NIEUWE Nieuws- en Advertentieblad UTRECHT en GELDERLAND No. 49. Woensdag 21 Juni 1893. Twee-en-twintigste jaargang. VERSCHIJNT WOENSDAG EN ZATERDAG. VLINDERS. BIN N EN LAM D. F euilleton. UN BEREND. AMEBS E C0D1ANT. VOOR abonnementsprijs: Per 3 maanden 1.Franco per post door het geheele Rijk. Afzonderlijke Nummers 3 Cent. Ingezonden stukken en berichten intezenden uiterlijk Dinsdag en Vrijdag. Uitgever G. J. SLOTHOUWER, Amersfoort. advertentien: Van 16 regels 0,40 iedere regel meer B Cent. Advertentien viermaal geplaatst worden slechts driemaal berekend. Croote letters en vignetten naar plaatsruimte. Herinneringen. Zondag wapperde de driekleur van de torenspitsen en op de openbare gebouwen en het klok kenspel liet zich hooren, was het een der verjaardagen van het koninklijk huis Wij keken in den kalender en zoodra merkten wij niet dat het 18 Juni was of wij wisten genoeg. Het was voor Waterloo! En met het uitspreken van dien naam kwamen allerlei herinneringen weer boven en al weten wij van Waterloo in 1815 alleen maar van hooren zeggen en uit de geschiedboeken, wij kon den het Da Costa nazeggen »'t Kanon van Waterloo Galmt in mijne ooren nog." Wij kunnen Waterloo niet noe men of wij denken aan dien half god, die zijn boeien verbrak, die hem voor korten tijd geketend hadden, om opnieuw den strijd aan te binden tegen het verschrikt Europa; wij zien voor onze ver beelding dat slagveld, waar de groote strijd voor de vrijheid ge streden werd, een strijd zoo bloe dig, zoo grootsch als er zelden gestreden werd, waar het lot van Europa beslist werd, waar de gewichtigste belangen op het spel stonden. Die strijd, van welks uitslag zooveel afhing, zou een keerpunt vormen in de wereld geschiedenis. De naam Waterloo zal ons nooit koel en onverschillig laten, omdat hij ons herinnert aan die grootsche gebeurtenissen, die op het lot van het menschdom van zoo machtigen invloed waren, die de wereld van gedaante heb ben doen veranderen. Waterloo herinnert ons dapperen, die ook met aan zoo vele zelfverlooche nende opoffering streden voor de goede zaak, die hun leven waag den voor de volksonafhankelijk heid en door hun moed en dap perheid de luister verhoogden van hun volk. Van de roem der overwinning door de bondgenoo- ten behaald, komt ook ons volk een deel toe. En dat deel was niet gering. Met den held van Quatre- Bras hebben de Nederlandsche Hoepen zich flink gekweten en op de velden van Waterloo hebben zij Neerland's krijgsroem hoog gehouden en in nieuwen luister hersteld. Telkens als wij 1815 herdenken herinneren wij ons Willem den tweede, die met koenheid gevaar en dood wist te braveren, die een heldenmoed aan den dag legde, zijn groote, roem zuchtige voorvaderen waardig. Op het veld van Waterloo is de band hechter geworden, die Nederland met het stamhuis van Oranje ver bindt. De schoonste en sterkste hand die vorst en volk verbindt is wel die der dankbaarheid. En dit is de hechtste grondslag, waarop het Oranje-huis zijne aan spraken op de oppermacht kan vestigen, en waarop ook het volk zijn gehechtheid en trouw en toe wijding kan doen steunen. Deze reden alleen is genoeg om onze trouw aan Oranje te verklaren en wij kunnen vrij het veel be twistte adroit divin" buiten be spreking laten. 18 Juni herinnerde ons aan onze plicht van dank baarheid jegens hen, die op het oorlogsveld of in de raadzaal naar hun vermogen het heil van ons land hebben bevorderd en machtig hebben bijgedragen tot verhooging van zijn roem, en die daarom zeiven zoowei als hunne afstam melingen recht hebben op onze huldiging en dankbaarheid. 18 Juni verlevendigt ons ge voel van vaderlandsliefde. Vader landsliefde? Men haalt soms de schouders op, als gij het nog durft noemen. »Kom. dat is een verouderd denkbeeld, in onze verlichte, vooruitstrevende maat schappij is het niet meer van pas, het is ouderwetsch Niemand wil gaarne den naam hebben, dat hij bij zijn tijd ten achter is, maar in dit geval behoeven wij er ons waarlijk niet over te scha men. Een man mag en moet heb ben achting voor zichzelf, wie ze niet heeft vergooit zich. De va derlandsliefde van een volk is bij dat volk de achting voor zich- zelve; wie zijn volk liefheeft, houdt de eer van dat volk hoog. Zij die strijden voor die eer, achten wij daarom hoog. Voor een flink soldaat hebben wij respectdaarom ook voor de dapperen van Waterloo. De militaire eer is voor ons nog geen verouderd