NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT en GELDERLAND
NA KERSTMIS,
No. 63.
Zaterdag 6 Augustus 1892.
Een-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG.
F e ui liet on.
AMERSFOOHTSCIE COL
0
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk.
Afzondert ij ke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent.
Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend
Groote letters en vignetten naar plaatsruimte.
VERMOGENSBELASTING
EN
LEVENSVERZEKERING.
Na de aanneming, door de Tweede
Kamer van de eerste reeks der
belastingvoorstellen, inzonderheid
van het belangrijkste dier ont
werpen, dat tot heffing eener be
lasting op de inkomsten uit ver
mogen, heeft het in de pers
niet ontbroken aan nabetrachtin
gen, die trouwens door het ge
wicht dier gebeurtenis ten volle
gewettigd zijn. Met de waardee-
rende beschouwingen, geleverd
door de organen, die het gevoelen
der meerderheid vertegenwoordi
gen, vereenigen wij ons gaarne,
in het bijzonder met de hulde,
gebracht aan den Minister, wien
het gelukt is een beginsel te doen
zegevieren, door zijn voorgangers
van vele jaren herwaarts te ver
geefs bij hun verijdelde hervor
mingsplannen op den voorgrond
gesteld.
Een der hier bedoelde bladen,
Het Vaderland, heeft gemeend ook
thans nog, nu het geen practische
gevolgen meer kan hebben, op
één punt opbouwende critiek te
moeten leveren. Daar de opmer
king, voorkomende in een hoofd
artikel van Maandag j. 1., een
quaestie betreft waaromtrent de
meeningen verschillen, en die niet
van belang is ontbloot, wenschen
wij er ook hier een woord aan te
wijden.
Het Vaderland is van oordeel,
dat de vrijstelling voor loopende
polissen van levensverzekering
weinig gerechtvaardigd is. j>Men
staat hier," zegt het blad, »voor
een meer toenemende wijze van
geldbelegging, die geheel buiten
de vermogensbelasting valt. Wel
is tevens bepaald, dat de premiën
bij de berekening van het vermo
gen niet mogen worden afgetrok
ken, maar daardoor zal waarschijn
lijk niet worden bereikt, wat er
nu wordt beoogd.
Indien iemand op 1 Mei voor
f2000 bankbiljetten in huis heeft,
bestemd om over eenige dagen
als premie aan een Verzekerings-
Maatschappij te worden afgedra
gen, zal hij van die f2000 even
zeer als van zijn ander kasgeld
belasting moeten betalen, maal
ais de termijnen zoo zijn gesteld,
dat reeds in April de premie wordt
betaald, zal hij er niet voor be
hoeven te betalen, ofschoon door
de premiebetaling de waarde zijner
loopende polis verhoogd is."
Met deze opvatting zijn wij het
niet eens.
Terloops zij opgemerkt, dat de
premiestortingen wel in den regel
met den aanvang van elk kwar
taal geschiedenhet geval van
het op 1 Mei aanwezig zijn van
de daarvoor bestemde som zal
wel tot de zeldzaamheden behoo-
ren. Maar afgescheiden daarvan,
vinden wij op onze beurt het ver
bod tot aftrek van de premie van
het vermogen niet gerechtvaardigd,
en heeft het geen zin, de waarde
der polis als vermogen te beschou
wen.
Art. 8 van het wetsontwerp zegt
in de eerste plaats: Het vermo
gen, overeenkomstig de bepalin
gen dezer wet berekend, wordt
verminderd met het bedrag der
schuldvorderingen ten laste van
den belastingplichtigeen nu ach
ten wij het laatste lid van dat
zelfde artikel: Wegens premiën
voor levensverzekering wordt
niets in mindering gebracht,
daarmede niet in overeenstemming.
