NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT en GELDERLAND. EES PLEZIERREISJE. WERKELOOSHEID. No. 36. Zaterdag' 6 Mei 1893. Twee-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. Feuilleton. SFOORTSCIE COD VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien! Van 16 regels 0,40 iedere regel meer B Cent. Advertentiën viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Oroote letters en vignetten naar plaatsruimte. De man, die het middel in den zak draagt om aan het alom heer- schend werkgebrek een einde te maken, moet nog geboren wor den en of het debat, in de Tweede Kamer gehouden naar aanleiding van de interpellatiën der heeren Pyttersen en Tijdens, in de ver gadering van Donderdag 27 April, dit neteligste aller vraagstukken veel nader tot de oplossing zal hebben gebracht, valt te betwij felen. Men neme in aanmerking, dat uitsluitend de toestand ten plat ten lande in het debat is gebracht. Beide Friesche Afgevaardigden spraken natuurlijk het meest over Friesland, omdat zij daar het best mee bekend zijn, maar ook dewijl het er erger is gesteld dan elders. Toch werken vele oorzaken, wel ker invloed in het Noorden in zoo ruime mate wordt waargenomen, ook in andere provinciën, en lei den er tot gevolgen, waarvan meenigeen den druk ondervindt De heer Pyttersen is overtuigd, en velen zullen dat met hem eens zijn, dat er reeds veel gewonnen ware indien den arbeiders, waar van velen nu nog rondloopen zonder iets .te verdienen en dus door de liefdadigheid onderhouden moeten worden, in de gelegen heid werden gesteld om het on voldoende der inkomsten aan te vullen met de opbrengst van zelf verbouwde producten, en hun daartoe een stukje grond op bil lijke, voor hen niet bezwarende voorwaarden, in huur kon wor den afgestaan. Het is inderdaad jammer, dat zulks niet meer ge schiedt; tal van eigenaars zouden, zonder eenige schade voor zich zelf, op die wijze aan vele gezin nen een stuk brood, door eigen arbeid verworven, kunnen ver schaffen. Thans, meent de heer P., ligt het op den weg der ge meentebesturen om zich dit be lang aan te trekken. Maar dezen beschikken over geen gron den zij zouden, om in die rich ting werkzaam te zijn, land moe ten koopen, en daarbij afstuiten op de hooge eischen der eige naars. Dan werd het een soort van speculatie, uiterst gevaarlijk voor de gemeentelijke financiën. Daarom wensebt de heer P. dat aan dp gemeentebesturen bij de wet de bevoegdheid wordt ver leend, om gronden te onteigenen ten tweede, om woeste of thans nagenoeg waardelooze gronden rekening ontginnen der voor doen ontginnen tot bouwland, bosch of weiland; ten derde, dat voor het een en ander aan de ge meenten steun worde verleend in den vorm van subsidie of renteloos voorschot. Het eerste middel ziet er, op pervlakkig beschouwd, niet kwaad uit maar het heeft toch zijn be denkelijke zijde. Welke soort van gronden zullen voor onteigening in aanmerking komen Toch zeker de niet in cultuur gebrachte. Stel eens dat een veehouder 20 hec taren land in gebruik heeft, on verschillig of hij eigenaar is of pachter, dan zou men toch moeie- lijk tot hem kunnen zeggen Hoor eens, vriend, wij hebben een paar bunders noodig voor arbeiders-akkertjes, en jouweiland is daarvoor opperbest gelegen en zeer geschikt. Je moet dus in het vervolg je koeien maar wat dichter bij elkaar brengen, en zorgen dat zij op 18 hectaren genoeg te eten krijgen, want het overige zal onteigend worden. Nu zal men wel zeggenJa, maar als het belang van één man de belangen van een twintigtal anderen in den weg staat, dan moet die ééne man wijken en maar zien dat hij terecht komt. Dat gaat zoo niet in een gere gelde maatschappij, liet eenige geval, waarin die handelwijze ware goed te keuren, is aanwe zig als de grond wordt verwaar loosd, als men dien braak laat liggen of onbebouwd laat. Zou de wet hierin kunnen voorzien, en alzoo maken dat de bodem van Nederland, meer dan tot dusver, ten voordeele der gemeenschap wordt benuttigd? De mannen van het recht zijn liet daarover lang nog niet eens. Het vraagstuk zal nauwkeurig overwogen worden bij de behandeling van het wetsont werp tot uitbreiding en nadere regeling van het recht van ont eigening ten algemeenen nutte door gemeentebesturen, door den heer van Houten ingediend en waarheen de Minister van Bin- nenlandsche Zaken in zijn ant woord aan den interpellant ver wees, tevens erkennende, dat de wet van 1851 een herziening be hoeft, welke bovendien door de gewijzigde bepalingen der Grond wet noodzakelijk