denkbeeld. Ik zat eens in den trein met een koloniaal, die met verlof over was en heel aardig aan 't ver tellen ging van zijn avonturen en van expedities, die hij had mee gemaakt. Vol vuur zat hij te pra ten zonder op te snijden over eigen heldenfeiten en uit alles kon je den echten, degelijken krijgs man proeven. Een der mederei zigers mengde zich in ons gesprek met de opmerking«dat is alle maal heel mooi en aardig, maar dat vechten voor den koning, voor vaderland, voor de eerhet zijn toch maar phrasen en eigenlijk gezegd doen jullie het om aan de kost te komen, het is je brood winning." Ge hadt eens moeten zien welke uitwerking deze woor den op den soldaat hadden. Hij kon geen woorden genoeg vinden om zijne verontwaardiging te ken nen te geven. »Ja, eten moet ik, evengoed als jij, maar als dat de hoofdreden was, dan had ik hier kunnen blijven. Ik ga er heen om te vechten voor het land, om te vechten ook voor uik waag mijn leven en wat doet u? U geniet er alleen de voordeelen van en blijft hier rustig zitten om ons op den koop toe nog te beschimpen ook. Niet zoozeer mij persoonlijk beleedigt gij, maar het geheele mijnheer, weet gij niet wat eer van een soldaat is?" De leger de een vlag te beschermen, een lap van geringe waarde, waarvoor men in den winkel weer een nieuwe kan krijgen. Maar laat hij den soldaat eens vragen waarom hij er zich desnoods voor wil doodvechten Zooals die soldaat, waarvan wij spraken, zijn er meer. Worden zij geroepen zooals in 1815 om de vrijheid te verdedigen, zij zullen niet minder dan toen pal staan. En dan ons leger in Indië? Men behoeft de berichten in de cou ranten maar bij te houden en men krijgt eerbied voor dat le gertje dat ware heldendaden ver richt en den oud-hollandschen roem ook op het oorlogsveld hand haaft. Natuurlijk zouden wij nog veel liever wenschen, dat het be halen van dergelijken roem niet mogelijk of liever onnoodig was, want vrede gaat bovenal, maar zoon van Mars wond zich meer en meer op en sloeg bij de laat ste woorden zoo kwaad op zijn sabel, dat de vorige spreker bijna ineen kromp van angst en bij het eerstvolgende station zoo gauw hij kon een andere waggon op zocht. In het vervolg zal hij zijn pro zaïsche ideëen tenminste in tegen woordigheid van militairen wel voor zich houden. Aan dien kra- nigen soldaat heb ik altijd met genoegen gedachtmisschien had hij verstandiger gehandeld met te zwijgen of minder voortvarend te zijn heid kan een kwaad. Een prozaïsch inensch heeft geen begrip van dat militaire. Die vindt het eenvoudig onzin, dat zoo vele menschenlevens worden opgeof ferd om om een vaandel of maar tegen saaie lamlendig- flink woord geen zoover zijn wij nog niet. Een echtpaar te Bieda wandelde eenigen tijd geleden in de omstreken der stad, en liep op een paadje in een wei land, terwijl mevrouw langs den weg bloempjes plukte. Wegens het loopen in een met gras begroeid weiland Wr-rden zij verbaliseerd, en toen de zaak voor het kantongerecht kwam, droeg een der beklaagden (de man) eene verdediging op rijm vooi, eene pa rodie op «de werkstaking", van Fr. Cop- pèe, doch de kantonrechter deed hem ophouden, en de rest zijner verdediging moest hij in proza voordragen. De eisch was 3 boete. De Pall Hall deeft mede dat Albert van Gelder, «zoon van graaf van Gel der van Amsterdam" eergister te Chicago is in hechtenis genomen, beschuldigd van 1500 dollars diamanten op de tentoonstel ling ontvreemd te hebben. 4) V De zon had den geheelen dag de aarde, beschenen, doch des avonds was zij met een glimlach van tevredenheid over haar volbracht werk achter den horizon weg gedoken en gaf hare wacht over aan hare tweelingzuster. Statig dreef de hemel en omhulde eenige haar omringende wolkjes. Bevend wiegde haar beeld in het kristallijn der zilverbeek en somber gleden hare stralen langs de boomen van het bosch. Het huis der dames Alping was gehuld in eene zee van licht en de nacht zoo ryk aan schaduwen had haar achter diepe duisternis geplant tusschen de eerste boomen van het dennebosch. In die duisternis stonden twee mannen. Voorzichtig rondziende traden zij op het huis toe en fluisterden tot elkander. Hun uiterlijk zou ieder, die in die streek be kend was, getoond hebben, dat zij slechte voornemens hadden. De buizen hadden zfj omgekeerd en het gelaat zwart ge maakt. Laat ons naar hun gefluister hooren. «Weel ge zeker," sprak de een, «dat er slechts vrouwen zijn?" «Niet