Wie met een verzekerings-maat-
schappij een contract sluit, ver
bindt zich tot een jaarlijksche be
taling, is jaarlijks een bepaalde
som schuldig, waarvoor hij niets
terugontvangt dan het min of
meer vast uitzicht, eenmaal zeker
kapitaal in handen te krijgen. Zijn
inkomen uit vermogen of uit be
drijf vermindert met die som, on
verschillig op welk tijdstip van
het jaar hij die schuld zal moe
ten voldoen. Hoe groot het ver-
mogensdeel is, door die premie
vertegenwoordigd, is niet met juist
heid uit te maken en men zou
zelfs kunnen betoogen, dat het
billijk is, ook hiervoor den aftrek
van het twintigvoud toe te staan,
gelijk in liet tweede lid van het
art. voor altijd durende renten.
Maar nu dit niet is geschied, had
de Wet op zijn allerminst moeten
toelaten, dat de premie zelf, die
de kas van den belastingplichtige
voorgoed verlaat, buiten rekening
blijft bij het opmaken van het
vermogenscijfer.
Doch de verzekerde krijgt
daarvoor zijn polis, die van jaar
tot jaar tot een hoogere gelds
waarde stijgt, vooral wanneer een
zoogenaamde gemengde verzeke
ring is aangegaan, waarbij hij
een uitkeenng heeft bedongen óf
op vooraf bepaalden leeftijd óf bij
vroeger overlijden. Dan ontvangt
hij over een bepaald aantal jaren
Miiet alleen de gestorte premiën
terug, maar maakt in zeer vele
gevallen ook nog rente van zijn
geld, terwijl hij de zekerheid heeft,
dat bij vroeger overlijden, aan zijn
erven of rechtverkrijgenden de ge
heele verzekerde som zal worden
uitgekeerd."
De polis is evenwel geen gelds
waarde zij vertegenwoordigt die
slechts in zeer beperkten zin. Zoo
dra men haar realiseert, treedt
de zaak in een geheel ander sta
dium de verzekerings-overeen-
komst heeft opgehouden en er is
kapitaal verkregen, dat onder de
vermogensbelasting valt. Vóórdien
tijd kan men er niets mee uit
voeren, alleen haar beleenen, d. i.
als onderpand gebruiken, in welk
geval voor het opgenomen bedrag
de voor aftrek vatbarp schulden
last van den belastingplichtige toe
neemt.
De som, door de maatschappij
uit te keeren, wordt eerst dan
kapitaal, als die uitkeering wer
kelijk geschiedt, hetzij aan den
verzekerde, hetzij aan zijn erven.
De verzekerde heeft er uitzicht
op, even als men uitzicht kan
hebben op een erfenis. Niemand
zal er aan denken, het laatste als
vermogen aan te slaan, en met
even weinig recht kan rnen dit
het eerste doen. Het goed, dat
men nog ontvangen moet, is geen
goed.
Zelfs in het uiterste geval, door
het art. in Het Vad. gesteld, na
melijk, dat een verzekering van
meer dan een ton wordt aange
gaan tegen betaling eener premie
in eens, dat alzoo een belang
rijk kapitaal op die wijze wordt
belegd, achten wij het beiasten
van de polis niet te verdedigen.
De man, die zulk een contract
sluit, doet afstand van kapitaal
hij heeft dat dus niet meer en
kan er ook niet voor aangeslagen
worden. Later krijgt hij of krij
gen zijn erven het kapitaal terug
dan is het er weer, en de fiscus
herneemt zijn rechten. Mocht hij
middelerwijl zijn polis te gelde
maken, dan is zijn vermogen vei -
meerderd met de som, die hij er
voor ontvangt.
Terecht wordt in hetzelfde ar
tikel betoogd, dat het verzekerde
kapitaal reeds een privilegie ge
niet, doordien »van de uitkeering
bij overlijden geen successierecht
behoeft te worden betaald, omdat
volgens de bestaande jurispruden
tie polissen van levensverzekering,
waarvoor het bedrag eerst opvor-
derbaar wordt na den dood, niet
tot den boedel behooren." Wij
zouden misschien deze opvatting
kunnen aanvoeren als een bewijs
voor onze stelling, dat de polis
zelve niet als kapitaal kan wor
den beschouwd. Doch liever dan
dezen overbodigen steun te aan
vaarden, willen wij trachten aan
te toonen, dat gezegde rechterlijke
uitspraak berust op een leemte
in de wet, die aangevuld moet
worden. Op het oogenblik, dat
de verzekerde sterft, is de ver
zekeringsmaatschappij verplicht,
de gecontracteerde som uit te be
talen de polis is dan kapitaal ge
worden, dat deel uitmaakt van
den boedel, en evenals elke schul-
vordering, van welken aard ook,
mede is begrepen in het bedrag,
waarvoor successierecht verschul
digd is, al wordt zij ook eerst
eenige weken of maanden latei-
geïnd; alzoo moet volgens recht
en billijkheid de van bate, voort
vloeiende uit de betaling der ver
zekeringssom, de Staat zijn aan
deel ontvangen. Het is niet on
waarschijnlijk, dat te eeniger tijd
de successiebelasting aan herzie
ning wordt onderworpen, ten einde
het bedrag, door de zijlinies te
betalen, te verhoogenvan deze
DOOR
WILKIE COLLINS.