wordt gemaakt. Een speciale wet, zooals de heer Pyttersen naar het voorbeeld van Engeland aanbeval, schijnt niet in de bedoeling der Regee ring te liggen, terwijl ook, o. i. terecht, door den Afgevaardigde van Wjjk-bij-Duurstede, den heer De Beaufort, in herinnering werd gebracht, dat art. 151 van de Grondwet uitdrukkelijk bepaalt, dat niemand van zijn eigendom J kan worden ontzet dan volgens voorschriften, door de alyemeene wet te steilen. Is de gemeente zelve eigenares van woeste gronden, dan wordt de zaak eenigszins gemakkelijker: zij kan daarmede handelen naar welgevallen. Dat is hetgeen het bestuur van Schoterland wenscht te doen in het belang der werk- loozen aldaar, mits de staat aan die gemeente een renteloos voorschot g 've ter bestrijding der kosten. Alweer een epiaestieuspunt. Kan de staat dat doen, is er reden van billijkheid om een plaatselijk kwaad, dat zich echter overal in meerdere of mindere mate vertoont, te bestrijden met gelden, die door alle belasting schuldigen in het geheele land worden opgebracht Wij meenen, dat elk voorschot van dien aard een rente moet opleveren, zoo matig mogelijk, hetzij in den vorm der hooger grondbelasting, die de in cultuur gebrachte gronden zullen opbrengen, hetzij door haal bij de jaarlijksche aflossingen in rekening te brengen. Voorts moet de zekerheid bestaan, dat de onderneming levensvatbaar is, zoodat die aflossingen geen gevaar loopen, achterwege te blijven. An ders zou er licht een wedstrijd ontstaan naar Staatshulp voor ont ginningen met twijfelachtige kans van welslagen, en zou de Regee ring weldra in de noodzakelijkheid komen van te verklaren, dat het langs dien weg niet langer kan. Als aan een patiënt verschil lendegeneesmiddelen worden aan bevolen, en als zijn kwaal aan onderscheiden oorzaken wordt toe geschreven, geldt dit gemeenlijk voor het bewijs, dat het met de kansen van zijn genezing niet al te best staat. Zoo ook hier met de werkloosheid. De heer Goeman Borgesius wil verandering bracht zien in de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek nopens de verhuring van landerijen. Opper best, en hij staat in dit opzicht volstrekt niet alleen, maar zal dit terstond nadat het gebeurd is de gezamenlijke hoeveelheid propuc- tieven arbeid doen toenemen Ook zal ieder dien Afgevaardigde ge lijk moeten geven, als hij beweert, dat de nood in Frieslands goed deels te wijten is aan de afwe zigheid der grondeigenaars, waar door dorpen, die 25 jaar geleden nog bekend stonden als rijk en prachtig nu arm en leelijk zijn geworden. Daardoor ook gaat de belastingdruk van de schouders, die er tegen bestand zijn, over op hen. die een vermeerdering niet kunnen dragen en er bijna onder bezwijken. Maar de heer Borgesius zegt het zelf, men kan de rijke Friezen niet verbieden, in Den Haag of in Gelderland te gaan wonenWel zou in dit opzicht verbetering te wachten zijn van een betere regeling van de ge- meente-financiëu, waardoor het geen de wet tot dusver verhin dert de uitwonende eigenaars ook in de plaatselijke belastingen kunnen worden aangeslagen. Dat zou voor de gemeentebesturen een verruiming van middelen, voor de mingegoeden een verlichting van druk, aan de plannen tot werk verschaffing meer uitzicht van sla gen geven. Warme aanbeveling verdient het denkbeeld, om van Regeerings- wege een onderzoek in te stellen naar den toestand in Friesland, tevens met het oog op de maat- (Slot). Ik stond thans op mijn eigen dek, leunde tegen de mast en mijn eigen mniroten stieten mij nu links dan rechts, daar ik hun in den weg scheen te staan. Na eenige minuten was het mij of mij plotseling eene ziekte op het lijf vielmijne beenen verloren alle kracht, het koude zweet brak mij uit, ik kroop naar de verschan sing, stak het hoofd buiten boord ennu, men weet, wat zeeziek is. Alle vrees verliet mij en tegelijk alle natuurlijke gelegenheid. Mijne onschat bare vrouw was mij zoo onverschillig, als een houten blok; ik bekommerde mij niet om mijn neef, die toch mijn gasi en rampgenoot was; ik was ongevoelig voor al, wat om mij voorviel. Ik merkte wel, dat het weer al erger en erger werd, maar met mijzelf werd het ook al erger en erger, en wat vraagt een stervende naar weer en wind? Ik wist niets van den admiraal, niets yan ons eskader. Den ganschen nacht lag ik in mijne hangmat in de kajuit, te genover mijne vrouw, die in de hare lag te kreunen en te kermen. Wij lagen daar koud, bleek en onbewagelijk, als gebeitelde steenen lijken op eene graf tombe. Eene aan de