NIEUWE
Nieuws- en Advertentieblad
UTRECHT en GELDERLAND
NEDERIG VAN GEBOORTE
J\o. 43.
Woensdag 31 Mei 1893.
Twee-en-twintigste jaargang.
VERSCHIJNT WOENSDAG M ZATERDAG.
VLINDERS.
Feuilleton.
AMERSFOORT
HE COS
VOOR
abonnementsprijs:
Per 3 maanden 1Franco per post door het gebeele Rijk.
Afzonderlijke Nummers 3 Cent.
Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag.
Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort.
advertentien:
Van 16 regels 0,40 iedere regel meer B Cent.
Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend,
firoote letters en vignetten naar plaatsruimte.
Waarschijnlijk is er niemand
onder onze lezers, die het blad
«De Nieuwe Tijd" leest, waarvan
de heer F. van der Goes redac
teur is. Het is al zoowat van
denzelfden geest als de «Klok",
«Recht voor Allen" en dergelijke
blaadjes, die iemand, die niet van
schelden en schenden houdt, ook
niet voor zijn pleizier behoeft te
lezen. Wij willen niet ontkennen,
dat zij dikwijls de waarheid zeg
gen en op bestaande gebreken de
aandacht vestigen, wat altijd zoo
kwaad nog niet is; maar de taal
waarin zulks geschiedt is soms
walgelijk en gewoonlijk opruiend
en daarmede wordt ook hetgeen
er nog goed in is, bedorven. Bij
beschaafden en eenigszins ont
wikkelden wekt dergelijke taal
enkel afkeer; maar het meeren-
deel der lezers bestaat uit mindei
ontwikkelden, uit ontevredenen
met de bestaande toestanden en
op hen heeft de taal dier blaadjes
natuurlijk wel invloed, en een
invloed die gevaarlijk werkt.
Om onze lezers eens kennis te
laten maken met het blad «De
Nieuwe Tijd" kiezen wij een van
de mooiste artikelen, die het
onlangs zijne geabonneerden te
lezen gaf, waaruit men voldoende
over de strekking van het blad
kan oordeelen. Laat ik eerst nog
zeggen, dat het stukje geschreven
is door een zekere Nellie, die
verzekert, dat zij geen persoonlijke
grieven heeft tegen de Koningin
en hare moeder, maar «dat dui
zenden vrouwen in ons land de
jonge koningin niet in bescher
ming zullen nemen, ais het er op
aankomt partij te kiezen." Zij I
verklaart, dat als de volken zich
gaan afvragen of de voordeelen,
die vorsten genieten, niet kunnen
worden «gekanaliseerd om de vel
den der ellende te drenken," zij
gevaarlijk worden. En dan gaat
Nellie voort «Dan vragen zij
niet langer of Lodewijk en Antoi
nette, of Emma en Wilhelmina de
schuldigen zijndan concentree-
ren zij op de levende, wellicht
onschuldige representanten van
een gehaat ras al hun verbeten
woede, al hun verkropten haat,
wreken op hen al het nameloos
lijden, dat zij eeuwenlang zwijgend
verduurden. Dan zijn zij als de
bandjir in Java's bergen De
wolken pakten zich samen, me
vrouw, en de bandjir zal komen.
Red u zelve en uw kind eer het
te laat is. Doe afstand van den
troon, die onveiliger is dan de
sidderende vulkaan, laat hem over
aan degenen die niet vreezen on
recht te bestendigen door onrecht
te bezegelen met bloed. Maar gij,
mevrouw, red u
«Zoo zouden wij, vrouwen, spre
ken tot de moeder met haar kind,
wier tragisch lot wij voorzien.
En zullen wij daarom, omdat zij
ons niet hooren wil of kan, in de
beslissende ure tegen onze over
tuigingen, optreden als bescherm
sters van den troon? Neen, dat
nooit! Twee menschenlevens, wat
zijn twee menschenlevens tegen
over een groot beginsel? Bij hon
derdenden, bij duizenden stelden
en stellen wij ze, vrijwillig, tegen
over die tweeNeen, wat op dit
oogenblik nog eenvoudige huma
niteit mag heeten, zou dan laffe
sentimentaliteit zijn.
