren, zooals hij daar staat, cn
het gelooven, dat hij nog aan mij denkt.
Zoo nu morgen het licht wegsterft, welnu,
dan zal het goed zijn, want ik ware nooit
voor hem eene geschikte vrouw geweest;
maar dezen avond blijve het mij gegeven te
denken dat ik het wél was."
Zij kuste hare moeder nogmaals, en ging
naar hare kamer, waar zij trachtte bet. visi
oen te verwezenlijken, waarvan zij gesproken
had, en de roman haars levens, die langza
merhand verdween, nog eenmaal met een
nieuw leven te bezielen. Vertrouwde zij nog
op Edmund Delancy, op zijne trouw eu
zijn vasten wil, toen zij dienzelfden avond
nog bad, dat hij zeer, zeer gelukkig zijn
mocht* met de vrouw, die hij vroeger reeds
bemind had, en die hij misschien nooit op
gehouden had te beminnen?
NEGEN EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK
Het visioe7i wordt flauwer eu flauwer.
Hugh Aynard ontmoette den volgenden
morgen de Judges. En natuurlijk, want elk
van de drie had het geheim verlangen naar
die ontmoeting, ofschoon niemand hunner de
reden tot dit verlangen wilde bekennen.
Hugh Aynard, die den meusch tegenwoor
dig hooger schatte dan hij vroeger deed, ge
voelde het dat zelfs de tegenwoordigheid zij
ner vroegere huishoudster eene afleiding voor
hem was in die sombere zeehaven, en dat
Anna Judge hem met hartelijkheid outvan-
gen en verheugd zijn zou over deze ontmoe
ting. Anna was eene kennis uit het geluk
kigste tijdperk zijns levens, en Clara had
haar bemind als eene zuster, en hare gevoe
lig hart en liefderijken aard hoog geroemd.
Die schoone dagen waren voorbijgegaan, maar
met hen was Anna Judge niet verdwenen;
zij was niet veranderd zoo als al het andere,
en hij verlangde met haar zich te onderhou
den over Delancy en Clare en over den ge
lukkigen tijd op Thirby Cross, voor de da
gen van leed en smart begonnen waren. Zij
zou met hem over Clara Burlinson willen
spreken, en hij kou dan met kalmte, ja zelfs
met genoegen naar haar luisteren, wetende
dat Clara gelukkig was, en alle misverstand
voor goed een einde had opgenomen.
En Anna Judge verlangde in stilte naar
het oogenblik, waarop zij Hugh Aynard zou
ontmoeten, want hij had immers Edmund De
lancy het laatst gezien, en bad met hare moe
der over Delancy's aanstaand huwelijk ge
sproken. Al was het natuurlijk, toch scheen
het overhaast; zij verlangde naar de geheele
waarheid en toch deinsde haar hart terug
om die te vernemen De geheele waarheid
zou haar de verzekering geven dat Edmund
Delancy niet meer écn held was dan elkan
der man eenvoudig een man, wien zij eeni-
gen tijd niet onverschillig was, en ouder bij
zondere omstandigheden getoond had een
dankbaar hart te bezittendie woorden van
liefde had gesproken en die haar toen als
waarheid in de ooren geklonken haddenen
die wetende dat zij nooit de zijne konde
worden, natuurlijk nu zij hem zelve vrij ver
klaard had van eiken band, weder verliefd
geworden was, op zijue eerste geliefde, met
wie hij zoo telkens in aanraking kwam en
alzoo de bittere herinnering had uitgewischt,
die tusschen hen zoo lang bestaan had.
Zij kon dit alles nu reeds begrijpeu, maar
toch wenschte zij dien morgen, terwijl zij naar
de zee wandelde, de geheele geschiedenis van
de lippen eens man te vernemen, dien zij
meende te mogen gelooveu.
Aldus gestemd ontmoetten deze drie per
sonen elkander op de Promenade. Plet was
een koude September morgen. De talrijke
vreemdelingen van Londen, Liverpool en
Manchester, de muzikanten, die voor die tal
rijke menigte gespeeld en een voorkomen van
leven eu vroolijkheid aan die plaats geleend
hadden, werden nu slechts vertegenwoordigd
door twee of drie zieken in een badstoel,
een kindermeid met een kind dat de engel-
sehe ziekte had en in de ijzers liep, en een
Italiaansch orgeldraaier, die tot zijne teleur
stelling zulk een klein gezelschap bijeen
vond.
Aynard had alras Mrs. Judge en hare doch
ter in het oog en ging haar dadelijk te ge-
moet. Zij wareu daar gekomen als om hem
uit zijne verlatenheid te verlossen hem nieu
wen moed te geven om den tijd te verbeiden,
wanneer hij naar zijn vriend Delancy en
Delancy's echtgenoot kon terugkeeren.
„Eene onverwachte en echter eene aange
name ontmoetiug, Miss Judge," zeide hij,
,,en ik dank het Noodlot, dat het zoo be
stuurd heeft."
Heeft het Noodlot daarvan eenig deel,
Mr. Aynard?" zeide Anna Judge.
„Misschien niet," voegde hij er bij. ,,Ik