NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT EN GELDERLAND.
De Yerrassing w Coevorden.
No. 47.
Zaterdag II Juni 1892.
Een-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
Gelijkheid op arbeidsgebied.
BINNENLAND.
F e uilleton.
iMEBSFOORTSCHE COURANT.
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 maanden 1Franco per post door het geheele Kijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten iutezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend.
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Dezer dagen was te Amsterdam
door een comité uit drie der daar
ter stede bestaande scbilders-ver-
eenigingen een vergadering belegd,
waartoe ook de patroons waren
uitgenoodigd.
Veertien hunner gaven aan de
oproeping gehoor, een klein ge
tal vergeleken met het totaal der
schildersbazen in de hoofdstad,
wat den voorzitter der bijeenkomst
aanleiding gaf om te klagen over
gebrek aan belangstelling van de
zijde der werkgevers.
Misschien had die voorzitter
gelijk. Maar aan den anderen
kant moet men toch ook zeggen
dat men er niemand een verwijt
van kan maken, als hij niet on-
middelijk bereid is zijn vrijen tijd
op te offeren aan allerlei samen
komsten, waarvan de resultaten
in den regel ver beneden de ver
wachting blijven. Er wordt in
onze dagen zoo verbazend druk
vergaderd, dat schrale bezetting
de regel is. En dat kan ook niet
anders.
Een der patroons zette heel
duidelijk uiteen, hoe hij over de
loonquaestie dacht. Met pleizier
zou hij de gevraagde verhooging
van 18 op 20 centen ingevoerd
zien, want hoe beter de werk
lieden betaald worden, des te be
ter werk leveren zij of kan men
althans van hen verwachten. Maar,
de onderlinge mededinging maakt
het niet mogelijk, dien maatregel
algemeen toe te passen; en al
zouden nu de werkgevers het
middel weten om zich onderling
te verstaan, zoodat niemand on
der een bepaald minimum ging,
de eerste de beste zou die af
spraak kunnen verijdelen door
voor minder te gaan werken. Het
zijn niet de patroons, van wie dit
kon worden te gemoet gezien,
maar de werklieden zeiven. Zoodra
een hunner kans ziet, werkzaam
heden aan te nemen, al is het
ook voor lageren prijs dan wan
neer het bij openbare aanbeste
ding ging, dan doet hij het. Kan
hij het alleen niet af, dan neemt
hij een knecht van den derden of
vierden rang, en het werk wordt
voltooid, het levert zelfs een ma
tige verdienste op. Daartegen is
niets te doen geen besluiten van
vergaderingen, geen wettelijke
voorschriften kunnen die concur
rentie beperken. En al kon men
het, het ware toch niet raadzaam
het te doen, daar het in strijd
zou zijn met het algemeen belang.
En als men nu praat van de
betere toestanden in de dagen
van het gildewezen, dan moet
vooral hierop gelet worden, dat
men toen in staat was de concur
rentie te beperken, dewijl niemand
verlof had als zelfstandig onder
nemer van werkzaamheden op te
treden, of het moest zijn met goed
vinden van de bestaande patroons.
Een dergelijke dwang zou in on
zen tijd eenvoudig geen maand
lang geduld worden. Wil men
dus de voordeelen van een meer
vrije beweging genieten, dan heeft
men ongelijk met onophoudelijk
te morren over de nadeelen. Ver
standig is alleen hij, die geschikte
middelen aanwendt om de laatste
zooveel mogelijk te neutraliseeren.
Wat verder die loonsverhooging
aangaat, daarover werd door een
der aanwezigen nog iets in het
midden gebracht, dat vooral dient
opgemerkt te wordenin onze
dagen toch worden veel adviezen
op maatschappelijk gebied gege
ven, en het is wenschelijk die,
waarvan iets goeds voor de toe
komst is te verwachten, niet te
laten voorbijgaan zonder er de
aandacht op te vestigen.
Die man vertelde dan, dat het
niet voldoende is dat vele patroons
het loon van hun bekwaamste en
vlijtigste gezellen reeds op 20 cents
en hooger hebben gebracht, want
de minder bekwame en minder
ijverige moeten ook leven.
