NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT en GELDERLAND OiNDER T OORDEEL. Officieele Publicatie. No. 13. Woensdag 15 Februari 1893. Twee-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. VLINDERS. BINNENLAND. F euilleton. AMEHSFOORTSCIE CODBANT. VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 16 regels 0,40 iedere regel meer 5 Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Groote letters en vignetten naar plaatsruimte. Ik had een prachtigen hond. Of het een Newfoundlander ofSt. Bernhardshonds was, weet ik niet, maar wel weet ik, dat het geen hyena-hond was, maar een doodgewone huishond of canis familiaris. Er bestond tusschen ons beiden een warme vriendschap zooals die misschien onder menschen weinig gevonden wordt. Misschien was van zijne gehechtheid aan mij wel deze omstandigheid du oorzaak, dat ik hem jong had opgenomen als een vies en verarmd dier, een verschoppeling in de hondenmaatschappij. En wie weet, als er niemand zich zijner ontfermd had. wat er van hem gegroeid was, in welk gezelschap hjj was terechtgekomen, hetzij onder slechte kameraden van eigen stam, hetzij in exploitatie var. zijne meerderen. Maar nu had hij het goed en hij was er erkentelijk voor. Hij vergezelde mij steeds op mijn dagelijksche wandeling. Dat waren de pleizierigste uren van zijn leven dan kon hij het leven heerlijk genieten, dan mocht hii draven, zwemmen en jagen naar hartelust. Als hij mij gekleed zag voor de wandeling dan wist hij reeds genoeg. Dan keek hij mij aan, alsof hij wilde vragen: mag ik ook mee? Zei ik dan: «Ja, beste jongen, je gaat mee!" dan was zijne vreugde volmaakt en gai hij op alle mogelijke wijzen zijne blijd schap te kennen. Zoo genoot hij een onbezorgd, prettig leven en dacht er geen oogenblik aan of hij nu eigenlijk wel de hoogste vrijheid genoot eri of hij hel elders niet beter zou hebben Deze ideën waren nog nooit bij hem opgekomen ik had hern ook nooit toegestaan op ruiende en dergelijke vergaderingen te bezoeken. Maar ook het leven van een hond is niet altijd enkel blijdschap, dat zou ook mijn Hektor gewaar worden. In zijn familie, waarmee hij geen con versatie hieid, was de hondsdolheid uit gebroken. Er waren al menschen gebeten en daarom schreef de politie voorzorgs maatregelen voorzes weken lang een muilkorf. Toen ik als naar gewoonte mijn wandeling ging doen, wilde Hektoi ook weer doen als gewoonlijk. «Neen, beste jongen, je kan niet mee!" Maai hij begieep er niets van en dacht zeker, dat meen je toch niet, of dat is maar scherts van je. Met moeite moest ik hem binnen houden. Bij mijn terugkomst was hij weer even vroolijk als anders, alsof hij wilde toonen, dat hij evengoed ver trouwen in mij bleef stellen en aan mijn goede bedoeling niet twijfelde. Den vol genden dag weer hetzelfde tooneel, en zoo ging het nog dagen voort, maar het werd toch allengs minder. Hij werd stiller, afgetrokken, onverschilliger, en op het laatst nam hij van mijn uitgaan in 't geheel geen notitie meer en van mijn thuiskomen nog minder. Hij was niet meer vroolijk, maar somber en droefgeestig en scheen mij zijn vriend schap te hebben opgezegd. Hij kon maar niet begrijpen, waarom ik hem zijn beste genoegens onthield, dat kon alleen een tiouwelooze vriend doen, en wie weet welke sombere en zwarte gedachten meer hem door de hersens woelden. Ondanks de goede behandeling kwijnde Hektor. Arme hond, dacht ik, als je maar wist tot welke tampen hondsdolheid je brengen zou en wulk gevaar je dan voor je zelf zoudt loopen. Kon je maar inzien en begiijpen, dat de politie-verordening tol bescherming der menschen en ook tot je eigen welzijn is! Haec fabula docet; kunnen ook wij menschen hier niet iets uit leeren? Uit de dierenwereld is nog heel wat te leeren, als men maar wil opmerken. Zeer nuttig, ook uit dit oogpunt, is daarom het bezoeken van diergaarden en inusea. Ja bij een vergelijking met de menschenwereld zullen wij zien, dat zelfs vele diersoorten, wat liutine geaardheid en aanleg en