zoldering hangende lamp wierp een treurig schijnsel op ons neder. Ach, wat schommelde zij heen en weer I En dan het vreeselijke alarm en r umoer, dat ik voortdurend boven mijn hoofd hoorde, veroorzaakt door stampende voe ten, huilende winden, schreeuwende stemmen en overslaande golven! Ik zeg niets dan de simpele, oprechte waarheid, als ik verzeker, dat ik onzen ondergang van minuut tot minuut voor oogen zag. Een van mijn zegge mijn volk kwam toevallig bij ons in de kajuit en hield mij een glas rum voor, dat ik mij lijdelijk in de mond liet gieten. Ver volgens bood hij mijne vrouw van den zelfden drank aan, en ik had nog juist bewustheid genoeg, om te zien, dat zij hem onverschillig doorzwolg. Met zwakke stem waagde ik eindelijk de vraag: nis er nog eenige hoop? Ik hoop, dat wij dicht bij land zijn?" »Dicht bij land?" antwoordde de ma troos. «Neen, daar zullen wij op zien te passen. Land zou het ergste ding zijn, dat wjj in zulk een nacht ontmoeten konden." Wat zijn er toch dwaze menschenl dacht ik. Land was het eenige, waarnaar ik smachte. «Kunnen we niet op de kust aanhou den?" vroeg ik verder. »Ja," hernam hij, »als we niet goed oppassen, kon dat licht gebeuren, en dan zou het schip in tien minuten aan splin ters en geen levende ziel meer aan boord zijn." Mijne vrouw kreunde, ik deed ook zoo en hoorde nu ook het kreunen van onzen vriend Lomax, dien men in een kabinetje gelegd had, lat rondom met spiegelglas was bekleed en tot kleed vertrek diende. Voor het tegenwoordige hadden we aan zoo iets zeker weinig behoefte. De avond viel en de storm woedde nog altijd met dezelfde hevigheid. Het slingerde zoo geweldig, dat ik, zoo mijn toestand mij ook al vergund had het bed te verlaten, toch had kunnen gaan noch staan. Van neef Lomax vernam ik niets, dan een herhaald kermen en kreunen, Ik heb reeds gezegd, dat hij een jong heei van tegen de zestig en bijzonder met zijn uiterlijk ingenomen was. Zijn toilet was altijd even keurig en hij dus vol- srekt de man niet tot zulk eene zeereis, daar te vreezen was dat zijn uitwendige meusch geheel afspoelen en hij by de naaste ontmoeting niet meer kenbaar wezen zou. Daaraan dacht ik toen echter nietmijne gedachten waren alleen op den mij drei genden ondergang gericht. De vreeselijke nacht mei de slingerende lamp en met het dreunend rumoer boven tntj, was wederom gekomen en nog een dag ver streek, en toen nog een. Ik hield het voor hoogst onwaarschijnlijk dat mijne vronw dezen akeligen toestand overleven zou en sprak haar nu en dan met be vende stem aan, om uit haar al of niet antwoorden te vernemen of zij levend of dood was. Eindelijk, op een morgen, hoorde ik de stukken hssen, en men kwam mij zeggen dat de storm bedaard was en wij ons nader aan de fransche kust hadden gewaagd, waar Cherbourg thans voor ons lag. De zeerob, die mij dit kwam zeggen, was uiterst spraakzaam en vertelde mij al wat voorviel. Het grootste deel der feestelijkheden in de fransche haven was reeds voorby, maar hij kon mij tot mijn troost zeggendat wij oris spoedig midden in de zee-evolutiën hevinden zouden, welke men tot ver lustiging der groote natie op de reede uitvoeren zou, en dat ik met de overige laden der yachtclub bij de koninklijke familie te dineeren was genoodigd. iDineerenl" zeide ik, onwillekeurig schuddende, als ki anken doorgaans, wan neer men hun van eten spreekt. Intus- schen stond ik toch voor de eerste maal op, waggelde in de kajuit rond en kuste de klamme hand mijner nog levende Marie. Aan land te dineeren, daaraan viel voor ons niet te denken; maar daar wij kort daarna op zoet water kwamen, kleedden wij ons en lieten Lomax ver zoeken bij ons aan tafel te komen. Na lang wachten kwam hij uit het spiegel kabinet voor den dag en men kon hem aanzien, wat moeite het hem gekost had, de verwoestingen van den laatsten stormachtigen tijd weder eenigszins te herstellen. De knapste schilder heeft op zee geen vaste hand, en nog veel minder de arine, door de zeeziekte gemartelde Lomax. Zijn haartour zat scheef, de linker bakkebaard was donkerder dan de rech ter, en zijne kunstmatige wenkbrauwen waren een kwart duim hooger geschilderd dan de werkelijke. Ook zijne kleeding droeg sporen van den doorgestane» nood kortom, Lornax, op wien thans mijn oog viel, had de grootvader van den eleganten heer kunnen wezen, die zich te Cowes- met ons had ingescheept. Ons diner duurde lang. Wij waren weldra genoodzaakt onze bedden weer

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1893 | | pagina 1