Dat laatste is een waarheid,
te groot voor een vergelijking.
Alle menschen moeten leven. Maar
op dit axiomaeengelijkheidstheorie
te bouwen met betrekking tot het
loon voor den arbeid, gaat niet op.
Hoe men de zaak ook beschouwe,
er moet zijn evenredigheid tus-
schen het loon, en gehalte plus
hoeveelheid van het geleverde
werkdat zal wel altijd zoo blij
ven, tenzij men kome tot het ideaal
van de socialisten, afschaffing
van al het individueele, algemeene
voedering uit den gemeenschap-
pelijken bak.
Als gij aan uw huis wilt laten
verven, kan de patroon u wel
iemand sturen, ter nauwernood
in staat om met een groote kwast
zekere hoeveelheid verf uit zijn
pot naar het houtwerk te doen
verhuizen. Natuurlijk loopt spoe
dig in het oog, dat hij de noo-
dige bekwaamheid mist, en gij
verzoekt den baas een ander te
sturen. Of zoudt ge niet het recht
hebben, dat te eischen, en uit
gaande van de stelling, dat die
man toch ook moet leven, hem
zijn gang moeten laten gaan, het
u zonder eenige op- of aanmer
king getroostende, dat op uw nota
voor hem evenveel loon staat uit
getrokken als voor iemand, die
zijn vak ten volle verstaat, en
met ijver niet alleen zijn eigen
belangen maar ook de uwe be
hartigt
Dit te betwijfelen ware een
dwaasheid. Doch waar moet de
patroon dan met dien kwartbe-
kwamen en misschien ook wel
echt luien stumper heen? Hij
kan hem toch niet den kost geven
alleen uit overweging dat de man
leven moet? En als het misschien
gelukt het machinetje nog een
poos in den gang te houden met
werkzaamheden waaraan niets te
bederven is, dan kan men toch
niet eischen dat daarvoor even
veel wordt betaald als voor die,
welke veel bekwaamheid vorde
ren
De fout van het hedendaagsch
gepraat over arbeidstoestanden is
bij velen, dat men met praten, in
een enkel geval met opspelen,
denkt alles in orde te zullen bren
gen. De ondervinding moest al
geleerd hebben, dat het zoo niet
is. Wie zien wij in onze omge
ving in den regel het best vooruit
komen? Niet de drukke sprekers
op vergaderingen, niet de trouwe
bezoekers, bij wie verkorting van
den werktijd nauw samenhangt
met het idéé van nog al meer
vergaderingen, maar de wer
kers, die hun tijd besteden om
bekwaamheid te verwerven, om
in de techniek van hun vak die
per door te dringende ijverige
menschen, die de waarde van den
tijd begrijpen en zeer goed weten
dat zij, in dienst van anderen
zijnde, oneerlijk zouden handelen
door dien tijd niet zoo goed mo
gelijk te besteden. Dat zijn de
mannen, die voor zich en de hun
nen een weg banen door de we
reld, en van wie men waarlijk
niet zal zeggen adat zij toch ook
moeten leven."
Loon naar bekwaamheid. Wat
gelijksheidsapostelen er ook over
schetteren, het is altijd zoo ge
weest, en zal vermoedelijk wel
steeds zoo blijven.
Van tijd tot tijd behaagt het den
heer Jacques St. Cère zijn hooggewaar
deerde meening te zeggen, omtrent het
geen in Europa voorvalt. Of hij, wanneer
hij iets zegt, steeds de waarheid dient,
wordt dikwijls betwijfeld. Hij zegt echter
iets en dat is het voornaamste; 't doet
niemand kwaad en het verschaft hem een
genoegen.
In de Figaro van Zondag 5 Juni heeft
hij het over onze jeugdige Koningin en
de reis der vorstinnen naar Berlijn. Die
reis heeft volgens sommigen ten doel ge
had een echtgenoot te zoeken voor de
jeugdige Koningin. »Zij draagt nog kor te
rokken, zij speelt nog met de pop en
men denkt er reeds aan om haar uit
te huwelijken! O," zucht Jacques, »het
beroep van Koningin is niet gemakkelijk,
zelfs niet gedurende de kindsheid."