En als dan de woeste wateren
tot hunne oevers zullen zijn terug
gekeerd en zij, die de catastrophe
overleefden, het. terrein der ver
woestingen overzienals zij hun
dooden zoeken en beweenen en
daarbij komen langs twee lijken
uit het vijandelijke kamp, een
vrouw en een kind die boete de
den voor de zonden van haar
ras, dan zullen zij haar een
traan van menschelijk rneededoo-
gen niet weigeren, al roepen zij
haar nog toe in den doodsin-
dien gij 't hebt geweten, dan hebt
gij 't ook gewild
Dit is de taal van een Neder-
landsche vrouw, maar van eene
bij wie wij eerst al het vrouwe
lijke moeten wegdenken. De taal
is zeer zeker niet leelijk, hoewel
wij zoo'n gezwollen taal en ook
sommige beelden nu juist niet
mooi kunnen vinden maar het
geheel kunnen wij niet anders
noemen dan opruiende onzin, die
alleen in een sterk verhitte ver
beelding kan opkomen. Het is
alsof een revolutie op 't punt staat
uit te breken, en de gebreken en
misstanden, die die revolutie zou
moeten wegnemen, worden na
tuurlijk ouder gewoonte en onver
standig geweten aan die regee-
ringspersonen die alleen maar
de uitvoerders zijn van den wil
en de besluiten van de eigenlijke
regeering, nl. de volksvertegen
woordiging. In een constitutio-
neele monarchie, zooals wij er
een hebben, is het onverstandig
en onbillijk dergelijke verwijten
te richten tegen het vorstelijke
huis, dat boven de partijen staat.
Van koning Willem III is het be
kend, dat hij soms besluiten 011-
derteekende, bv. in 1853, die hij,
als hij zijn eigen overtuiging en
gevoelen had willen volgen, nooit
zou hebben bekrachtigd. Maai- als
constitutioneel vorst deed hij goed
zóó en niet anders te handelen.
Bij ons en in onze staatsregeling
zal het niet in een vorst opkomen
om te zeggen «hoogste wet is
's konings wil" of dergelijke uit
drukkingen te bezigen, zooals wij
ze wel eens elders hooren. Onze
staatsinrichting is vergeleken bij
de meeste andere van Europa nog
zoo kwaad niet en misschien wel
de beste nog; dien indruk moet
men in den tegenwoordigen tijd
wel krijgen. Wij hebben een vor
stenhuis met een roemrijk verle
den aan velen uit dat geslacht
heeft ons land zeer veel te dan
ken gehad; al was het alleen reeds
daarom, dan hebben de tegen
woordige representanten van dat
huis recht op onze hulde en ver
eering en dankbaarheid. Wij heb
ben een middelpunt, waarom het
geheele volk zich scharen kan,
waardoor het geheele volk ver-
eenigd wordt. Waarin de partijen
ook mogen uiteengaan, in de liefde
voor Oranje komen zij bijeen en tot
elkaarmet Oranje vormt Neder
land een eenheid en door die een
heid is het stuk.
Als het bovenaangehaalde ge
schreven was op het eind der
vorige eeuw in Frankrijk, dan zou
het meer waar zijn, dan zou het
er mee door kunnen, maar een
eeuw later geschreven klinkt het
eenvoudig onzinnig. «Dat duizen
den vrouwen in ons land de jonge
koningin niet in bescherming
zouden nemen, als het er op aan
komt partij te kiezen," wij zijn
er gelukkig zeker van, het is niet
waar. Vrouwen zooals die echt
vrouwelijke schrijfster zijn er niet
vele, en wij zouden Nellie ook
maar niet aanraden om dezelfde
woorden te spreken waar een
Oranje-Ka bij is, want dan zou
den wij niet voor de gevolgen
durven instaan.
Natuurlijk wordt telkens weer
nagerekend wat de koningin «met
haar postje verdient" zooals meri
dat gelieft uit te drukken.
En Nellie vraagt dan ook op haar
beurt, of de voordeelen die de
vorsten genieten, niet kunnen
worden ogekanaliseerd om de vel
den der ellende te drenken."