eigenschappen aanbelangt, ook in de menschenwereld vertegenwoor digd zijn, zoodat wij een geheel nieuwe diergaarde zouden kunnen inrichten, vooral niet te klein, en een museum voor zeldzame zaken daarbij. Er zijn eigenlijke apen en halfapen. Tot de eerste soort kunnen wij rekenen de gekleede apen. (Semnopithecus nemaeus). Verder wolven, in of' zonder schaapskleeding, vossen in alle kleuren, hyena's, die alleen 's nachts en anderen die bij dag op prooi uitgaan. Gewone beeren, groote en kleine, kunnen ons de studenten genoeg leveren; dan nog ijsbeeren, kale en ongelikte beeren, stinkdieren en veelvraten, Vampyrs dei- oude wereld, gewone en staalkundige vleermuizen, kale rotten en waterrotten, woelmuizen en hazen, van de laatste zeldzame exemplaren door zondagsjagers zelf geschoten. Dan nog buffels, die ge woonlijk niet erg vriendelijk kijken, domme ossen en schapen. Van de bok ken, die er zoo al geschoten worden, kunnen wij een heele fraaie verzameling aanleggen. Verder hebben we nog land en wateriobben en onder de dolfijnen de tuimelaars, ook nog dieren met grijp armen, die alles tot zich trekken wat van hun gading is, en groote viasclien, die vele kleintjes mslokken. En vooial de ezels niet te vergeten en de lieve poesjes, die men zonder handschoenen niet aan kan pakken, mij dunkt, wij krijgen zoo al een heele mooie collectie bij elkaar. Wij zouden daar nog bij kunnen voegen een paar geluksvogels en «rare zeisen" en uilen, en eenige «hondjes van kinde ren," schildpadden, die een twijfelachtige soep opleveren voor herauten en derge lijke heeren, persoonlijkheden, die bekend zijn als de «bonte koe." enz. enz. Ik geloof, dat, wilden wij alle soorten plaatsen, er spoedig plaatsgebrek in onze diergaarde zou zijn. Maai de zeiuzua.nsie exemplaren zouden wij bij andere zeld zame zaken in een museum kunnen op bergen. In onze diergaarde zouden wij dan ook Dog kunnen laten zien hoe minderheden of liever kleinere dieren, die anders uit beginsel elkaar bevechten en zoeken te verslinden, in sommige gevallen zich vereenigen om een grooter dier aan te vallen en te onderkruipen. Daartoe moeten zij dan weliswaar eigen beginselen opgeven (van beginselen kun nen wij eigenlijk alleen bij menschen spreken) en voor zichzelven behalen zij dan ook geen direct voordeel, maar wel indirekt door de nederlaag van liuri vijand. Als zoo iets bij menscheo gebeurt, noemen wij dat beginselloosheid, en voor hen, die daaraan mank gaan, kunnen wij geen respect hebben De BURGEMEESTER en WETHOU DERS van AMEHSFOOR1, Gezien art. 5 der wet lot regeling van den kleinhandel in sterken drank en tot beteugeling van openbare dronkenschap Brengen ter openbare kennis, dat een verzoekschrift om vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein bij hen is ingekomen van H. J. JACOBS, in liet perceel wijk B, No. 19. Amersfoort, den 14. Februari 1893. Burgemeester en Wethouders voornoemd. De Burgemeester, F. D. SCHIMMELPENNINCK. De Secretaris, W'. L. SCHELTUS. Bij de puit tie in verschillende plaat sen van ons land zijn uit Berlijn plak katen ontvangen van reusachtige afme ting, waarop duidelijk zijn afgebeeld de juwuelen, welke men de gravin van Vlaanderen afhandig heeft gemaakt. Den 4en Febr. jl., zoo schrijft onze correspondent te Aalsmeer, vertrok van hier een gezelschap met een eigenaardig doel. Deze peison'-n waren-in kennis ge komen met een oproeping van erfgena men van zekere Neeltje Pater, overleden te Broek in Waterland, den 8en Maait 1789, en, meenende aan deze rijke erf laatster vei want te zijn, besloten zij hun rechten als erfgenamen te doen gelden. Zij hadden afgesproken, dat een hunner, bekend als iemand, die niet op zijn mondje gevallen is, het woord voor hen zou voe ren. Of hij werkelijk zijn opgedragen taak heeft vervuld, kunnen wii niet mee deden. Dit is zeker, het gezelschap kwam genoemden dag te Stolwijk aan en maakte deel uil van de 312 personen, die aan het stille dorpje een ongewone levendig heid gaven en in spanning het