In plaats van haar rustig in haar land
te laten, noodzaakt men haar naar Ber
lijn te gaan op 't oogenblik als 't zoo
goed doet te spelen onder de boomen,
in een seizoen als alle gestrengheden
kalmeeren, zelfs die der gouvernantes van
kleine koninginnen; in plaats van haar
te laten bij haar Hollandsche vriendin
netjes, omgeeft men haar met dertig
dochtertjes van generaals, allen in 't wit
gekleed, ceintuurs dragende in de kleur
van de regimenten, welke haar papa's
commandeeren; in plaats van haar rus
tig op 'l kasteel te Potsdam te laten
spelen, verplicht men haar aan een ven
ster te gaan staan om de vaandelcom
pagnie te zien defileeren, gecommandeerd
door een keizer; men bespaart haar de
revue, dat is waar, maar men benoemt
haar tot kolonel en dat alles is nog
met voldoende! Daar gaat men zelfs
spreken van trouwen.
3 Och Meijndert, als gij hem gezien hadt,
bet is geen mensch, 't is eene verschijning,
een geest, een schim, en zijne oogen fonkelden
in hunne holle kassen als twee gloeiende
kolen. Als er zóó een mensch uitziet dan
Margeretha zou nog lang door deze en
dergelijke redenen haar bijgeloof hebben pogen
te wettigen, ware zij zich niet zelve in de
rede gevallen met den verheugden uitroep:
nu ben ik gerust, wie dat schrijft kan geene
kwade oogmerken hebben. Daarna las zij de
woorden, die in kleine letters onder aan
het papier geschreven stonden„God is de
Vader der weezen, de Trooster der bedrukten,
vertrouw op Hem en Hij zal u niet ver
laten I"
Dat is een goede spreuk, onthoud ze
wel Margaretha; in deze dagen heeft men
meer den steun van den godsdienst noodig.
Wie weet welk lot ons is weggelegd, maar
dierbare, wat ons ook moge trefien, verlies
den moed nimmer.
Om Gods wil wat zal er gebeuren,
Meijndert? gij maakt mij zoo angstig. Zeg,
zijn de Franschen in aantocht; kan Groningen
zich niet verdedigen?
Neen lieve, zoo erg is het niet; inte
gendeel wij gaan den vijand in zijne kwar
tieren opzoekenover een week vertrekken
wij, om, als God wil, spoedig met roem te
keeren.
Waarheen?
Naar Coevorden.
Naar Coevorden? riep Margeretha en
sloeg de handen in elkander, die sterke on-
verwinnelijke vesting I
De Munsterschen hebben bewezen, dat
zij niet onverwinnelijk is.
Maar Meijndert, bedeuk toch, bij win
tertijd, aan hoeveel gevaren stelt gij u bloot,
niet alleen aan het lood van den vijand, maar
gij kunt bevriezen, door het ijs zakkeu
't is een ongehoord waagstuk, hoe kunnen
wijze mannen zoo iets ondernemen?
Och vrouwlief, daar hebt gij nu geen
verstand van, zorg slechts dat ik op den
behoorlijken tijd reisvaardig ben en geef on
zen kleinen jongen wat te drinken, gij zijt
eene volmaakte moeder en huisvrouw, maar
laat de mannen aan den oorlog denken.
Nicolaas was wakker geworden, de slaap
had hem verkwikt, de koorts was geweken,
zijne lieve oogjes stonden weer helder en
frisch. Hij herkende allen riep zijn broertje
en zusje aan bed, streelde zijn vader, kuste
zijn moeder en voor een oogenblik vergaten
beide, den oorlog, de geheimzinnige belofte,
om zich geheel aan de blijdschap over te
geven dat hun lieveling aan het dreigend doods
gevaar ontsnapt was.