beter te weten, thans is die heer er niet, van wien ik gisteren sprak." «Dan kunnen wij gerust een begin maken." Ik geloof niet, dat ons hier komiezen zullen lastig vallen." «Bah, ik vrees hen niet." «Goed, doch wij zijn slechts met mes sen gewapend." «Gij, ten minste. Maar laat ons be ginnen, in deze kamer moeten wij zijn." Een hunner wreef toen een bal stop verf op een der ruiten en drukte toen het glas in. De stukken vielen, doch rammelden niet, vervolgens zaagde hij behendig en bijna zonder geluid eene opening in het blind, stak er zijne hand door en maakte den ijzeren slotboom los een touwtje er om te slaan en zonder geraas den boom te laten vallen, was nu in een oogenblik gedaan. Het bliud werd nu gemakkelijk geopend en de beide mannen traden binnen. «Zie,fluisterden de een, «die secretaire, die daar juist door de maan wordt be schenen, moeten wij openbreken, voor zichtig, kom." Het slot bood weinig weèrstand aan den looper, ging over en het blad der secretaire viel met een krassend geraas open. De mannen ontstelden en luister den. Hoort ge niets?" fluisterde de een, «het zijn slechts vrouwen, maken wij spoed." De grootste der beide man nen opende eene geheime ladeD en haalde er een opgerold papier uit. «Wat is dat?" vraagde de ander. «Vodden, ik meende daar geld te vin den," was het antwoord en behendig stak hij het papier in zijn buis. De eene lade werd na de andere geopend, doch geld vonden zij niet. Een mahoniehouten kisje dat gemakke lijk met een knip openging bevatte eenige kleinodiën, die de ander in zijn zak stak. «Strak zullen wjj deelen," zeide hij; «maar t' geld, ik zie geen geld." «Wellicht is er niets." j't Moet," en gejaagd werd nogmaals alles doorzocht. «Ik hoor gerucht, kom laat ons gaan, er zal geen geld zijn." «Verdoemd voor een weinig edelsteenen ben ik niet hier gekomen, ik moet geld hebbenik zal hen noodzaken 't mij te geven." «Ik zou raden dat niet te doen." Doch de ander hooide reeds niets meer, hij opende de kamerdeur en liep den gang in. De eerste de beste deur werd geopend, doch hij ontstelde eenigs- zins toen hij twee vrouwen voor zich zag, die sidderden van vrees. «Ha!" riep hij, zijn mes trekkende, «zeg feeksen, waar hebt ge uw geld?" »0 hemell wat zal ons overkomen?" riep de eene, hare handen wringende. «Geld kunnen wij niet geven," ztide de andere angstig «want dat hebben wij niet." Een duivelsche lach weèrklonk in den gang. «Als ge mij niet wijst maar ge uw geld hebt verborgen, dan stoot ik u dit mes tot het gevest in de borst," terwijl hij dit zeide, greep hij de oude vrouw bij de grijze haren en hief dreigend zijn mes in de hoogte. «Genade, genade," gilde zij, «o God, ik heb geen geld «Sterf dan!" doch toen de ellendeling toestooten wilde, viel er een schot. Met een onzettenden kreet sprong hij op van den grond en viel op de steenen, neder, terwijl hij de vrouw mede trok, wier haren zijn vuist omklemd hield. Verschrikt stond daar zijn makker en zag van waar het schol komen mocht. Aan het einde der gang geleide een trap van 4 h 5 treden voor eene glazen deur. Voor die deur stond een man met een pistool in de hand. Door de ruiten had hij geschoten en richtte thans zijn pistool op den tweeden inbreker deze bukte en het schot miste. In een oogwenk was hij wèer in de kamer en door het raam op den weg. De man, die zoo juist bij lijds gescho ten had, beproefde de deur te openen doch vond haar gesloten. Maar terstond schoot eene der vrouwen toe, nam een sleutel van den muur en ontsloot de deur. »0," zeide zij, «gij zijt onze redder, zonder u zou mijne zuster een lijk ge weest zijn." «Ik geloof, dat ge gelijk hebt," zeide hij, «doch dank zijt ge mij niet verschul digd, kom laten wij zien of de ellende ling dood is." Zoo sprekende begaf hij zich tot zijn slachtoffer, knielde hij hem neder en legde de hand op zijne borst. Het was doodstil en allen wachtten in angstige spanning. «Hij zal u nimmer meer bedreigen, mevrouw, hij is dood." «O, ge hebt ons het leven gered en ons voor armoede bewaard." «Wat hebt ge edeler gehandeld dan wij vergeet mij, dat ik u niet ver trouwde en dal ik dacht dat gij. «Dat ik u wilde bestelen niet waar? ge kendet mij niet en daarom neem ik u zulk eene gedachte niet kwalijk. Toen ik u dezen avond om herbc-rging smeekte, omdat ik onmogelijk verder loopen kon

Historische kranten - Archief Eemland

Nieuwe Amersfoortsche Courant | 1893 | | pagina 1