{Naar het Engelsclie: Miss or Mrs?)
14) Zoo redeneerde hij, terwijl hij op het punt
stond de vreeselijke ontdekking te doen, die
hem weldra zou leeren dat, Nathalie de vrouw
was van een ander man.
„Richard 1"
„Mijnheer Turlington 1"
Hij keek op en weidde zijn aandacht op
andere dingen om hem heen. Sir Jozeph aan
den eenen en de rechtsgeleerde man aan den
anderen kant, riepen hem, terwijl beiden
hem met een blik van verbazing gadesloegen.
„Zijt gij gereed met de huwelijksehe voor
waarden?" vroeg hij.
„Dat is reeds lang afgedaan, waarde Ri
chard," antwoordde Sir Jozeph. „Hebt gij
werkelijk niet gehoord wat ik in 't laatste kwar
tier uurs tot onzen vriend, mijnheer Dicas, heb
gezegd W aar kunt ge dan toch aan hebben ge
dacht?"
Turlington deed geen moeite om die vraag
te beantwoordden. „Heb ik dan eenig be
lang," vroeg hij, „bij hetgeen gij met mijnheer
Dicas hebt gesproken?"
„Oordeel zelf,'' gaf Sir Jozeph geheimzin
nig ten antwoord, „Ik heb mijnheer Dicas
mijn testament laten opmaken. Ik verlaug
dat het testament en de huwelijksehe voor
waarden tegelijkertijd zulleu worden ten
uitvoer gelegd. Wees zoo goed de bepalingen
eens voor te lezen, mijnbeer Ducas."
Het testament van Sir Jozeph bleek twee
verdiensten te hebben het was eenvoudig en
kort. Behalve een paar oubeduidende legaten
aan verre bloedverwanten, had hij niemaud
noodig te bedenken (Miss Lavinia was reeds
bezorgd) behalve zijne dochter en de kindereu
die uit haar huwelijk mochteu geboren
worden. In zijn verschillende beschikkingen,
met het oog op twee hoofdzaken gemaakt,
volgde het testament den gewonen loop
voor zulke gevallen voorgeschreven. Het
verschilde in geen enkel belangrijk opzicht
van de tienduizenden andere testamenteu,
die onder soortgelijke omstandigheden worden
tot stand gebracht. De beweegreden van Sir
Jozeph om daarop bijzonder acht te slaan
bleef nog steeds onopgehelderd, toen mijnheer
Dicas aan de clausule kwam betreffende de
benoeming der executeuren en gevolmachtig
den, en mededeelde dat dit gedeelte van
het document oningevuld was gelaten.
„Zijt gij bereid, Sir Jozeph Graybrooke, de
personen te noemen, die gij daartoe kiest?"
vroeg de rechtsgeleerde.
Sir Jozeph stond op, waarschijulijk met het
doel ora het gewicht van zijn antwoord beter
te doen uitkomeu en sprak
„Ik benoem als eenig executeur en gevol-
machtigdo Richard Turlington."
't Was geen gemakkelijk werk mijnheer
Dicas over iets iu verbazing te brengen;
doch het antwoord van Sir Jozeph verblufte
hem geheel en al. Hij keek over de tafel
heen naar zijn cliënt en begaf zich bij die
bijzonder gelegenheid lucht iu drie woorden
„Zijt gij gek? vroeg hij.