Het was druk en woelig binnen Groningen
een aantal wageas, met stormwerktuigen be
laden, doorkruisten de strateu; van alle kau-
ten stroomden krijgsbenden te zamen en
schaardeu zich onder hun opperhoofdsoldaten,
busschieters, tamboers, ruiters, burgers, stu
denten en edelen zag men den 27 December,
ten 10 ure 's morgens, gereed den marsch
te aanvaarden. Bij al dat schijubaar dooreeu-
warrelen heerschte er evenwel de grootste
orde, en eindelijk trokken deze scharen, onder
opporbevel van Luitenant-Kolonel Eybergen,
in geregelde compagniëu de poort uit. Geest
drift, opgewondenheid was op veler gelaat
te lezenhet gold nu niet slechts eene vesting
te veroveren, maar den vijand in het middel-
pnut zijuer macht te treffen en dus met óón
slag Nederland van zijn geweld te bevrijden.
Met verontwaardiging hadden de Groningers
de gruweldaden vernomen door de Franschen
aan de ongelnkkige bewoners van Bodegra-
veu en Zwammerdam uitgeoefend; een derge
lijk lot stond hun vroeger of later Ie wach
ten, of zij moesten de giftanden der slang
breken, oer zij ook hun een doodelijken
beet zou geven, en de drift naar zelfbehoud,
gepaard met het afgrijzen voor de onmen-
schelijke wreedheden, die de vijanden bedrcveu,
deed den moed tot onversaagdheid klimmen,
veranderde al de krijgslieden in helden, Geen
bang voorgevoel, geeu vrees van mislukken
benevelde het oog of omwolkte het voorhoofd
men wist het, velen zouden vallen, niet allen
die zoo oven van de schreiende vrouwen en
kindereu afscheid namen, zouden keeren naar
den huise) ijken haard, niet allen zouden
deelen in de zegepalmen misschien zou deze
geheele legermacht door den dood worden
weggemaaid en slechts éon enkele overblijven
om het droevige noodlot dier krijgshaftige
scharen te kunnen verhalen en toch gingen
allen blijmoedig voorwaarts, naar de overwin
ning of het graf.
De koude was de laatste dagen zoo moge
lijk nog feller geworden. De bevroren grond
kraakte onder de voeteawaar het oog heen
dwaalde, overal ontmoette het de reine win
terkleur, zelfs de adom stolde in de lucht en
veranderde in een' ijszegel.
Het is van 't jaar een barre winter
kameraad, zei een der soldaten.
Ik hoop dat hij den vijanden lang heugen
zal, antwoordde deze.
Juist, dat weer hebben we noodig want
weotje, zeide een derde, het water maakt de
grootste sterkte van Coevorden uit.
Het kasteel, het magazijn en de ver
schansingen niet te vergeten, merkte een ander
aan.
Dat is alles niets, zeide een kleine
tamboer, met een donker geestig uiterlijk,
als de natuur ons niet tegenwerkt, zijn alle
zwarigheden overwonnon, voor de kartou#en
van den vijand hebben wij kanonnen, en
muskotten eu vuurwerken zuilen niet minder
dienst doen.
Wel tambocrlje, je schijnt een moedig
kereltje te zijnhoe beetje
Een hooge blos bedekte plotseling het ge
zicht van den knaap, hij stamelde nauw
hoorbaar een antwoord, maar gelukkig werd
hij uit zijne verlegenheid gered door eene
beweging, die er onder d» achterste troepen
ontstond en aller aandacht tot zich trok.
De oorzaak dezer opschudding was niet
gering. Vier soldaten waren uit de gelederen
ontsnapt, en wel Muostcrsche krijgsgevange
nen, die in Groningen dienst hadden genomen.
Ongetwijfeld gingen zij deu vijand den aan
slag openbaren en het schoone ontwerp, met
zoo veel beleid beraamd, met wilskracht ge
steund, zou door verraad worden verijdeld.
Groot was de schrik en de verwarringzij,
die vol vuur waren opgetrokken, die alle ge
varen wildeu trotaeeren, lieten thans moede
loos het hoofd hangen, zelfs dachten sommi
gen er aan het plan geheel op te geveu
waartoe zou het baten zijn leven op te offe
ren voor eeu doel dat thans onbereikbaar scheen
Strijdend te vallen, terwijl zij door hunne
makkers een zegelied hoorden aauheffen, dat
was deze dapperen een benijdenswaardig
lot: dan ten miuste was hun dood niet
vruchteloos en zou hun naam nog in latere