oogenblik afwachten, waarop de deuren der zaal, waarin de ware of gewaande erfgena men zouden worden gehoord, weiden ge opend. Groot was veler teleurstelling, loeu men vernam, dat deze lokaliteit slechts voor 70 personen plaals bood. Wie fl wilde betalen, kon binnengaan. Wie er dat niet voor over had, kon buiten blijven. Zooals te begrijpen is, was de zaal spoedig vol. Uit de 70 werd toen een commissie vao 5 gekozen, die de zaak zullen onderzoeken. Niemand der opgekomenen kon zijn rechten bewijzen en dat is ook niet te verwonderen, want de rechthebbenden behoefden daar niet te komen, aangezien zij reeds in het be zit der erfenis zijn, ingevolge een vonnis van de arr.-rechtbarik te Haarlem d.d. 10 Februari 1891 en van het gerechts hof te Amsterdam. Mismoedig keerde men huiswaarts. Het schijnt wel, dat deze Aalsmeerder- de dupe zijn geworden van een niet ons bekend soort oplichters, die men naar analogie van kwartjesvinders, tonnen- vinders, zoo niet millioenvinders zou kun nen noemen, en die hun tusschenkoinst verleenen tol het verkrijgen van vacante of zoogenaamd vacante erfenissen. Soms is er wel iets van waar van het bestaan van zulk een erfenis, doch in dat geval speculeeren de schatvinders hoofdzakelijk op de oppervlakkigheid van menschen, die in het minst geen rechten hebben en alleen maar eenigszins gelijk luidende namen dragen of ook in de fa milie hebben. Ieder, dio geen fortuin heeft en het dus zou kunnen hebber,, heeft wel van een erfenis hooren vertellen, die hem nog wacht of die hem al lang zou zijn te beurt gevallen, indien er niet het een of ander in den weg zat. Zulke menschen laten zich licht op den klank van een naam af verleiden door advertenties [en nieuwsberichtjes, die de kwartjesvinders in de bladen weten te doen opnemen. Zijn er genoeg liefhebbers, dan wordt er een vergadering belegd, contributiën worden guheven om de kosten voor on derzoekingen te dekken, terwijl er een uitvoerend comité wordt benoemd, waar- vaD de leden nog iets meer dan de overigen moeten offeren. liet vormen van sub-comilés in ge meenten, waar desnoods maar één preten dent woont, dient erenzeer om de con tribuanten warm te houden. En wanneer dan eindelijk een vreemde vraagt aan zoo'n lid van h»t sub-comité, die zich komt beklagen, dat hij al zooveel gestort heeft, maar nog niets genoten«Wat hebt u eigenlijk met de zaak te makeri dan is liet antwoord, dat de man op zeer losse gegevens zich bij den leider van de zaak had aangemeld, en dat deze, van zijn goed recht onmiddellijk over- dook MEVR. KAUTZMANN-VAN OOSTERZEE. 45) «En toch is die andere uwe vrouw gij hebt het gezegd en ik die nimmer een leugen van u geloofd zou hebben, ik weet dat ge mij thans niet bedrogen hebt. Thans niet, thans niet;" herhaalde ze werktuigelijk. «Houdt op Sara, laten we vergeten wat achter was, vergeten die vreeselijke schuld die me aan u bond, laat me...." «Neen, vergeet ze Diet," hernam ze heftig, «ge hebt ze begaan, maar ge hebt ook geboet. Indien ik er niet meer was zoudt gij gelukkig kunnen zijn, zelfs nu nog. Uwe vrouw zou u de smart vergeven, die ge haar onwillens hebt aangedaan. Mijn vriend ik heb heden nacht zeer hel dere oogenblikken gekend, waarin ik al les overdacht en overlegde. Aan mijn leven wordt weinig verloreD, mijn kind, mijn lieveling zal uw gedachtenis zijn." «Maar Sara, waarom spreekt ge aldus arme, ik verlaat u niet meer. We zullen te zamen ons kind opvoeden." «En ge zoudt u te schamen hebben over uwe vrouw, die niet alleen arm en zonder vrienden is, maar ook in het cir cus bekend, en o, mijne gedachten begeven we weder. Wat wilde ik u zeggen Ze hield de hand aau het hoofd en peinsde: «die andere," zeide ze, «heeft u misschien nimmer zoo bemind als ik het deed." Zeer langzaam kwamen de woorden over haar lippen. «Zoo lief als ik u hadweet ge hoe hef," vroeg ze plotseling heftig, «zie," en ze nam een glas dat in de nabijheid stond en ledigde het in een teiug; hij wilde haar hand grijpen, doch ze weerde hem