Het gezonde gelaat van Sir Jozeph kleurde
eveu. „Ik wist nooit beter wat ik deed,
mijuheer Dicas, dan op dit oogeublik."
Mijuheer Dicas liet zich daardoor niet van
zijn stuk afbrengen.
„Weet gij wel wat gij doet," vervolgde
hij,door mijnheer Turlington toteenig executeur
en gevolgmagtigde te benoemen? Gij geeft den
echtgenoot uwer dochter de macht, mijnheer,
zich na uw dood tot den laatsten penning
van uw geld toe te eigenen."
Turlington had tot nu toe met schijnbare
belangstelling naar de onderhandelingen ge
luisterd, hetgeen hij aan de beleefdheid
meende verschuldigd te zijn. Voor zijn oog
was de toekomst beperkt tot den dag waarop
Gebroeders Bulpit de terugbetaling hunner
leening zouden vorderen. Het testament had
voor hem geen 't minste belang in vergelijking
met het oneindig grooter belang van 't
huwelijk, en 't was alleen toen de rondborstige
duidelijke woorden van den rechtsgeleerde
zijne aandacht trokken, dut de vraag van
zijn geldelijk belaug bij den dood van ziju
schoonvader hem eerst klaar voor den geest
kwam.
Het bloed steeg hem in 't aangezicht, en
ook hij toonde, dat hij door de woorden
van mijnheer Dicas beleedigd.
„Geen woord, Richard! Laat mij voor u,
zoowel als voor mij zeiven, spreken," zei
Sir Jozeph. „Zeven jaar lang, ging hij voort,
zich tot de rechtsgeleerde wendeude, „ben
ik gewoon geweest een onbeperkt vertrouwen
te stellen in Richard Turlingtou. Zijn be-
lauglooze raad heeft mij in staat gesteld
mijoe inkomsten aanmerkelijk te vermeerderen
zonder een penning van mijn kapitaal in de
waagschaal te stellen. Bij meer dan eene ge
legenheid heb ik hem verzocht van mijn
geld in zijne zaken gebruik te maken. Hij
heeft 't standvastig blijven weigeren. Zelfs
zijn bitterste vijanden, mijnheer, hebben
moeten erkennen, dat ik mijne belangen
veilig aan zijnen zorg kon toevertrouwen.
Moet ik hem nu gaan wantrouwen, nu ik
op 't punt sta hem mijne dochter tot vrouw
te geven Moet ik 't in het document laten
opnemen dat ik hem voor de eerste maal
wantrouw wanneer mijn testament na
mijn dood znl worden geopend? Neen! Ik
kau het beheer over mijn fortuin, dat mijn
kind van mij zal erven, aan geene bevoegder
of eerlijker handen toevertrouwen, dan aan
de handeu van dengene, die haar mau zal
worden. Ik blijf bij mijue keuze, mijnheer
Dicas! Ik blijf er bij, dat ik de geheele
verantwoordelijkheid van mijn testament aan
de zorg van mijn schoonzoon opdraag."
Turliugton opende deu mond om te sprekeu
ook de rechtsgeleerde voelde zich tot een
antwoord gedrongen. Doch Sir Jozeph mot
zekere eenvoudige waardigheid, die op beiden
indruk maakte weigerde een enkel woord
van hem te hooren, „Neen, Richard!" zcidc
hij, zoolang ik nog in leven beu, is dit mijne
zaak, niet de uwe. Neen, Mijnheer Dicas!
Ik begrijp zeer wel dat 't uw /aak is, als
man van 't vak daartegen op te komen. Gij
hebt dit reeds gedaan. Vul nu de opgelaten
plaats iu, zooals ik u heb gezegd, of laat
do papieren op de tafel liggen, dan zal ik
om den eersten den besten procureur zenden,
die 't iu uw plaats zal doeu."
Tegen deze woorden had de rechtsgeleerde
niets meer iu te brengen. Hem bleef geen
andere keuze over dan te doen wat hem was
bevoleu, of ecu goedeu cliënt te verliezen.
Hij deed wat men van hem verlangde en
verliet wrevelig de kamer.
Wordt vervolgd