Maar laat men dan ook eens uit
rekenen, hoeveel onze vorstinnen
jaarlijks uitgeven voor allerlei
liefdadige doeleinden, en hoeveel
zij van die «voordeelen" afstaan,
om «de velden der ellende te
drenken," dan zal men een niet
minder groot getal krijgen, en men
rekene daar dan bij, wat zij bij
dragen tot bevordering van weten
schap, handel en nijverheid en
men gaat dan ook eens na, wat
zij met de haar eigen middelen
die geen kapitaal in de doode
hand zijn, doen en hoevelen daar
de voordeelen van plukken,
komt men dan niet tot het be
sluit, dat al dergelijke redevoe
ringen onwaar zijn, dat het een
voudig «opruiende onzin" is, die
den onwetenden wordt voorge
praat, alleen maar met de bedoe
ling ontevredenheid te wekken en
te vermeerderen?
Dit is een klein staaltje van
opruiende taal van haat en nijd,
waarmede die bladen gewoonlijk
gevuld worden, en die daarom
natuurlijk ook enkel haat en nijd
kweeken. Maar dit kan de weg
niet zijn, die tot verbetering leidt,
en die verbetering aan te brengen
2) Verheugd spoedt zjj zich den weg op,
en geen oogenblik twijfelt zij er aan, of
haar stiefvader zal haar bij zich opnemen
en voor haar zorgen, zoodra hij vernomen
heeft wat haar overkonen is bij de oude
vrouw, die haar tot nu toe verzorgde.
Vermoeid bereikt het meisje de wooing
van den schrijnwerker in de voorstad
zij vraagt naar haar vader en hoort met
blijschap dat hij te huis is. Met moeite
klimt zij den donkeren trap op en klopt
met schuchtere hand aan de deur, die
men haar had aangewezen. Men opent
en het jonge meisje staat voor haar
stiefvader.
De schrijnwerker is «en ineen gedron
gen maar gespierd man, van ongeveer
veertig jaren; zijne trekken zijn grof en
zjjne gelaatskleur hoogrood. Handen en
voeteD hebben buitengewoon groote af
metingen en verraden veel dracht; zijne
houding echter is onbeholpen en plomp;
zijne stem heesch en ruw. De schrijn
werker is een dronkaard.
Toen het jonge meisje deze afschuwe
lijke gestalte voor zich ziet, maakt een
zeldzame angst zich van haar meester:
de oorzaak daarvan kan zij zich niet
verklaren. Beschroomd en bevend staat
zij op den drempel, zij waagt het niet
de oogen op te slaan, zij weet niet in
welke bewoordingen zij haar verzoek
om hulp zal inkleeden.
De schrijnwerker beschouwt een poos
het jonge meisje, bij wacht tot zjj hem
zal aanspreken. Daar zij óf geen lust
óf geene kracht daartoe schijnt ta bezit
ten, besluit hij er eindelijk toe om tot
haar het woord te richten, ten einde de
oorzaak van haar bezoek te vernemen.
Het meisje verschrikt, toen zij de ruwe,
schorre stem van den man hoort, doch
spoedig herstelt zij zich, zij vat nieuwen
moed, bemerkende dat de schrijnwerker
in eene goede bui verkeert en haar met
grijnzende vriendelijkheid aanziet.
»Nu, Louise," neemt deze eindelijk het
woord, jwil je me nu toch wel eens
zeggen, wat je van me wilt? Heb je
wat te verzoeken, spreek vrij uit, je weet
toch wel, meisje, dat ik je altijd heb
mogen lijdenik heb je bijna even lief
als je overleden moeder, die in haar
tijd ook zulk een schoone vrouw was,
ik zou bijna zeggen, nog wat liever."