met de an dere af, «zie, zoo lief," vervolgde ze, en hield het glas hem ledig voor, «lief tot in den dood. Mijn leven nut u niet, mijn dood zal u nutten; dat geve de Eeuwige Macht die alles bestuurt." „Wat hebt ge gedaan Sara; wat hebt ge gedaan!" «Mijn vriend treur niet, verwijt het me niet, dat ik u meer beminde dan het leven. Breng me tot de mijnen. Het gift kan niet dadelijk werken. De sneltrein gaat over een half uur naar Holland. Daar wensch ik te sterven, als ik het weet dat mjjn kind bij hen veilig is." «O, Sara, Sara, hoe wreekt gij u!" snikte hij verpletterd. «Ik loop, ik vlieg en haal tegengif." «Het zou u niet baten, ik weet wat ik deed. Verwijl me niets maar volbreng mijn laatste wunschen. Ik zal mijn pleeg ouder» terugzien, ik weet het." Kalm kleedde ze zich verder, en zag haar koflërs naar beneden op het rijtuig brengen. Toen dwong ze hem haar te volgen en gebogen onder den last van zijn verdriet gehoorzaamde hij. Zoo re den ze naar het station, namen plaats en stapten in een afzonderlijke wagen, waarin ze blijven konden. De jonge vrovw sprak en trachtte door scherts de sombere buien van haar gezel te verdrijven. Hij luisterde, en sloeg haar opmerkzaam gade. De reis duurde lang. Indien haar eens iets on derweg overkwam, wat zou hl] beginnen! Maar ze bleet opgewekt en bedaard. Was misschien de dosis te gering ge weest en het dreigeDd gevaar bezworen I Dien nacht reisden ze doorze wilde er niet van hooren in een hotel te gaan en daar te rusten. Tegen den namiddag waren ze aan 't einde der reis gekomen en moesten nu den laatsten weg huiswaarts per rij tuig afleggen. Terwijl Von Ellersleben het balen ging, nam ze de tweede dosis in, die ze in een klein Öescbje bij zich droeg. Ze zeide het hem niet, wat be hoefde ze hem te ontrusten. Met grooten spoed werd nu de reis vervolgd. Het gelaat van Sara werd wit en steeds witter de lippen werden nu en dan fel op een geklemd als weerhielden ze een smartkreet. God lof, daar zijn de eerste daken van liet dorp in het gezicht. „Wat is ons kind lief en zoet geweest," zeide Sara terwijl ze het stieelde. «Is het niet een beeldig ventje, Guido; gij zult nog eer aan onzen jongen beleven." Ze hadden weinig samen gesproken om der wille van de dienstbode. Thans boog ze het hoofd op de borst van haar geliefde en fluisterde: «het is goed dat we thuis zijn, het werkt." «O Sara, waarom hebt ge dit zelf ge daan," vroeg hij zacht. Nu hield het rijtuig stil. «Help me," sprak ze, «laat me vast op u mogen leu- neD, en leid me zoo naar binnen." Hij deed het. Hij zag de verbaasde gezichten niet der oude lieden die vol blijdschap over het teruggekomen kind, zich over haar lieengebogen en haar het welkom thuis toeriepen hij zag slechts haar, de kranke vrouw, die op de sofa neergevleid, zijn hand hield en met dankbaren blik haar pleegouders begroette. Het kind werd nu ook naar binnen gedragen, en giootmoeder speelde met Sara's liéveling. Het was vreugd in huis, en vreugd in veler hart. Maar op de sofa lag zij, de jonge beeld- schoone vrouw; de oogen, waarin thans geen zwerving was, onafgewend geslagen op hem, die haar alles geweest was. «Mijn tijd is koit," fluisterde ze. Op dit oogenblik ging de deur open en de hulpprediker tiad binnen. «Sara is thuisgekomen," riep de oude dame verheugd. «Dit is Sara mijne pleegdoch ter, van wie ik u zoo dikwijls verhaalde. Ze ziel er slecht en erg moede uit, maar hier zal ze wel spoedig opknappen; is 't niet, lieveling?" «Wees stil," riep Von Ellersleben, «laat haar inel rust, ze is krank, misschien stervend. O, roep hier een dokter, dat hij dadelijk kome." «Laat dat, mijn vriend," sprak Sara zacht, en toen tot hare pleegmoeder «lieve moeder, zorg voor mijn kind, ver wijt het hem nooit, dat hij me lijdeo deed. Hij wist het niet, dat ik hem hare lippen sloten zicb. Ze zocht zijn hand en behield die. Nu kwamen feller krampen haar be stormen; ze hield den adem in om het

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1893 | | pagina 3