Het slot zjjner rede laat de schrijn
werker vergezeld gaan door een heesch,
krassend gelach, dat meer dan onaange
naam klinkt. De kleine Louise heeft
echter door de vriendelijke woorden weer
moed gekregen, en vertelt nu haar stief
vader de afschuweljjke behandeling, die
zij van hare pleegmoeder heeft onder
vonden, alsmede dat zij deze ontvlucht
is. Als zij weenend haar verhaal ten
einde gebracht heeft, verklaart zij, voor
niets ter wereld meer naar de oude vrouw
te willen terugkeeren, en terwijl zij de
harde handen des schrijnwerkers grijpt
en haar smeekende, in tranen badende
oogen op diens ruwe trekken richt, bidt
zij hem met eene sidderende stem, haar
niet van zich te stooten, haar te bescher
men legen die booze oude vrouw. Bevend
wacht het jonge meisje het antwoord af
van den man, dien zij vader noemt.
Deze zwijgt enkele minuten, en eene
oogenblikkelijke aandoening schijnt zijn
ruw gelaat te verlevendigen, maar als
deze ook weer even plotseling verdwijnt
als zij gekomen is, harst hij andermaal
in een valsch lachen uit. Doch nu hij
de ontsteltenis van Louise bemerkt, ma
tigt hij onmiddelijk zijne zonderlinge vroo-
lijkheid, en zegt, zoo vriendelijk hem
dit mogelijk is, tot de bevende kleinen
ïNu, nu, meisje, je hosft niet zoo te
schrikkenik doe je immers niets, wees
nu maar bedaard, je gaat niet meer naar
het huis van je pleegmoeder terug. Als
je wilt, kan je bij mij blijven 't is waar,
ik heb ook wel niet veel, maar je zult
ook wel niet verwend zijn, denk ik. We
moeten maar zien, dat we er komen.
Je kunt op het huishouden passen,
terwijl ik dan de vrouw kan weg
zenden, die dit tot nu toe voor rnij deed,
zoodoende zijn we beiden geholpen. Zeg
eens, Louise, bon je daar mede tevre
den
Het jonge meisje, opgetogen van blijd
schap, nu zij hoort, dat zij niet weer
tot hare pleegmoeder behoeft terug te
keeren, valt haar stiefvader om den hals,
en haar frissche lippen drukken eenige
kussen op zijn afzichtelijk gelaat. Deze
dankbetuigingen schijnen den man niet
te mishagen, tenminste hij doet geen de
minste poging om er een einde aan te
maken, en als zij eindelyk ophoudt hem
te omarmen en te kussen, zegt hij op
een goedigen toon: »Nu, zoo iets laat ik
mij nog al welgevallen, Liesje, zie je, als
je me altijd zoo lief hadt, dan zouden
we voortdurend de beste vrienden zijn.
Je ga-at niet meer naar die booze stief
moeder teiug, hoor? Maar heb je al
gegeten, Liesje?" vervolgde hij vriende
lijk, nwacht eens, hier heb ik nog 't een
en ander."
De schrijnwerker haastte zich om uit
eene kast worst, kaas en brood te voor
schijn te halen. Het jonge meisje, dat
sinds den vorigen dag niets gegeten had,
zet zich met den besten eetlust aan het
sobere maal en voor het eerst in langen
tijd stilt zij haar honger.
Nadat dit geschied is, laat de schrijn
werker haar het kleine huishouden zien,
waarvan de zorg in het vervolg op haar
zal rustenhij ruimt haar een klein
slaapkamertje in, en begeeft zich vervol
gens naar zijn werk, dat hij buitenshuis
heeft.
Het jonge meisje, nu alleen in de wo
ning, acht het haar allereerste plicht om
zich nuttig te maken. Nauwkeurig neemt
zij het armoedige verblijf in oogenschouw
en bemerkt al terstond, dat hier veel
ontbieekt wat in een huishouden onont
beerlijk is. Eene buurvrouw echter leent
het vriendelijke meisje, op haar be-
sclnoomd gedaan verzoek, gaarne het
noodige en weldra is de kleine woning
van den schrijnwerker helder en rein.
Alles staat op de plaats waar het behoort,
en als s'avonds haar stiefvader van zijn
werk terugkomt, vindt hij een zindelijk
kamertje, smakelijk eten en een vr ien
delijk gezichtje.
Vroeger kon de man nooit met zijn
loon toekomen, thans houdt hij van tijd